De VLT® Soft Starter MCD 600 is een geavanceerde digitale softstartoplossing voor motoren met een vermogen van 11-315 kW. De
softstarters bieden een complete reeks motor- en systeembeveiligingsfuncties en leveren betrouwbare prestaties in de meest
veeleisende installatiesituaties.
1.2 Documentversie
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt. Alle suggesties voor verbetering zijn welkom.
De volgende symbolen worden gebruikt in deze handleiding:
GEVA AR
Geeft een gevaarlijke situatie aan die, als die niet wordt vermeden, leidt tot ernstig of dodelijk letsel.
WA AR SC HU WI NG
Geeft een gevaarlijke situatie aan die, als die niet wordt vermeden, kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VO OR ZI CH TI G
Geeft een gevaarlijke situatie aan die, als die niet wordt vermeden, kan leiden tot licht of matig letsel.
Veiligheid
LE T OP
Geeft een situatie aan die kan leiden tot schade aan eigendommen.
2.2 Gekwalificeerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de softstarter is alleen mogelijk als de softstarter op correcte en betrouwbare wijze wordt
vervoerd, opgeslagen, geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur mag uitsluitend worden geïnstalleerd of bediend
door gekwalificeerd personeel.
Gekwalificeerd personeel is gedefinieerd als opgeleide medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen en circuits te
installeren, in bedrijf te stellen en te onderhouden volgens relevante wetten en voorschriften. Het gekwalificeerde personeel moet
tevens bekend zijn met de instructies en veiligheidsmaatregelen die in deze handleiding staan beschreven.
2.3 Veiligheidsmaatregelen
Veiligheidsmaatregelen kunnen niet elke mogelijke oorzaak van schade aan apparatuur wegnemen, maar kunnen u attent maken op
veelvoorkomende oorzaken van schade. Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om de volgende aanwijzingen op te
volgen:
•Zorg ervoor dat u alle instructies in deze handleiding hebt gelezen en begrepen voordat u de apparatuur installeert, bedient of
onderhoudt.
•Neem goede elektrische praktijken in acht, inclusief het gebruik van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen.
•Vraag om advies voordat u deze apparatuur gebruikt op andere wijze dan is beschreven in deze handleiding.
LE T OP
De VLT® Soft Starter MCD 600 kan niet door de gebruiker worden onderhouden. De eenheid mag uitsluitend door bevoegd
onderhoudspersoneel worden onderhouden. Bij onbevoegd ingrijpen in de eenheid vervalt de garantie.
Het is de verantwoordelijkheid van de installateur van de softstarter om te zorgen voor een correcte aarding en
aftakcircuitbeveiliging volgens de lokale voorschriften voor elektrische veiligheid. Als niet wordt gezorgd voor een correcte
aarding en aftakcircuitbeveiliging, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel of schade aan apparatuur.
Koppel de softstarter los van de netvoeding voordat u reparatiewerkzaamheden uitvoert.
-
WA AR SC HU WI NG
ONBEDOELDE START
Wanneer de softstarter is aangesloten op de netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op elk moment starten. Een
onbedoelde start tijdens programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of
schade aan eigendommen. De motor kan worden gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een
ingangsreferentiesignaal vanuit het LCP of door het opheffen van een foutconditie.
Druk op [Off/Reset] op het LCP voordat u parameters gaat programmeren.
-
Koppel de softstarter los van de netvoeding.
-
Zorg dat de softstarter, motor en eventuele door de motor aangedreven werktuigen volledig bedraad en gemonteerd zijn
-
voordat u de softstarter aansluit op de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
Voorzie de voeding naar de softstarter van een lastscheider en een stroomonderbrekingsvoorziening (zoals een
-
voedingscontactor) die kan worden bestuurd via een extern veiligheidssysteem (zoals een noodstop of een foutdetector).
Veiligheid
VO OR ZI CH TI G
CORRECTIE ARBEIDSFACTOR
Het aansluiten van arbeidsfactorcorrigerende condensatoren aan de uitgangszijde veroorzaakt schade aan de softstarter.
Sluit geen arbeidsfactorcorrigerende condensatoren aan op de uitgang van de softstarter. Bij gebruik van statische
-
correctie van de arbeidsfactor moet die worden aangesloten aan de voedingszijde van de softstarter.
