•Instructies voor gebruik met optiekaarten en andere optionele apparatuur.
Aanvullende documentatie en handleidingen zijn beschikbaar bij Danfoss.
Voor de VS en Canada:
LET OP! U kunt de Engelse en Franse producthandleidingen met de bijbehorende veiligheids- en waarschuwingsinformatie
downloaden van https://www.danfoss.com/en/service-and-support/.
REMARQUE Vous pouvez télécharger les versions anglaise et française des manuels produit contenant l'ensemble des informations
de sécurité, avertissements et mises en garde applicables sur le site https://www.danfoss.com/en/service-and-support/.
1.2 Verwijdering
Context:
Voer apparatuur die elektrische componenten bevat, niet af als huishoudelijk afval. Dergelijke apparatuur moet gescheiden worden
ingezameld volgens de geldende lokale voorschriften.
1.3 Typegoedkeuringen en certificeringen
Onderstaande lijst geeft een overzicht van mogelijke typegoedkeuringen en certificeringen voor Danfoss frequentieregelaars:
De specifieke goedkeuringen en certificeringen voor de frequentieregelaar zijn te vinden op het typeplaatje van de
frequentieregelaar. Neem voor meer informatie contact op met de Danfoss-vestiging of -partner in uw regio.
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR VOEDINGSCOMPONENTEN
De voedingscomponenten staan onder spanning wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op het net. Contact met deze
spanning kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Raak geen voedingscomponenten aan wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op het net. Verzeker u ervan dat de
-
afdekkingen van de frequentieregelaar zijn gesloten voordat u de frequentieregelaar op het net aansluit.
GEVAAR
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR KLEMMEN
De motorklemmen U, V, W, de remweerstandsklemmen of de DC-klemmen staan onder spanning wanneer de
frequentieregelaar is aangesloten op het net, ook wanneer de motor niet werkt. Contact met deze spanning kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Raak de motorklemmen U, V, W, de remweerstandsklemmen of de DC-klemmen niet aan wanneer de frequentieregelaar is
-
aangesloten op het net. Verzeker u ervan dat de afdekkingen van de frequentieregelaar zijn gesloten voordat u de
frequentieregelaar op het net aansluit.
Veiligheid
GEVAAR
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR DC-TUSSENKRING OF EXTERNE BRON
Nadat de voeding naar de frequentieregelaar is onderbroken en de motor is gestopt, kunnen de klemaansluitingen en de
componenten van de frequentieregelaar nog 5 minuten onder spanning blijven staan. Ook kan de belastingzijde van de
frequentieregelaar spanning genereren. Contact met deze spanning kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Voordat u elektrische werkzaamheden aan de frequentieregelaar gaat uitvoeren:
-
•
Onderbreek de voeding naar de frequentieregelaar en verzeker u ervan dat de motor is gestopt.
•Vergrendel de voedingsbron van de frequentieregelaar en voorzie die van een label (Lockout/Tagout).
•Verzeker u ervan dat er geen externe bronnen zijn die onbedoeld spanning kunnen genereren tijdens de
werkzaamheden.
•Wacht 5 minuten voordat u de kastdeur of de afdekking van de frequentieregelaar opent.
•Gebruik een meetinstrument om vast te stellen dat er geen spanning is.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR STUURKLEMMEN
Op de stuurklemmen kan gevaarlijke spanning staan, ook als de frequentieregelaar is losgekoppeld van het net. Contact met
deze spanning kan letsel veroorzaken.
Verzeker u ervan dat er geen spanning op de stuurklemmen staat voordat u de stuurklemmen aanraakt.
Als er een startsignaal actief is, start de motor meteen bij het inschakelen van de voeding, na een spanningsonderbreking of na
het resetten van een fout, tenzij pulsbesturing is ingesteld als start-/stoplogica. Bij een wijziging van parameters, toepassingen
of software kunnen ook de I/O-functies (waaronder de startingangen) veranderen. Als u de autoresetfunctie activeert, start de
motor automatisch na het automatisch resetten van een fout. Zie de applicatiehandleiding. Als u niet controleert of de motor,
het systeem en alle aangesloten apparatuur klaar zijn voor de start, kan dat leiden tot lichamelijk letsel of schade aan
apparatuur.
Koppel de motor los van de frequentieregelaar als onbedoeld starten gevaar kan opleveren. Verzeker u ervan dat de
-
apparatuur veilig kan werken onder alle omstandigheden.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De lekstromen zijn hoger dan 3,5 mA. Als de frequentieregelaar niet correct wordt geaard, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk
letsel.
Zorg voor een correcte aarding van de apparatuur door een erkende elektrisch installateur.
-
Veiligheid
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR PE-GELEIDER
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in de PE-geleider. Als u geen reststroomapparaat (RCD) van type B of
een reststroommonitor (RCM) gebruikt, kan dat ertoe leiden dat de RCD niet de beoogde bescherming biedt, wat kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Gebruik aan de netzijde van de frequentieregelaar een RCD van type B of een RCM.
-
2.2 Waarschuwingen en aandachtspunten
VOORZICHTIG
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONJUISTE METINGEN
Het uitvoeren van metingen aan de frequentieregelaar terwijl die op het net is aangesloten, kan schade aan de
frequentieregelaar veroorzaken.
Voer geen metingen uit wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op het net.
-
VOORZICHTIG
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONJUISTE RESERVEONDERDELEN
Het gebruik van andere reserveonderdelen dan die van de fabrikant kan schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Gebruik geen reserveonderdelen die niet van de fabrikant afkomstig zijn.
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONVOLDOENDE AARDING
Als u geen aardleiding gebruikt, kan dat schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Verzeker u ervan dat de frequentieregelaar is voorzien van een aardleiding die is aangesloten op de aardingsklem die met
-
het PE-symbool is gemarkeerd.
VOORZICHTIG
GEVAAR VOOR SNIJWONDEN DOOR SCHERPE RANDEN
De scherpe randen van de frequentieregelaar kunnen snijwonden veroorzaken.
Draag veiligheidshandschoenen wanneer u montage-, bekabelings- of onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
-
VOORZICHTIG
GEVAAR VOOR BRANDWONDEN WEGENS HETE OPPERVLAKKEN
Het aanraken van oppervlakken die met de sticker 'heet oppervlak' zijn gemarkeerd, kan leiden tot letsel.
Raak geen oppervlakken aan die met de sticker 'heet oppervlak' zijn gemarkeerd.
-
Veiligheid
LET OP
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR STATISCHE SPANNING
Sommige elektronische componenten in de frequentieregelaar zijn gevoelig voor elektrostatische ontlading (ESO). Statische
elektriciteit kan schade aan de componenten veroorzaken.
Vergeet niet om altijd ESO-bescherming te gebruiken wanneer u met elektronische componenten van de
-
frequentieregelaar werkt. Raak de componenten op de printkaarten niet aan zonder adequate ESO-bescherming.
LET OP
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR VERPLAATSING
Verplaatsing na installatie kan schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Verplaats de frequentieregelaar niet tijdens bedrijf. Gebruik een vaste installatie om beschadiging van de
-
frequentieregelaar te voorkomen.