VO OR ZI CH TI G
KORTSLUITING
De VLT® Soft Starter MCD 600 is niet kortsluitvast.
Na een zware overbelasting of kortsluiting moet de werking van de MCD 600 volledig worden getest door een bevoegde
-
onderhoudstechnicus.
VO OR ZI CH TI G
MECHANISCHE SCHADE DOOR ONVERWACHT OPNIEUW STARTEN
De motor kan weer starten nadat de oorzaken van een uitval zijn weggenomen, wat gevaarlijk kan zijn voor bepaalde machines
of installaties.
Zorg ervoor dat er adequate maatregelen worden genomen om een herstart na ongepland stoppen van de motor te
De softstarter is geen beveiliging en voorziet niet in elektrische isolatie (scheiding) of loskoppeling van de voeding.
Als isolatie vereist is, moet de softstarter worden uitgerust met een hoofdcontactor.
-
Vertrouw niet op de start- en stopfuncties om het personeel te beschermen. Eventuele fouten in de netvoeding,
-
motoraansluiting of in de elektronica van de softstarter kunnen ertoe leiden dat de motor start of stopt.
Als er een fout optreedt in de elektronica van de softstarter, kan een gestopte motor weer starten. Een gestopte motor kan
-
ook opnieuw starten als gevolg van een tijdelijke fout in de netvoeding of een verbroken motoraansluiting.
Om personeel en apparatuur te beschermen, moet de isolerende voorziening worden bestuurd via een extern
-
veiligheidssysteem.
LE T OP
Sla de huidige parameterset met behulp van de MCD pc-software of de functie Save User Set (Gebruikersset opslaan) op in
-
een bestand voordat u parameterinstellingen wijzigt.
Veiligheid
LE T OP
Wees voorzichtig bij het gebruik van de autostartfunctie. Lees alle opmerkingen over autostart voordat u de functie in
-
gebruik neemt.
Disclaimer
De voorbeelden en schema's in deze handleiding dienen uitsluitend ter illustratie. De informatie in deze handleiding kan op elk
moment en zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. Wij aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of
aansprakelijkheid voor directe, indirecte of gevolgschade die voortvloeit uit het gebruik of de toepassing van deze apparatuur.
De softstarter moet worden geselecteerd op basis van de gebruikte motor en de toepassing.
Selecteer een softstarter met een nominale stroom gelijk aan of groter dan de nominale vollaststroom van de motor (zie
motortypeplaatje) tijdens de startcyclus.
De nominale stroom van de softstarter bepaalt het maximale motorvermogen waarmee de softstarter kan werken. De nominale
waarde van de softstarter hangt af van het aantal starts per uur, de duur en het stroomniveau van de start en de tijd dat de softstarter
in de uit-stand staat (geen stroom toevoert) tussen starts.
De nominale stroom van de softstarter geldt alleen bij gebruik onder de omstandigheden die in de AC53b-code zijn gespecificeerd. In
andere bedrijfsomstandigheden kan de softstarter een hogere of lagere nominale stroom hebben.
3.4 Nominale stroom (IEC-waarden)
LE T OP
Neem contact op met de leverancier in uw regio voor de nominale waarden bij bedrijfscondities die niet worden gedekt door
deze tabellen met nominale waarden.
Afbeelding 2: AC53b-indeling
LE T OP
Alle nominale waarden zijn berekend bij een hoogte van 1000 m (3280 ft) en een omgevingstemperatuur van 40 °C (104 °F).
Tabel 2: Inline-installatie, MCD6-0020B tot MCD6-0042B
3,0-10:3503,5-15:3454,0-10:3504,0-20:3405,0-5:355
MCD6-0020B2420191617
MCD6-0034B4234342732
MCD6-0042B5242393534
Tabel 3: Inline-installatie, MCD6-0063B tot MCD6-0579B
Vrije ruimte tussen softstartersVrij ruimte tot massieve oppervlakken
A [mm (in)]B [mm (in)]C [mm (in)]D [mm (in)]
> 100 (3,9)> 10 (0,4)> 100 (3,9)> 10 (0,4)
3.7 Accessoires
3.7.1 Uitbreidingskaarten
De VLT® Soft Starter MCD 600 biedt uitbreidingskaarten voor gebruikers die behoefte hebben aan extra in- en uitgangen of
geavanceerde functionaliteit. Elke MCD 600 biedt ondersteuning voor maximaal 1 uitbreidingskaart.