LET OP
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONJUIST EMC-NIVEAU
De EMC-niveauvereisten voor de frequentieregelaar hangen af van de installatieomgeving. Een incorrect EMC-niveau kan
schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Verzeker u ervan dat het EMC-niveau van de frequentieregelaar correct is voor het net voordat u de frequentieregelaar op
De code kan bijvoorbeeld de volgende indeling hebben:
•
VACON0100-3L-0061-5+IP54
•VACON0100-3L-0061-5-FLOW
Tabel 2: Beschrijving van typecode
CodeBeschrijving
Productoverzicht
VACON0100
3LIngang/functie: 3L = 3-fase-ingang
0061De nominale stroom van de frequentieregelaar in ampère. Voorbeeld: 0061 = 61 A
5De netspanning:
FLOWHet product:
+IP54De optionele codes. Er bestaan allerlei opties, bijvoorbeeld +IP54 (een frequentieregelaar met beschermingsklasse
De productfamilie: VACON0100 = de VACON® 100 productfamilie
2 = 208-240 V
5 = 380-500 V
6 = 525-600 V
7 = 525-690 V
(leeg) = De VACON® 100 INDUSTRIAL frequentieregelaar
FLOW = De VACON® 100 FLOW frequentieregelaar
HVAC = De VACON® 100 HVAC frequentieregelaar
IP
54).
3.4 Behuizingsgroottes
De codes voor de nominale stroom en de nominale netspanning maken deel uit van de typecode (zie 3.3 Beschrijving van typecode)
op het verpakkingslabel (zie 3.2 Verpakkingslabel). Gebruik die waarden om in de tabel de behuizingsgrootte van de
frequentieregelaar te vinden.
In het voorbeeld 'VACON0100-3L-0061-5+IP54' is 0003 de code voor de nominale stroom en 5 de code voor de nominale netspanning.
Label 'Product modified' (Product gewijzigd)1Gegevens over aanpassingen
De levering in ontvangst nemen
4.3 Het product opslaan
Context:
Volg onderstaande instructies op als het product voorafgaand aan de installatie moet worden opgeslagen.
Procedure
1. Verzeker u ervan dat er aan de volgende omgevingsvereisten wordt voldaan:
Temperatuur: -40...+70 °C (-40...+158 °F)
Vochtigheid: 0-95%, zonder condensvorming
2. Bewaar het pakket onder gecontroleerde omstandigheden wanneer u het langer dan 2 maanden moet opslaan.
A Houd temperatuurschommelingen klein.
B Houd de luchtvochtigheid onder de 50%.
4.4 De behuizingsgroottes MR8 en MR9 hijsen
Context:
Het gewicht van frequentieregelaars is afhankelijk van de behuizingsgrootte. Er kan een hijstoestel nodig zijn om de
frequentieregelaar uit te verpakking te hijsen. Zie
table 23 voor de gewichten van de verschillende behuizingsgroottes.
WAARSCHUWING
ZWARE LASTEN HIJSEN
Het niet opvolgen van de instructies voor veilig hijsen kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Loop niet onder hangende lasten door. Gebruik hijstoestellen die geschikt zijn voor het gewicht van de eenheid. Gebruik
1. Verwijder de frequentieregelaar van de pallet waarop hij met bouten is bevestigd.
2. Gebruik een hijstoestel met voldoende capaciteit voor het gewicht van de frequentieregelaar.
3. Breng de hijshaken symmetrisch aan in minstens 2 gaten.
A De maximaal toegestane hijshoek is 45°.
De levering in ontvangst nemen
Afbeelding 2: Maximale hijshoek
4.5 Het label 'Product Modified' (Product gewijzigd) gebruiken
Context:
In de accessoiretas bevindt zich ook een label 'Product modified' (Product gewijzigd). Het label is bedoeld om onderhoudspersoneel te
informeren over wijzigingen die zijn aangebracht in de frequentieregelaar.
Installeer de frequentieregelaar verticaal aan de wand.
Als u de frequentieregelaar in een horizontale stand installeert, wordt de frequentieregelaar niet beschermd tegen verticale
waterdruppels. Gebruik dezelfde montagepunten als bij een verticale installatie en let daarbij goed op de koelvereisten (zie 5.3.2
Koeling).
Monteer de frequentieregelaar met de bijgeleverde schroeven, schroeven en andere materialen.
5.2 Vereisten voor flensmontage
U kunt de frequentieregelaar ook in een kastwand monteren met de flensmontageoptie.
LET OP
De beschermingsklassen zijn verschillend in verschillende delen van de frequentieregelaar.
Tijdens bedrijf produceert de frequentieregelaar warmte. De ventilator verplaatst lucht en verlaagt zo de temperatuur van de
frequentieregelaar. Zorg voor voldoende vrije ruimte rondom de frequentieregelaar. Er is ook vrije ruimte nodig voor onderhoud.
De temperatuur van de koellucht mag niet hoger worden dan de voor de frequentieregelaar gespecificeerde maximale
omgevingstemperatuur tijdens bedrijf en niet lager worden dan de minimale omgevingstemperatuur tijdens bedrijf.
5.3.2 Koeling
A Vrije ruimte rondom de frequentieregelaar (zie ook B en C)
Afbeelding 7: Installatieruimte als frequentieregelaars boven elkaar worden geïnstalleerd
Als er veel frequentieregelaars boven elkaar worden geïnstalleerd, bedraagt de minimale vrije ruimte C + D (zie
•
•Zorg er ook voor dat de uitgaande lucht vanuit de lagere frequentieregelaar wordt weggeleid van de ingaande lucht van de
bovenste frequentieregelaar. Dat doet u door een metalen plaat te bevestigen op de kastwand tussen de frequentieregelaars.
•Voorkom recirculatie van de lucht als de frequentieregelaars in een kast worden geïnstalleerd.
De netkabels worden aangesloten op klem L1, L2 en L3. De motorkabels worden aangesloten op klem U, V en W.
A Bedieningspaneel
C Voedingseenheid
Afbeelding 8: Principeschema aansluitingen
Zie 6.2 EMC-correcte installatie voor informatie over een EMC-correcte installatie.
6.1.1 Algemene kabelvereisten
Gebruik kabels die bestand zijn tegen een temperatuur van minimaal +70 °C (158 °F). Ga bij het selecteren van kabels en zekeringen uit
van de nominale uitgangsstroom van de frequentieregelaar. De nominale uitgangsstroom staat vermeld op het typeplaatje.
Zie 6.1.2 UL-normen voor bekabeling voor informatie over het uitvoeren van de bekabeling als moet worden voldaan aan de ULnormen.
Deze instructies gelden alleen voor een situatie met 1 motor en 1 kabelaansluiting van frequentieregelaar naar motor. Neem voor
andere situaties contact op met de fabrikant voor meer informatie.
Om aan de voorschriften van UL (Underwriters Laboratories) te voldoen, moet u door UL goedgekeurd koperdraad gebruiken dat
bestand is tegen een temperatuur van minimaal 60 of 75 °C (140 of 167 °F).
Voor de 500 V-frequentieregelaar moet u kabels gebruiken die bestand zijn tegen een temperatuur van +90 °C (194 °F), om aan de
normen te voldoen.
Gebruik uitsluitend draad van klasse 1.
Als de frequentieregelaar is beveiligd met zekeringen van klasse T en J, kunt u de frequentieregelaar gebruiken in circuits met een
stroom van maximaal 100000 ampère (RMS, symmetrisch) en een spanning van maximaal 600 V.
De geïntegreerde halfgeleiderbeveiliging tegen kortsluiting voorziet niet in aftakcircuitbeveiliging. Volg de voorschriften van de NEC
(National Electric Code) en lokale codes op om te voorzien in aftakcircuitbeveiliging. Alleen zekeringen voorzien in
aftakcircuitbeveiliging.
Zie 10.5 Aanhaalmomenten voor de klemmen voor de juiste aanhaalmomenten voor de klemmen.