3.7.1.1 Smartcard
De smartcard is bedoeld om integratie in pomptoepassingen mogelijk te maken en biedt de volgende extra ingangen en uitgangen:
De VLT® Soft Starter MCD 600 biedt ondersteuning voor netwerkcommunicatie via eenvoudig te installeren communicatieuitbreidingskaarten. Elke communicatiekaart is uitgerust met een aansluitpoort voor een extern LCP 601.
De VLT® Soft Starter MCD 600 softstarters kunnen worden gebruikt met een extern LCP dat op 3 m (9,8 ft) afstand van de softstarter is
gemonteerd. Elke expansiekaart is uitgerust met een LCP-aansluitpoort, of er is een specifieke LCP-aansluitkaart beschikbaar.
Bestelnummer voor de uitbreidingskaart voor een extern LCP 601: 175G0134.
3.7.3 Vingerbeschermingsset
Vingerbeschermers kunnen worden gespecificeerd voor persoonlijke veiligheid. Vingerbeschermers kunnen over de
softstarterklemmen worden aangebracht om onbedoeld aanraken van spanningvoerende klemmen te voorkomen.
Vingerbeschermers voorzien in IP 20-beveiliging bij gebruik met kabels met een diameter van 22 mm of meer.
Vingerbeschermers zijn geschikt voor de modellen MCD6-0144B tot MCD6-0579B.
Bestelnummer voor de vingerbeschermingsset: 175G0186.
3.7.4 Softstarterbeheersoftware
De VLT® Soft Starter MCD 600 wordt geleverd inclusief een USB-flashinterface. De USB-flash moet worden geformatteerd in de FAT32indeling. Om het flashstation te formatteren, volgt u de instructies op een pc wanneer u een standaard USB-stick (minimaal 4 MB) in
een USB-poort steekt. De VLT® Motion Control Tool MCT 10 zet de setupbestanden over naar de USB-stick. Om de setupbestanden in
de softstarter te laden, gebruikt u het LCP zoals beschreven in 6.7.1 Procedure voor opslaan en laden.
De VLT® Motion Control Tool MCT 10 kan nuttig zijn voor het beheer van de softstarter. Neem voor meer informatie contact op met de
leverancier in uw regio.
De documentatie voor de VLT® Motion Control Tool MCT 10 is te downloaden via www.danfoss.com/en/search/?filter=type%3Adocumentation.
Het gebruik van een hoofdcontactor wordt aanbevolen om de softstarter in gestopte toestand te beschermen tegen
spanningsstoringen op het netwerk. Selecteer een contactor met een AC3-waarde groter dan of gelijk aan de FLC-waarde van de
aangesloten motor.
Gebruik de hoofdcontactoruitgang (13, 14) om de contactor te besturen.
Zie illustration 12 in 5.8 Typische installatie voor informatie over de bedrading van de hoofdcontactor.
WA AR SC HU WI NG
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
Wanneer de softstarter is bedraad volgens een interne-driehoeksconfiguratie, is een deel van de motorwikkelingen altijd
aangesloten op de netspanning (ook als de softstarter is uitgeschakeld). Deze situatie kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installeer altijd een hoofdcontactor of shuntschakelaar als u de softstarter aansluit in een interne-driehoeksconfiguratie.
-
3.9 Circuitbreaker
In plaats van een hoofdcontactor kan er een shuntschakelaar worden gebruikt om het motorcircuit te isoleren bij een uitschakeling
(trip) van de softstarter. Het shuntuitschakelmechanisme moet worden gevoed vanuit de voedingszijde van de circuitbreaker of vanuit
een afzonderlijke stuurvoeding.
3.10 Arbeidsfactorcorrectie
Gebruik een afzonderlijke contactor voor het schakelen van de condensatoren als u gebruikmaakt van arbeidsfactorcorrectie.
Om de VLT® Soft Starter MCD 600 te gebruiken voor het regelen van de arbeidsfactorcorrectie moet u de arbeidsfactorcorrigerende
contactor aansluiten op een programmeerbaar relais dat is ingesteld op Run (Draaien). Wanneer de motor het maximale toerental
bereikt, sluit het relais en wordt de arbeidsfactorcorrectie ingeschakeld.
1 Softstarter
2 Programmeerbare uitgang (instelling = Run (Actief))
Het aansluiten van arbeidsfactorcorrigerende condensatoren aan de uitgangszijde veroorzaakt schade aan de softstarter.
Sluit arbeidsfactorcorrigerende condensatoren altijd aan op de ingangszijde van de softstarter.
-
Schakel de arbeidsfactorcorrectie niet rechtstreeks via de relaisuitgang van de softstarter.
-
3.11 Kortsluitbeveiligingen
Bij het ontwerpen van motorcircuitbeveiligingsmaatregelen moet u rekening houden van 2 typen coördinatie voor softstarters, zoals
vastgelegd in IEC 60947-4-1:
•Coördinatieklasse 1.
•Coördinatieklasse 2.
3.11.1 Coördinatieklasse 1
Voor coördinatieklasse 1 geldt dat bij kortsluiting op de uitgangszijde van een softstarter de fout moet worden opgeheven zonder
gevaar voor lichamelijk letsel of schade aan de installatie. Het is niet vereist dat de softstarter na de fout moet blijven werken. Om de
softstarter weer operationeel te krijgen, is een reparatie en de vervanging van onderdelen vereist.
HRC-zekeringen (zoals Ferraz/Mersen AJT-zekeringen) kunnen worden gebruikt voor coördinatieklasse 1 volgens IEC 60947-4-2.
3.11.2 Coördinatieklasse 2
Voor coördinatieklasse 2 geldt dat bij kortsluiting op de uitgangszijde van een softstarter de fout moet worden opgeheven zonder
gevaar voor lichamelijk letsel of schade aan de softstarter.
Coördinatieklasse 2 biedt het voordeel dat bevoegd personeel na het opheffen van de fout de doorgebrande zekeringen kan
vervangen en kan controleren of de contactors niet zijn vastgesmolten. Daarna is de softstarter weer operationeel.
Halfgeleiderzekeringen voor circuitbeveiliging volgens klasse 2 zijn een aanvulling op HRC-zekeringen of MCCB's die deel uitmaken
van de aftakcircuitbeveiliging van de motor.
VO OR ZI CH TI G
DC-REM
Een hoge instelling van het remkoppel kan ertoe leiden dat er piekstromen tot motor-DOL worden afgenomen terwijl de motor
aan het stoppen is.
Verzeker u ervan dat u de juiste veiligheidszekeringen selecteert voor installatie in het aftakcircuit van de motor.
-
VO OR ZI CH TI G
GEEN AFTAKCIRCUITBEVEILIGING
Geïntegreerde halfgeleiderkortsluitbeveiliging voorziet niet in aftakcircuitbeveiliging.
Zorg voor een aftakcircuitbeveiliging volgens de nationale en lokale regels en voorschriften.
Geschikt voor gebruik in een circuit waarvan de ideële stroom bekend is en dat wordt beveiligd door de vermelde zekeringen of circuitbreakers met een nominale waarde volgens
MCD6-0144B184HFD3250 (250 A)SELA36AT0250 (250 A)UTS150H-xxU-250 (250 A)
MCD6-0171B200
MCD6-0194B229
MCD6-0244B250HFD3300 (300 A)SELA36AT0400 (400 A)UTS150H-xxU-300 (300 A)
MCDF6-0287B352HFD3400 (400 A)SELA36AT0600 (600 A)UTS150H-xxU-400 (400 A)
MCD6-0323B397
MCD6-0410B410HFD3600 (600 A)UTS150H-xxU-600 (600 A)
MCD6-0527B550UTS150H-xxU-800 (800 A)
MCD6-0579B580UTS150H-NG0-800
1
Geschikt voor gebruik in een circuit dat maximaal 65000 Arms symmetrisch bij 480 V AC kan leveren bij beveiliging door middel van de circuitbreakermodellen die in deze tabel staan
vermeld.
2
Voor LS-circuitbreakers, xx staat voor FM, FT of AT.
3.14 Zekeringselectie voor coördinatieklasse 2
Coördinatieklasse 2 kan worden verkregen door gebruik te maken van halfgeleiderzekeringen. Deze zekeringen moeten bestand zijn
tegen de motorstartstroom en moeten een totale I²t hebben die lager is dan de I²t van de SCR's van de softstarter.
Maak bij het selecteren van halfgeleiderzekeringen voor VLT® Soft Starter MCD 600 gebruik van de I²t-waarden in table 12.