6.1.3 Selectie en dimensionering van kabels
Zie de tabellen in 10.3.1 Dimensionering van kabels en zekeringen voor informatie over de gangbare typen en doorsneden van kabels
voor gebruik in de frequentieregelaar. Houd bij het selecteren van kabels rekening met lokale voorschriften,
installatieomstandigheden en kabelspecificaties.
De dimensionering van de kabels moet voldoen aan de eisen van de norm IEC 60364-5-52.
•
De kabels moeten een isolatie van pvc hebben.
•De maximaal toelaatbare omgevingstemperatuur is +30 °C.
•De maximale oppervlaktetemperatuur van de kabel is +70 °C.
•Gebruik alleen kabels met een concentrische koperen afscherming.
•Het maximale aantal parallelle kabels is 9.
Bij gebruik van parallelle kabels moet u ervoor zorgen dat die voldoen aan de eisen ten aanzien van de dwarsdoorsnede en het
maximale aantal kabels.
Zie
6.3 Aarding voor belangrijke informatie over de eisen die aan de aardleiding worden gesteld.
Zie de norm IEC 60364-5-52 voor de correctiefactoren bij de verschillende temperaturen.
6.1.4 Selectie en dimensionering van kabels, Noord-Amerika
Zie de tabellen in
voor gebruik in de frequentieregelaar. Houd bij het selecteren van kabels rekening met lokale voorschriften,
installatieomstandigheden en kabelspecificaties.
10.3.1 Dimensionering van kabels en zekeringen voor informatie over de gangbare typen en doorsneden van kabels
De dimensionering van de kabels moet voldoen aan de eisen van Underwriters Laboratories UL 61800-5-1.
De kabels moeten een isolatie van pvc hebben.
•
•De maximale omgevingstemperatuur is +86 °F.
•De maximale oppervlaktetemperatuur van de kabel is +158 °F.
•Gebruik alleen kabels met een concentrische koperen afscherming.
Bij gebruik van parallelle kabels moet u ervoor zorgen dat die voldoen aan de eisen ten aanzien van de dwarsdoorsnede en het
maximale aantal kabels.
Zie de norm UL 61800-5-1 (Underwriters Laboratories) voor belangrijke informatie over de eisen die aan de aardleiding worden
gesteld.
Zie de instructies in de norm UL 61800-5-1 (Underwriters Laboratories) voor de correctiefactor bij de verschillende temperaturen.
Elektrische installatie
6.1.5 Zekeringen selecteren
We adviseren zekeringen van het type gG/gL (IEC 60269-1). De nominale spanning van de zekering moet worden afgestemd op die
van het net. Houd ook rekening met lokale voorschriften, installatieomstandigheden en kabelspecificaties. Gebruik geen grotere
zekeringen dan aanbevolen.
Zie de tabellen in 10.3.1 Dimensionering van kabels en zekeringen voor de aanbevolen zekeringen.
De aanspreektijd van de zekering moet minder dan 0,4 s zijn. De aanspreektijd is afgestemd op het zekeringtype en de impedantie van
het voedingscircuit. Neem contact op met de fabrikant voor meer informatie over snellere zekeringen. De fabrikant kan ook
aanbevelingen doen voor zekeringen van het type aR (UL Recognized, IEC 60269-4) en gS (IEC 60269-4).
6.1.6 Zekeringen selecteren, Noord-Amerika
We adviseren zekeringen van klasse T (UL & CSA). De nominale spanning van de zekering moet worden afgestemd op die van het net.
Houd ook rekening met lokale voorschriften, installatieomstandigheden en kabelspecificaties. Gebruik geen grotere zekeringen dan
aanbevolen.
Zie de tabellen in 10.3.1 Dimensionering van kabels en zekeringen voor de aanbevolen zekeringen.
De aanspreektijd van de zekering moet minder dan 0,4 s zijn. De aanspreektijd is afgestemd op het zekeringtype en de impedantie van
het voedingscircuit. Neem contact op met de fabrikant voor meer informatie over snellere zekeringen. De fabrikant kan ook
aanbevelingen doen voor bepaalde snellere zekeringen van klasse J (UL & CSA) en aR (UL Recognized).
De halfgeleiderbeveiliging tegen kortsluiting biedt geen bescherming voor het aftakcircuit waarop de frequentieregelaar is
aangesloten. Raadpleeg de 'National Electric Code' en de lokale voorschriften voor een correcte aftakcircuitbeveiliging. Gebruik
uitsluitend zekeringen om de aftakcircuitbeveiliging te realiseren.
6.1.7 Remweerstandskabels
VACON® 100 wall-mounted drives zijn uitgerust met klemmen voor een optionele externe remweerstand. Deze klemmen worden
aangeduid met R+ en R- (in MR4) of DC+/R+ en R- (in MR5, MR6, MR7, MR8 en MR9). De aanbevolen kabeldoorsnede voor
remweerstandskabels vindt u in de tabellen waarnaar wordt verwezen in 10.3.1 Dimensionering van kabels en zekeringen. Zie ook de
remweerstandswaarden in 10.8.1 Nominale remweerstandswaarden.
VOORZICHTIG
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR KABELS MET MEERDERE GELEIDERS
Bij meeraderige kabels kunnen niet-aangesloten geleiders onbedoeld contact met een geleidende component veroorzaken.
Knip bij gebruik van meeraderige kabels alle niet-aangesloten geleiders af.
De behuizingsgroottes MR7, MR8 en MR9 zijn alleen voorzien van de remchopper als +DBIN is opgenomen in de typecode. De frames
MR4, MR5 en MR6 zijn standaard voorzien van de remchopper.
LET OP
De functies voor dynamisch remmen en remweerstanden zijn niet opgenomen in de VACON® 100 FLOW- en HVAC-software.
6.2 EMC-correcte installatie
Zie table 14 voor het selecteren van de juiste kabels voor verschillende EMC-niveaus.
Gebruik bij het installeren van de motorkabel aan beide uiteinden een doorvoertule, om te voldoen aan de EMC-niveaus. Voor EMCniveau C2 moet de kabelafscherming 360° geaard zijn, met doorvoertules aan de motorzijde.
Tabel
14: Aanbevelingen voor kabels
Kabel‐
type
Motorkabel
Netkabel
Stuurkabel
1
1e omgeving
2
2e omgeving
Categorie C2
(1)
Een symmetrische voedingskabel met een
Categorie C3
Een symmetrische voedingskabel met een concentrische geleider.
(2)
Categorie C4
(2)
compacte afscherming met lage impedantie.
Een kabel voor de gespecificeerde netspanning.
Een kabel voor de gespecificeerde netspanning.
Het gebruik van een MCMK-kabel wordt aangeraden. Zie illustration 9.
Het gebruik van een MCCMK- of EMCMK-kabel wordt aangeraden. Zie
illustration 9.
We adviseren het gebruik van een kabel met
een overdrachtsimpedantie (1-0 MHz) van
maximaal 100 mΩ/m.
Een voedingskabel voor een vaste installatie.
Een kabel voor de gespecificeerde netspanning.
Een afgeschermde kabel is niet nodig.
Het gebruik van een MCMK-kabel wordt aangeraden.
Een afgeschermde kabel met een compacte afscherming met lage impedantie, bijvoorbeeld een kabel van het type
JAMAK of SAB/ÖZCuY-O.
Zie IEC-EN 61800-3 + A1 voor de definitie van de EMC-beschermingsniveaus.
Om aan de EMC-normen te voldoen, moet u bij alle behuizingsgroottes de standaardwaarden voor de schakelfrequenties gebruiken.
Als u een veiligheidsschakelaar installeert, moet u ervoor zorgen dat de EMC-bescherming vanaf het begin van de kabels doorloopt tot
aan de uiteinden.
De frequentieregelaar moet voldoen aan de norm IEC 61000-3-12. Om daaraan te voldoen, moet het kortsluitvermogen SSC minimaal
120 R
de motor worden aangesloten op een net met een kortsluitvermogen SSC van minimaal 120 R
energiebedrijf.
zijn bij het koppelingspunt tussen het interne net en het openbare elektriciteitsnet. Zorg ervoor dat de frequentieregelaar en
SCE
B Aardleidingen
. Neem zo nodig contact op met het
SCE
6.2.1 Installatie in een hoekgeaard netwerk
Hoekaarding is toegestaan in de volgende gevallen:
•
Behuizingsgrootte MR4-MR6 met een netspanning van 208-240 V tot 2000 meter
•Behuizingsgrootte MR7-MR9 met een nominale stroom van 75-310 A en een netspanning van 208-240 V
Behuizingsgrootte MR7-MR9 met een nominale stroom van 72-385 A en een netspanning van 380-500 V
Gebruik hoekaarding niet in de volgende gevallen:
•Behuizingsgrootte MR4-MR6 met een nominale stroom van 3,4-61 A en een netspanning van 380-500 V
•Frequentieregelaars met een netspanning van 525-600 V of 525-690 V
Als hoekaarding wordt toegepast, moet de frequentieregelaar EMC-beschermingsniveau C4 hebben. Zie de instructies in
in een IT-systeem als u het EMC-beschermingsniveau van C2 of C3 wilt wijzigen naar C4.
6.3 Aarding
Aard de frequentieregelaar volgens de relevante normen en richtlijnen.
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONVOLDOENDE AARDING
Als u geen aardleiding gebruikt, kan dat schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Verzeker u ervan dat de frequentieregelaar is voorzien van een aardleiding die is aangesloten op de aardingsklem die met
-
het PE-symbool is gemarkeerd.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De lekstromen zijn hoger dan 3,5 mA. Als de frequentieregelaar niet correct wordt geaard, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk
letsel.
Zorg voor een correcte aarding van de apparatuur door een erkende elektrisch installateur.
-
De norm EN 61800-5-1 schrijft voor dat het veiligheidscircuit aan 1 of meer van onderstaande voorwaarden moet voldoen.
De aansluiting moet vast zijn aangebracht.
•
De geleider van de veiligheidsaarding moet een doorsnede hebben van minstens 10 mm2 Cu of 16 mm2 Al. OF
•Er moet een automatische loskoppeling van het net plaatsvinden als de geleider van de veiligheidsaarding mocht breken. OF
•Er moet een aansluitklem zijn voor een tweede aardgeleider met dezelfde dwarsdoorsnede als de eerste aardgeleider.
Dwarsdoorsnede van de fasegeleiders (S) [mm2]Minimumdoorsnede van de betreffende aardgeleider [mm2]
S ≤ 16S
16 < S ≤ 3516
35 < SS/2
De waarden in de tabel zijn alleen geldig als de geleider van de veiligheidsaarding van hetzelfde metaal is gemaakt als de
fasegeleiders. Als dat niet zo is, moet de dwarsdoorsnede van de aardgeleider zo worden bepaald dat de geleidbaarheid overeenkomt
met de geleidbaarheid volgens de huidige tabel.
De minimaal vereiste dwarsdoorsnede van elke aardgeleider die geen deel uitmaakt van de netkabel of de kabelmantel, is:
•
2,5 mm2 als er een mechanische bescherming is, en
•4 mm2 als er geen mechanische bescherming is. Bij apparatuur die via een kabel is aangesloten, moet de aardgeleider in die kabel
de laatste geleider zijn die wordt onderbroken als de trekontlasting zou breken.
Volg de lokale voorschriften ten aanzien van de minimumdoorsnede van de aardgeleider op.
LET OP
STORING IN FOUTSTROOMBEVEILIGINGEN
Omdat er in de frequentieregelaar hoge capacitieve stromen aanwezig zijn, kan het gebeuren dat foutstroombeveiligingen
niet goed werken.
Het uitvoeren van spanningsweerstandstests kan schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Voer geen spanningsweerstandstests uit op de frequentieregelaar. De fabrikant heeft deze tests al uitgevoerd.
-
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR PE-GELEIDER
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in de PE-geleider. Als u geen reststroomapparaat (RCD) van type B of
een reststroommonitor (RCM) gebruikt, kan dat ertoe leiden dat de RCD niet de beoogde bescherming biedt, wat kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Gebruik aan de netzijde van de frequentieregelaar een RCD van type B of een RCM.
-
6.4 Toegang tot en positie van de klemmen
6.4.1 Toegang tot en positie van de klemmen voor MR4-MR7
Context:
Volg onderstaande instructies op om de frequentieregelaar te openen, bijvoorbeeld om de kabels te installeren.
6. Zoek de motorklemmen op. De locatie van de klemmen is anders dan gewoonlijk, met name bij MR8.
Elektrische installatie
6.5 Kabels installeren
6.5.1 Aanvullende instructies voor bekabeling
•Controleer voordat u begint of alle componenten van de frequentieregelaar spanningsloos zijn. Lees de waarschuwingen in de
sectie Veiligheid zorgvuldig door.
•Verzeker u ervan dat de motorkabels op voldoende afstand van andere kabels liggen.
•De motorkabels moeten andere kabels kruisen onder een hoek van 90 graden.
•Laat de motorkabels waar mogelijk niet over langere afstanden parallel aan andere kabels lopen.
•Als de motorkabels parallel aan andere kabels lopen, moet u de minimale afstanden aanhouden (zie
•
De opgegeven afstanden gelden ook voor de afstand tussen motorkabels en signaalkabels van andere systemen.
•De maximale lengtes voor afgeschermde motorkabels zijn 100 m/328 ft (MR4), 150 m/492 ft (MR5 en MR6) en 200 m/656 ft (MR7,
MR8 en MR9).
•Raadpleeg
Tabel
15: Minimumafstand tussen kabels
Afstand tussen kabels
[m]
0,3≤ 501,0≤ 164,0
8.3 De kabel- en motorisolatie doormeten als het nodig is om de kabelisolatie te controleren.
Volg onderstaande instructies om de kabels en kabelaccessoires te installeren. Zie
over het uitvoeren van de bekabeling als moet worden voldaan aan de UL-voorschriften.
Prerequisites:
Verzeker u ervan dat alle benodigde componenten zijn geleverd. Voor de installatie hebt u de inhoud van de accessoiretas nodig; zie
4.2 Accessoires.
Open de afdekkingen volgens de instructies in 6.4.1 Toegang tot en positie van de klemmen voor MR4-MR7.
1. Strip de motorkabel, de netkabel en de remweerstandskabel. Zie 10.4 Afstriplengtes van kabels.
De functies voor dynamisch remmen en remweerstanden zijn niet opgenomen in de VACON® 100 FLOW- en HVAC-software.
2. Breng de doorvoertules aan in de openingen van de kabelinvoerplaat. Die onderdelen zijn meegeleverd.
3. Plaats de kabels in de openingen van de kabelinvoerplaat.
4. Snijd de doorvoertules open en voer de kabels erdoorheen.
A Snijd de doorvoertules niet verder open dan nodig is voor de betreffende kabels.