Neem contact op met de lokale leverancier voor meer informatie over het selecteren van halfgeleiderzekeringen.
Netspanning (L1, L2, L3)
MCD6-xxxxB-T5200-525 V AC (±10%)
MCD6-xxxxB-T7380-690 V AC (±10%)
Stuurspanning (A7, A8, A9)
MCD6-xxxxB-xx-CV2 (A8, A9)110-120 V AC (+10%/-15%), 600 mA
MCD6-xxxxB-xx-CV2 (A7, A9)220-240 V AC (+10%/-15%), 600 mA
MCD6-xxxxB-xx-CV1 (A8, A9)24 V AC/V DC (±20%), 2,8 A
Netfrequentie50-60 Hz (±5 Hz)
Nominale isolatiespanning (spanningsstoten)690 V AC
Nominale stootspanningsvastheid6 kV
VormbenamingGebypasst of continu, halfgeleidermotorstarter vorm 1
4.2 Kortsluitvastheid
Afstemming met halfgeleiderzekeringenType 2
Afstemming met HRC-zekeringenType 1
4.3 Elektromagnetische capaciteit (voldoet aan EU-richtlijn 2014/35/EU)
EMC-immuniteitIEC 60947-4-2
EMC-emissieIEC 60947-4-2 klasse B
4.4 Ingangen
Nominale ingangswaardenActief 24 V DC, 8 mA (ongeveer)
Motorthermistor (TER-05, TER-06)Uitschakeling (trip) > 3,6 kΩ, reset > 1,6 kΩ
4.5 Uitgangen
Relaisuitgangen10 A bij 250 V AC resistief, 5 A bij 250 V AC AC15 cos φ 0,3
Hoofdcontactor (13, 14).Normaal open (maakcontact)
Relaisuitgang A (21, 22, 23)Omschakeling
Relaisuitgang B (33, 34)Normaal open (maakcontact)
Analoge uitgang (AO-07, AO-08)
Maximale belasting600 Ω (12 V DC bij 20 mA)
Nauwkeurigheid±5%
Omgevingstemperatuur tijdens bedrijf-10 tot +60 °C (14 tot 140 °F), boven 40 °C (104 °F) met reductie
Opslagtemperatuur-25 tot +60 °C (-13 tot +140 °F)
Bedrijfshoogte0-1000 m (0-3280 ft), boven 1000 m (3280 ft) met reductie
Vochtigheid5-95% relatieve vochtigheid
VerontreinigingsgraadVerontreinigingsgraad 3
TrillingIEC 60068-2-6
Beveiliging
MCD6-0020B tot MCD6-0129BIP20
MCD6-0144B tot MCD6-0579BIP00
4.7 Warmtedissipatie
Tijdens het starten4,5 W per ampère
Tijdens het draaien
MCD6-0020B tot MCD6-0042B≤ 35 W (ongeveer)
MCD6-0063B tot MCD6-0129B≤ 50 W (ongeveer)
MCD6-0144B tot MCD6-0244B≤ 120 W (ongeveer)
MCD6-0287B tot MCD6-0579B≤ 140 W (ongeveer)
4.8 Overbelastingsbeveiliging van de motor
De standaardinstellingen van parameter 1-4 tot en met 1-6 voorzien in een
overbelastingsbeveiliging van de motor.
Klasse 10, een uitschakelingsstroom van 105% van FLA
(nominale vollaststroom), of vergelijkbaar
4.9 Certificering
CEEN 60947-4-2
UL/C-ULUL 508
MaritiemLloyds Marine No 1 specification
Zie 2.3 Veiligheidsmaatregelen voor algemene veiligheidsvoorschriften.
WA AR SC HU WI NG
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Door geïnduceerde spanning vanuit motorkabels die bij elkaar in de buurt lopen, kunnen de condensatoren van de apparatuur
worden opgeladen, ook wanneer die apparatuur is uitgeschakeld en vergrendeld (lockout). Wanneer u de motorkabels niet van
elkaar gescheiden houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Houd motorkabels van elkaar gescheiden.
-
Gebruik afgeschermde kabels.
-
WA AR SC HU WI NG
ONBEDOELDE START
Wanneer de softstarter is aangesloten op de netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op elk moment starten. Een
onbedoelde start tijdens programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of
schade aan eigendommen. De motor kan worden gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een
ingangsreferentiesignaal vanuit het LCP of door het opheffen van een foutconditie.