B Als de doorvoertules dubbelvouwen wanneer u de kabel plaatst, trek de kabel dan iets terug zodat de doorvoertules weer
recht komen.
A Netkabel
B Bekabeling remweerstand
C Motorkabel
Afbeelding 12: Kabels installeren met doorvoertules
5. Voor beschermingsklasse IP 54 geldt dat de doorvoertule en de kabel nauw moeten aansluiten. Trek het begin van de kabel
zodanig uit de doorvoertule dat deze recht blijft zitten. Als dat niet mogelijk is, moet u een nauwere aansluiting realiseren met
isolatietape of een kabelbinder.
Volg onderstaande instructies om de kabels en kabelaccessoires te installeren. Zie 6.1.2 UL-normen voor bekabeling voor informatie
over het uitvoeren van de bekabeling als moet worden voldaan aan de UL-voorschriften.
Prerequisites:
Verzeker u ervan dat alle benodigde componenten zijn geleverd. Voor de installatie hebt u de inhoud van de accessoiretas nodig; zie
4.2 Accessoires.
Open de afdekkingen volgens de instructies in 6.4.2 Toegang tot en positie van de klemmen voor MR8 en 6.4.3 Toegang tot en positie
9. Voor MR8: bevestig de EMC-afschermingsplaat, de kabelinvoerplaat en de kabelafdekking.
10. Voor MR9: bevestig de EMC-afschermingsplaat, de afdichtplaat, de kabelinvoerplaat en de kabelafdekking.
11. Sluit de afdekking van de frequentieregelaar.
Elektrische installatie
6.6 Installatie in een IT-systeem
Bij aansluiting op een IT-net (IT-aardingssysteem), moet de frequentieregelaar EMC-beschermingsniveau C4 hebben. Als de
frequentieregelaar EMC-beschermingsniveau C2 of C3 heeft, is het noodzakelijk om het beschermingsniveau te wijzigen naar niveau
C4. Dat doet u door de EMC-jumpers te verwijderen.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR DE COMPONENTEN
De componenten van de frequentieregelaar staan onder spanning wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op het net.
Breng geen wijzigingen in de frequentieregelaar aan terwijl die op het net is aangesloten.
-
LET OP
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONJUIST EMC-NIVEAU
De EMC-niveauvereisten voor de frequentieregelaar hangen af van de installatieomgeving. Een incorrect EMC-niveau kan
schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Verzeker u ervan dat het EMC-niveau van de frequentieregelaar correct is voor het net voordat u de frequentieregelaar op
-
het net aansluit.
LET OP
Voor 600- en 690 V-uitvoeringen die zijn geconfigureerd voor een C4-installatie in IT-netwerken, is de maximale
schakelfrequentie standaard begrensd op 2 kHz.
6.6.1 De frequentieregelaar installeren in een IT-systeem, MR4-MR6
Context:
Volg onderstaande instructies om het EMC-beschermingsniveau van de frequentieregelaar te wijzingen naar niveau C4.
Bij levering van de frequentieregelaar is de besturingseenheid voorzien van de standaard bedieningsinterface (grafisch
bedieningspaneel). Als er speciale opties zijn besteld, worden de optiekaarten los bijgeleverd. Op de volgende pagina's vindt u
informatie over de klemmen en algemene bedradingsvoorbeelden.
Besturingseenheid
Het is mogelijk om de frequentieregelaar te gebruiken met een externe voeding met de volgende specificaties: +24 V DC ±
minimaal 1000 mA. Sluit de externe voedingsbron aan op klem 30. Die spanning is voldoende om de besturingseenheid ingeschakeld
te houden en de parameters in te stellen. De meetwaarden van het hoofdcircuit (zoals de DC-tussenkringspanning en de temperatuur
van de eenheid) zijn niet beschikbaar wanneer de frequentieregelaar niet op het net is aangesloten.
De statusindicator op de besturingseenheid toont de status van de frequentieregelaar. De statusindicator bevindt zich op de
bedieningspaneel onder de bedieningstoetsen en kan vijf verschillende statussen aangeven.
Tabel 16: Statusindicaties op besturingseenheid
Kleur/status van indicatielampjeStatus van de frequentieregelaar
Knippert langzaamGereed
GroenDraait
RoodFout
OranjeAlarm
Knippert snelBezig met downloaden software
10%,
7.2 Bekabeling van besturingseenheid
7.2.1 Stuurkabels selecteren
LET OP
KABELS SELECTEREN
Volg bij het selecteren van kabels de regionale laagspanningsnormen op.
De stuurkabels moeten afgeschermde meeraderige kabels zijn met een doorsnede van minimaal 0,5 mm2 (20 AWG). De aansluitdraden
voor relaiskaartklemmen en andere klemmen mogen maximaal 2,5 mm2 (13 AWG) zijn.
Alle klemmen van de I/O-kaart en de relaiskaartM30,54,5
7.2.2 Klemmen besturingseenheid
Hier vindt u de basisbeschrijving van de klemmen van de standaard I/O-kaart en de relaiskaart. De standaard-I/O-kaart heeft 22 vaste
stuurklemmen en 8 relaiskaartklemmen.
Voor de signalen van sommige aansluitingen kunt u optionele functies instellen via dipswitches. Zie 7.3 Dipswitches op de
*) U kunt de digitale ingangen via een dipswitch scheiden van aarde. Zie 7.3.2 Digitale ingangen scheiden van aarde.
Er zijn 2 verschillende relaiskaarten leverbaar. Als u bij uw bestelling de optionele code +SBF4 opgeeft, wordt relaisuitgang 3
vervangen door een thermistoringang.
De thermistoringangfunctie is niet standaard actief. Als u de thermistoringang wilt gebruiken, moet u de parameter Thermistor Fault
(Fout Thermistor) in de software activeren. Zie de applicatiehandleiding.
Besturingseenheid
Afbeelding 21: Standaard relaiskaart (+SBF3)
Afbeelding 22: Optionele relaiskaart (+SBF4)
7.3 Dipswitches op de besturingseenheid
7.3.1 Klemfuncties selecteren via dipswitches
Voor bepaalde klemmen zijn er twee instellingen beschikbaar via dipswitches. De schakelaars hebben twee standen: omhoog en
omlaag. De locatie van de dipswitches en de mogelijke instellingen vindt u in
Het is mogelijk om de digitale ingangen (klem 8-10 en 14-16) op de standaard I/O-kaart te scheiden van aarde. Dat doet u door de
stand van een dipswitch op de stuurkaart te wijzigen.
A Digitale ingangen
C Verbonden met aarde (standaard)
Afbeelding 24: Wijzig de stand van deze schakelaar om de digitale ingangen te scheiden van aarde
B Zwevend
7.4 Aansluiting veldbus
7.4.1 Veldbusklemmen
De frequentieregelaar kan met een RS485- of ethernetkabel worden aangesloten op een veldbus.
•
Bij gebruik van een RS485-kabel sluit u die aan op klem A en B van de standaard-I/O-kaart.
•Bij gebruik van een ethernetkabel sluit u die aan op de ethernetaansluiting.
De VACON® 100 productfamilie biedt interne ondersteuning voor vier ethernetveldbussen:
Modbus TCP/UDP
•
•BACnet/IP
•PROFINET IO (+FBIE-licentie vereist)
•EtherNet/IP (+FBIE-licentie vereist)
Omdat er slechts één ethernetpoort aanwezig is, kunnen de ethernetveldbussen worden aangesloten in netwerken met een
stertopologie.
De RJ45-connector voor de VACON® 100 familie heeft geen leds voor toerental of activiteit. In plaats daarvan is er één led in het midden
van de frequentieregelaar. De led is alleen zichtbaar als de afdekkingen zijn verwijderd. De led werkt als volgt:
•Led is gedimd (donker) wanneer de poort is aangesloten op een 10 Mbit/s-netwerk.
•Led is geel wanneer de poort is aangesloten op een 100 Mbit/s-netwerk.
•Led is gedimd (donker) wanneer de poort is aangesloten op een 1000 Mbit/s-netwerk. De frequentieregelaar biedt geen
ondersteuning voor 1000 Mbit/s-ethernet; er is dus geen communicatie.
De VACON® 100 productfamilie biedt interne ondersteuning voor drie RS485-veldbussen:
7.4.3 Algemene bekabelingsinstructies voor veldbus
Gebruik in het netwerk uitsluitend componenten die voldoen aan de industriële normen en vermijd complexe structuren, om de
responstijd en het aantal incorrecte verzendingen tot een minimum te beperken. De vereisten voor commerciële
bekabelingscomponenten zijn gespecificeerd in sectie 8-8 van de normen van de ANSI/TIA/EIA-568-B-serie. Het gebruik van
commerciële componenten kan leiden tot lagere systeemprestaties. Het gebruik van dergelijke producten of componenten kan leiden
tot suboptimale prestaties in industriële regeltoepassingen.
7.4.3.1 Kabels aanleggen
Het is belangrijk dat veldbuskabels gescheiden worden gehouden van motorkabels. De aanbevolen minimumafstand is 300 mm.
Voorkom dat veldbuskabels en motorkabels elkaar kruisen. Als dat niet mogelijk is, moeten de veldbuskabels andere kabels kruisen
onder een hoek van 90°.
Afgeschermde veldbus- en stuurkabels kunnen parallel worden gelegd. Installeer een geaarde metalen kabelgoot rond de veldbus- en
stuurkabelroute om te voorzien in extra afscherming.
A MotorkabelsB Veldbuskabels
Afbeelding 26: De motor- en veldbuskabels aanleggen
Gebruik kabels met de juiste lengte. Als er kabellengte overblijft, plaats die dan op een ruisvrije locatie. Meerdere kabelwikkelingen
met een grote omtrek werken als een antenne (zie illustration 27). Ruis maakt verbinding met de veldbuskabel en kan
communicatieproblemen veroorzaken.
Installeer de kabel met trekontlasting als er mogelijk trekspanning kan optreden. Breng de trekontlasting van de veldbuskabels bij
voorkeur niet aan op dezelfde plaats als de aansluiting van de afscherming op aarde. Hierdoor kan de effectiviteit van de
doorverbinding worden aangetast. De trekspanning en trillingen kunnen ook schade aan de afscherming veroorzaken.
7.4.4 Inbedrijfstelling en bekabeling Ethernet
7.4.4.1 Algemene bekabelingsinstructies voor Ethernet
Gebruik uitsluitend afgeschermde kabels van categorie CAT5e of CAT6.
Tabel
19: Aanbevolen kabelafscherming
Volgorde van aanbevelingenKabel
1Afgeschermde en met folie omwikkelde gedraaide paren (S/FTP) CAT5e of CAT6
2Afgeschermde gedraaide paren (STP) CAT5e of CAT6
3Met folie omwikkelde gedraaide paren (S/FTP) CAT5e of CAT6
4Niet-afgeschermde gedraaide paren (UTP) CAT5e of CAT6
Gebruik standaard Ethernet 100 Mbit pinout-connectoren. Gebruik een afgeschermde RJ45-stekker met een maximumlengte van
40 mm (1,57 inch).
De maximumlengte van de CAT5e- of CAT6-kabel tussen twee RJ45-poorten is 100 meter. U kunt kabels met een specifieke lengte
kopen of kabel in bulk kopen en de connectoren bij de inbedrijfstelling monteren. Volg de instructies van de fabrikant op als u de
connectoren handmatig monteert. Als u de kabels zelf klaarmaakt, zorg er dan voor dat u het juiste krimpgereedschap gebruikt en
voorzichtig te werk gaat. De individuele contacten van de RJ45-aansluiting worden toegewezen volgens de T568-B-standaard.
Voor standaard gebruik is het belangrijk dat de RJ45-connectoren in de kabel (of de connectoren die worden gemonteerd) de
kabelafscherming verbinden met het aardingsniveau van de Ethernet-klem in de frequentieregelaar.
7.4.4.2 De kabelafscherming aarden
Potentiaalvereffening heeft betrekking op het gebruik van metalen delen om ervoor te zorgen dat de aardpotentiaal overal in de
installatie gelijk is – de systeemaarde. Als de aardpotentiaal van alle apparaten gelijk is, voorkomt u dat er stroom gaat lopen via routes
die niet ontworpen zijn om stroom te voeren. U kunt kabels ook efficiënt afschermen.
Een fout in de potentiaalvereffening kan leiden tot slechte of niet-werkende veldbuscommunicatie. Het is niet eenvoudig om een fout
in de potentiaalvereffening op te sporen. Het is ook niet eenvoudig om fouten in een grote installatie te corrigeren na de
inbedrijfstelling. Het is daarom belangrijk om al in de planningsfase van de installatie aan een goede potentiaalvereffening te denken.
Ga in de inbedrijfstellingsfase zorgvuldig te werk bij het maken van de aansluitingen voor de potentiaalvereffening.
Voer de aarding uit met een lage HF-impedantie, bijvoorbeeld via backplanemontage. Als aardverbindingsdraden nodig zijn, gebruik
dan zo kort mogelijke draden. Een laklaag op metaal werkt als isolator en voorkomt aarding. Verwijder de laklaag voordat u de aarding
uitvoert.
Voor een goede potentiaalvereffening moeten de RJ45-connectoren in de kabel (of de connectoren die worden gemonteerd) de
kabelafscherming verbinden met het aardingsniveau van de Ethernet-klem in de frequentieregelaar. De kabelafscherming kan aan
beide uiteinden op het aardingsniveau worden aangesloten via het ingebouwde RC-circuit (illustration 29). Dat zorgt voor aarding van
verstoringen en voorkomt tot op zekere hoogte dat er stroom door de kabelafscherming gaat lopen. Gebruik een afgeschermde
ethernetkabel (S/FTP of STP) die apparaten aardt via een RJ45-connector en zo gebruikmaakt van een ingebouwd RC-circuit in de
frequentieregelaar.
Afbeelding 29: Aarding via het ingebouwde RC-circuit
Besturingseenheid
Bij sterke verstoringen kan de kabelafscherming worden blootgelegd en vervolgens over 360 graden worden geaard (zie illustration
32), rechtstreeks op de aarde van de frequentieregelaar (zie illustration 31).
Afbeelding 30: Aarding in een omgeving met veel ruis en een goede potentiaalvereffening. Als de potentialen op de punten A, B, C en D
sterk verschillen en niet vereffend kunnen worden, snijd de afschermingen dan door zoals aangegeven in de afbeelding Aarding in een
omgeving met veel ruis en een gebrekkige potentiaalvereffening.
Als de aardpotentialen van de aangesloten apparaten verschillen, kunnen kabelafschermingen die aan beide uiteinden zijn
aangesloten, ertoe leiden dat er een stroom door de afscherming gaat lopen. Om dat te voorkomen, moet de kabelafscherming op een
punt tussen de apparaten worden onderbroken of doorgesneden. De aarding moet worden uitgevoerd op een locatie zo dicht
mogelijk bij de plaats waar de verstoringen de kabel bereiken (zie illustration 31).