Druk op [Off/Reset] op het LCP voordat u parameters gaat programmeren.
-
Koppel de softstarter los van de netvoeding.
-
Zorg dat de softstarter, motor en eventuele door de motor aangedreven werktuigen volledig bedraad en gemonteerd zijn
-
voordat u de softstarter aansluit op de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
Voorzie de voeding naar de softstarter van een lastscheider en een stroomonderbrekingsvoorziening (zoals een
-
voedingscontactor) die kan worden bestuurd via een extern veiligheidssysteem (zoals een noodstop of een foutdetector).
Installatie
5.2 Commandobron
Start en stop de softstarter via de digitale ingangen en via een extern LCP 601, communicatienetwerk, smartcard of geprogrammeerde
autostart/-stop. Stel de commandobron in via Set-up Tools (Setuptools) of via parameter 1-1 Command Source (Commandobron).
Als het externe LCP is geïnstalleerd, biedt de toets [CMD/Menu] een snelkoppeling naar de commandobronfunctie in Set-up Tools(Setuptools).
DI-A, COM+ Programmeerbare ingang A (standaard = uitschakeling ingang (NO))
DI-B, COM+ Programmeerbare ingang B (standaard = uitschakeling ingang (NO))
USB-poort (voor flashstation, geen directe pc-aansluiting)
Afbeelding 6: Ingangsklemmen
5.4.2 Motorthermistor
Motorthermistoren kunnen rechtstreeks op de VLT® Soft Starter MCD 600 worden aangesloten. De softstarter wordt uitgeschakeld
(trip) wanneer de weerstand van het thermistorcircuit hoger wordt dan circa 3,6 kΩ of lager wordt dan 20 Ω.
De thermistoren moeten in serie worden bedraad. Het thermistorcircuit moet in een afgeschermde kabel worden geplaatst en moet
elektrisch worden geïsoleerd van aarde en alle andere vermogen- en stuurcircuits.
De thermistoringang is standaard uitgeschakeld maar wordt automatisch geactiveerd wanneer er een thermistor wordt
gedetecteerd. Gebruik de thermistorresetfunctie om de thermistor uit te schakelen als er eerder thermistoren op de MCD 600
LE T OP
waren aangesloten maar die niet langer nodig zijn. De thermistorresetfunctie is toegankelijk via Set-up Tools (Setuptools).
De VLT® Soft Starter MCD 600 vereist een 2-draads regeling.
A Reset
B Start/stop
Afbeelding 7: Stuurkabels voor Start/Stop
VO OR ZI CH TI G
Installatie
STARTPOGING
Als de startingang gesloten is wanneer de stuurspanning wordt geschakeld, probeert de softstarter te starten.
Controleer of de start-/stopingang open is voordat u stuurspanning schakelt.
-
LE T OP
De MCD 600 accepteert alleen commando's van de stuuringangen als parameter 1-1 Command Source (Commandobron) is
ingesteld op Digital Input (Digitale ingang).
5.4.4 Reset/Starter uitschakelen
Standaard is de resetingang (RESET, COM+) normaal gesloten. De softstarter start niet als de resetingang open is. Het display toont in
dat geval de melding Not ready (Niet gereed).
Als de resetingang wordt geopend terwijl de softstarter draait, onderbreekt de softstarter de voeding en laat hij de motor vrijlopen.
LE T OP
De resetingang is te configureren als maakcontact (NO) of als verbreekcontact (NC). Selecteer de gewenste waarde parameter
7-9 Reset/Enable Logic (Logica resetten/inschakelen).
5.4.5 Programmeerbare ingangen
De programmeerbare ingangen (DI-A, COM+ en DI-V, COM+) maken het mogelijk om de softstarter te regelen via externe apparatuur.
De werking van de programmeerbare ingangen wordt bepaald door parameter 7-1 tot en met 7-8.
De USB-poort kan worden gebruikt om een configuratiebestand te uploaden naar, of om parameterinstellingen en
gebeurtenisloginformatie te downloaden uit, de softstarter. Zie 6.7 Opslaan en laden via USB voor meer informatie.