Afbeelding 31: Aarding in een omgeving met veel ruis en een gebrekkige potentiaalvereffening. Voorbeeld van het doorsnijden van de
afscherming.
We adviseren om de kabelafscherming te aarden zoals in voorbeeld A en C (zie illustration 32). Aard de kabelafscherming niet zoals in
voorbeeld B.
Potentiaalvereffening heeft betrekking op het gebruik van metalen delen om ervoor te zorgen dat de aardpotentiaal overal in de
installatie gelijk is – de systeemaarde. Als de aardpotentiaal van alle apparaten gelijk is, voorkomt u dat er stroom gaat lopen via routes
die niet ontworpen zijn om stroom te voeren. U kunt kabels ook efficiënt afschermen.
Een fout in de potentiaalvereffening kan leiden tot slechte of niet-werkende veldbuscommunicatie. Het is niet eenvoudig om een fout
in de potentiaalvereffening op te sporen. Het is ook niet eenvoudig om fouten in een grote installatie te corrigeren na de
inbedrijfstelling. Het is daarom belangrijk om al in de planningsfase van de installatie aan een goede potentiaalvereffening te denken.
Ga in de inbedrijfstellingsfase zorgvuldig te werk bij het maken van de aansluitingen voor de potentiaalvereffening.
Voer de aarding uit met een lage HF-impedantie, bijvoorbeeld via backplanemontage. Als aardverbindingsdraden nodig zijn, gebruik
dan zo kort mogelijke draden. Houd er rekening mee dat een laklaag op metaal als isolator werkt en aarding voorkomt. Verwijder de
laklaag voordat u de aarding uitvoert.
In dit hoofdstuk worden de principes van het aarden van de kabelafscherming behandeld. Houd er rekening mee dat de interne
RS485-veldbus in VACON® 100 producten niet is uitgerust met jumpers voor aardingsopties.
Sluit de kabelafscherming rechtstreeks aan op het frame van de frequentieregelaar (zie illustration 36 en illustration 38).
Afbeelding 36: Aarding in een omgeving met veel ruis en een goede potentiaalvereffening. Als de potentialen op de punten A, B, C en D
sterk verschillen en niet vereffend kunnen worden, snijd de afschermingen dan door zoals aangegeven in de afbeelding Aarding in een
omgeving met veel ruis en een gebrekkige potentiaalvereffening.
Als de aardpotentialen van de aangesloten apparaten verschillen, kunnen kabelafschermingen die aan beide uiteinden zijn
aangesloten, ertoe leiden dat er een stroom door de afscherming gaat lopen. Om dat te voorkomen, moet de kabelafscherming op een
punt tussen de apparaten worden onderbroken of doorgesneden (zie illustration 37).
Bij sterke verstoringen kan de kabelafscherming worden blootgelegd en vervolgens over 360 graden worden geaard, rechtstreeks op
de aarde van de frequentieregelaar (zie illustration 38). Als de in illustration 37 getoonde aansluiting wordt gebruikt, moet de aarding
worden uitgevoerd op een locatie zo dicht mogelijk bij de plaats waar de verstoringen de kabel bereiken.
Afbeelding 37: Aarding in een omgeving met veel ruis en een gebrekkige potentiaalvereffening. Voorbeeld van het doorsnijden van de
afscherming.
We adviseren om de kabelafscherming te aarden zoals in voorbeeld A en C (zie illustration 38). Aard de kabelafscherming niet zoals in
voorbeeld B.
Wanneer geen enkel apparaat op de RS485-buslijn gegevens verzendt, bevinden alle apparaten zich in een rusttoestand. In zo'n geval
bevindt de busspanning zich in een onbepaalde toestand, gewoonlijk nabij de 0 V, vanwege de afsluitweerstanden. Dat kan
problemen veroorzaken bij de ontvangst van tekens, omdat de RS485-standaard het spanningsinterval van -200 mV tot +200 mV als
een ongedefinieerde toestand beschouwt. Daarom is een voorspanning op de bus nodig om de spanning in de toestand '1' (boven
+200 mV) te houden, ook tijdens pauzes tussen berichten.
Als het eerste en het laatste apparaat in de RS485-buslijn niet beschikken over een ingebouwde busvoorspanningsfunctie, moet u een
afzonderlijke, specifiek voor RS485 ontworpen actieve afsluitweerstand (bv. Siemens actieve afsluitweerstand voor RS485,
6ES7972-0DA00-0AA0) toevoegen.
7.4.5.4 Veldbus gebruiken via een RS485-kabel
Prerequisites:
Open de afdekkingen volgens de instructies in 6.4.1 Toegang tot en positie van de klemmen voor MR4-MR7, 6.4.2 Toegang tot en
positie van de klemmen voor MR8 of 6.4.3 Toegang tot en positie van de klemmen voor MR9.
1. Strip ongeveer 15 mm (0,59 inch) van de grijze afscherming van de RS485-kabel. Doe dat voor de twee veldbuskabels.
A Strip de kabels over ongeveer 5 mm (0,20 inch) om ze in de klemmen te kunnen steken. Er mag niet meer dan 10 mm
(0,39 inch) van de kabel buiten de klemmen uitsteken.
B Strip de kabel op zo'n afstand van de klem dat u de kabel met de aardingsbeugel voor de stuurkabel aan het frame kunt
bevestigen. Strip de kabel over maximaal 15 mm (0,59 inch). Verwijder de aluminium afscherming van de kabel niet.
2. Sluit de kabel aan op de klemmen A en B op de standaard-I/O-kaart van de frequentieregelaar.
•A = negatief
•
B = positief
3. Verbind de afscherming van de kabel met behulp van een aardingsbeugel voor de stuurkabel met het frame van de
frequentieregelaar, om een aardverbinding tot stand te brengen.
Afbeelding 40: De busafsluiting voor een veldbuslijn instellen
WEGVALLEN VAN AFSLUITWEERSTAND
Als het laatste apparaat op de veldbuslijn wordt uitgeschakeld, valt de afsluitweerstand weg. Het wegvallen van de
afsluitweerstand veroorzaakt signaalreflecties op de lijn, wat de veldbuscommunicatie kan verstoren.
-Schakel het laatste apparaat op de veldbuslijn niet uit terwijl de veldbus actief is.
5. Voor IP
21: knip een opening in de afdekking van de frequentieregelaar om de RS485-kabel door te voeren, tenzij u al openingen
voor andere kabels hebt geknipt.
B De afsluiting is gedeactiveerd
D Busafsluiting. De weerstand bedraagt 220 Ω.
LET OP
6. Plaats de afdekking van de frequentieregelaar terug. Trek de RS485-kabels opzij.
OptiekaartNaam van de optiekaartJuiste sleuf of sleuven
OPTE2Kaart voor RS485 (Modbus/N2)-veldbusD, E
OPTE3Kaart voor PROFIBUS DPV1-veldbusD, E
OPTE5Kaart voor PROFIBUS DPV1-veldbus (met type D-connector)D, E
OPTE6Kaart voor CANopen-veldbusD, E
OPTE7Kaart voor DeviceNet-veldbusD, E
OPTE8Kaart voor RS485 (Modbus/N2)-veldbus (met type D-connector)D, E
OPTE9Kaart voor dual-port Ethernet-veldbusD, E
OPTEAKaart voor geavanceerde dual-port Ethernet-veldbusD, E
OPTECKaart voor EtherCAT-veldbusD, E
Besturingseenheid
7.6 Installatie van optiekaarten
Prerequisites:
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR STUURKLEMMEN
Op de stuurklemmen kan gevaarlijke spanning staan, ook als de frequentieregelaar is losgekoppeld van het net. Contact met
deze spanning kan letsel veroorzaken.
Verzeker u ervan dat er geen spanning op de stuurklemmen staat voordat u de stuurklemmen aanraakt.
-
VOORZICHTIG
SCHADE AAN OPTIEKAARTEN
Installeer, verwijder en vervang geen optiekaarten in de frequentieregelaar terwijl de spanning is ingeschakeld. Daardoor
kunnen de kaarten beschadigd raken.
Schakel de frequentieregelaar uit voordat u optiekaarten voor de frequentieregelaar installeert, verwijdert of vervangt.
-
LET OP
INCOMPATIBELE OPTIEKAARTEN
Het is niet mogelijk om optiekaarten te installeren die niet compatibel zijn met de frequentieregelaar.
Let bij een OPTB- of OPTC-optiekaart op of er 'dv' (dual voltage – dubbelspanning) opstaat. Die aanduiding geeft aan dat de optiekaart
compatibel is met de frequentieregelaar.
Om de realtimeklok (RTC) te kunnen gebruiken, moet u een batterij plaatsen in de linkerzijde van de besturingseenheid. Zie 7.1
Componenten van besturingseenheid. Gebruik een ½ AA-batterij met een spanning van 3,6 V en een capaciteit van 1000-1200 mAh.
Gebruik bijvoorbeeld een Vitzrocell SB-AA02-batterij.
De batterij gaat ongeveer 10 jaar mee. Meer informatie over de functies van de RTC vindt u in de applicatiehandleidingen.
7.8 Galvanische scheiding
De besturingsaansluitingen zijn gescheiden van het net. De aardingsklemmen zijn permanent verbonden met de I/O-aarde.
De digitale ingangen op de standaard-I/O-kaart kunnen galvanisch worden gescheiden van de I/O-aarde. Voor het scheiden van de
digitale ingangen gebruikt u de dipswitch met de positiemarkeringen FLOAT (zwevend) en GND (aarde). Zie 7.3.2 Digitale ingangen
Het bedieningspaneel vormt de interface tussen de frequentieregelaar en de gebruiker. Met het bedieningspaneel kunt u het toerental
van een motor regelen en de status van de frequentieregelaar bewaken. Bovendien kunt u hiermee de parameters van de
frequentieregelaar instellen.
A De [BACK/RESET]-toets. Hiermee kunt u teruggaan in het
menu, de bewerkingsmodus afsluiten en fouten resetten.
C De [FUNCT]-toets. Hiermee kunt u de draairichting van de
motor wijzigen, de besturingspagina openen en de
bedieningsplaats wijzigen.
E De START-toetsen.
G De STOP-toets.
I De [OK]-toets. Hiermee kunt u een geselecteerd niveau of
item openen of een selectie bevestigen.
Afbeelding 45: Toetsen op het VACON® 100 bedieningspaneel
B De pijltoets OMHOOG. Hiermee kunt in een menu
omhoogschuiven en waarden verhogen.
D De pijltoets RECHTS.
F De pijltoets OMLAAG. Hiermee kunt u in een menu
omlaagschuiven en waarden verlagen.
H De pijltoets LINKS. Hiermee kunt u de cursor naar links
verplaatsen.
7.9.2 Displays van het bedieningspaneel
Er zijn 2 typen displays: het grafische display en het tekstdisplay. Het bedieningspaneel heeft altijd dezelfde toetsen en knoppen.
Het display toont de volgende gegevens:
•
De status van de motor en de frequentieregelaar.
•Fouten in de motor en in de frequentieregelaar.
•Uw locatie in de menustructuur.
Als de tekst op het tekstdisplay te lang is voor het display, schuift de tekst over het display om de volledige tekst te laten zien.
Sommige functies zijn alleen beschikbaar op het grafische display.
8.1 Veiligheidscontroles vóór de inbedrijfstelling
Lees deze waarschuwingen voordat u begint met de inbedrijfstelling.
GEVAAR
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR VOEDINGSCOMPONENTEN
De voedingscomponenten staan onder spanning wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op het net. Contact met deze
spanning kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Raak geen voedingscomponenten aan wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op het net. Verzeker u ervan dat de
-
afdekkingen van de frequentieregelaar zijn gesloten voordat u de frequentieregelaar op het net aansluit.
GEVAAR
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR KLEMMEN
De motorklemmen U, V, W, de remweerstandsklemmen of de DC-klemmen staan onder spanning wanneer de
frequentieregelaar is aangesloten op het net, ook wanneer de motor niet werkt. Contact met deze spanning kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Raak de motorklemmen U, V, W, de remweerstandsklemmen of de DC-klemmen niet aan wanneer de frequentieregelaar is
-
aangesloten op het net. Verzeker u ervan dat de afdekkingen van de frequentieregelaar zijn gesloten voordat u de
frequentieregelaar op het net aansluit.
GEVAAR
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR DC-TUSSENKRING OF EXTERNE BRON
Nadat de voeding naar de frequentieregelaar is onderbroken en de motor is gestopt, kunnen de klemaansluitingen en de
componenten van de frequentieregelaar nog 5 minuten onder spanning blijven staan. Ook kan de belastingzijde van de
frequentieregelaar spanning genereren. Contact met deze spanning kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Voordat u elektrische werkzaamheden aan de frequentieregelaar gaat uitvoeren:
-
•
Onderbreek de voeding naar de frequentieregelaar en verzeker u ervan dat de motor is gestopt.
•Vergrendel de voedingsbron van de frequentieregelaar en voorzie die van een label (Lockout/Tagout).
•Verzeker u ervan dat er geen externe bronnen zijn die onbedoeld spanning kunnen genereren tijdens de
werkzaamheden.
•Wacht 5 minuten voordat u de kastdeur of de afdekking van de frequentieregelaar opent.
•Gebruik een meetinstrument om vast te stellen dat er geen spanning is.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR STUURKLEMMEN
Op de stuurklemmen kan gevaarlijke spanning staan, ook als de frequentieregelaar is losgekoppeld van het net. Contact met
deze spanning kan letsel veroorzaken.
Verzeker u ervan dat er geen spanning op de stuurklemmen staat voordat u de stuurklemmen aanraakt.
Om een goede werking en een lange levensduur van de frequentieregelaar te waarborgen, adviseren we om regelmatig onderhoud
uit te voeren. Zie de tabel voor de onderhoudsintervallen.
De hoofdcondensatoren van de frequentieregelaar hoeven niet vervangen te worden, omdat het dunnefilmcondensatoren zijn.
Tabel 22: Onderhoudsintervallen en -taken
OnderhoudsintervalOnderhoudstaak
RegelmatigControleer de aanhaalmomenten van de klemmen.
Controleer de filters.
6-24 maanden (het interval hangt
af van de betreffende omgeving)
24 maanden (het interval hangt af
van de betreffende omgeving)
3-6 jaarVervang bij IP 54-uitvoeringen de interne ventilator.
6-10 jaarVervang de hoofdventilator.
10 jaarVervang de batterij van de RTC.
Controleer de netklemmen, motorklemmen en stuurklemmen.
Verzeker u ervan dat de koelventilator correct werkt.
Verzeker u ervan dat er geen corrosie is opgetreden op de klemmen, de stroomrails of andere
oppervlakken.
Controleer de deurfilters bij installatie in een kast.