5.5 Uitgangen
5.5.1 Uitgangsklemmen
Installatie
AO-07, AO-08 Analoge uitgang
13, 14 Hoofdcontactoruitgang
21, 22, 23 Relaisuitgang A (standaard = Run (Draaien))
33, 34 Relaisuitgang B (standaard = Run (Draaien))
Afbeelding 8: Uitgangsklemmen
5.5.2 Analoge uitgang
De VLT® Soft Starter MCD 600 heeft een analoge uitgang die op bijbehorende apparatuur kan worden aangesloten om de
motorprestaties te bewaken. De werking van de analoge uitgang wordt bepaald door parameter 9-1 tot en met 9-4.
5.5.3 Hoofdcontactoruitgang
De hoofdcontactoruitgang (13, 14) sluit zodra de softstarter een startcommando ontvangt en blijft gesloten terwijl de softstarter de
motor regelt (totdat de motor gaat vrijlopen of tot het einde van een zachte stop). De hoofdcontactoruitgang gaat ook open als de
softstarter wordt uitgeschakeld (trip).
Sommige elektronische contactorspoelen zijn niet geschikt voor direct schakelen met op de printkaart aangebrachte relais.
Raadpleeg de contactorfabrikant/-leverancier om na te gaan of de contactor hiervoor geschikt is.
5.5.4 Programmeerbare uitgangen
De programmeerbare uitgangen (21, 22, 23 en 33, 34) kunnen de status van de softstarter rapporteren of bijbehorende apparatuur
regelen.
De werking van de programmeerbare uitgangen wordt bepaald door parameter 8-1 tot en met 8-6.
5.6 Stuurspanning
5.6.1 Stuurspanningsklemmen
Afbeelding 9: Stuurspanningsklemmen
Sluit de stuurspanning aan op basis van de gebruikte voedingsspanning.
Als MCD6-0144B tot MCD6-0579B aan UL moeten voldoen, moet op de stuurcircuitvoeding (A7, A8, A9) een extra
overstroombeveiliging of aftakcircuitbeveiliging worden gebruikt volgens de voorschriften voor elektrische installaties die van kracht
zijn op de installatielocatie.
5.7 Voedingsaansluitingen
WA AR SC HU WI NG
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
De modellen MCD6-0144B tot MCD6-0579B zijn IP 00. Bij aanraking van de klemmen bestaat er gevaar voor elektrische
schokken.
Installeer een vingerbeschermingsset op de softstarter.
-
Installeer de softstarters in een behuizing.
-
De voedingsingangsklemmen en -uitgangsklemmen voor VLT® Soft Starter MCD 600 bevinden zich onderaan de eenheid.
•Bij de modellen MCD6-0020B tot MCD6-0129B worden kooiklemmen gebruikt. Gebruik gevlochten koperen geleiders of massieve
geleiders die bestand zijn tegen 75 °C (167 °C) of hoger.
•Bij de modellen MCD6-0144B tot MCD6-0579B worden stroomrails gebruikt. Gebruik koperen of aluminimum geleiders,
gevlochten of massief, die bestand zijn tegen 60/75 °C (140/167 °F).
LE T OP
Bij sommige eenheden worden aluminium stroomrails gebruikt. Bij het aansluiten van voedingsklemmen moet u het
contactoppervlak grondig reinigen (met een polijststeen of een roestvrijstalen borstel) en een geschikt hechtmiddel gebruiken
om corrosie tegen te gaan.
Tabel 13: Voedingsaansluitingen, MCD6-0020B tot MCD6-0129B
Tabel 14: Voedingsaansluitingen, MCD6-0144B tot MCD6-0244B en MCD6-0287B tot MCD6-0579B
MCD6-0144B tot MCD6-0244BMCD6-0287B tot MCD6-0579B
Installatie
19 Nm (14 ft-lb)
66 Nm (49 ft-lb)
LE T OP
Als er voor de installatie kabels met een grotere doorsnede vereist zijn, is het mogelijk om elke aansluiting te verrichten met 2
dunnere kabels, 1 aan elke zijde van de stroomrail.
5.7.1 Bedrading van connectoren
Selecteer een connector op basis van de draaddoorsnede, het materiaal en de toepassingsvereisten.
Voor de modellen MCD6-0144B tot MCD6-0579B wordt het gebruik van een krimpconnector aanbevolen. De aanbevolen krimptang is
TBM8-750.
De VLT® Soft Starter MCD 600 kan op de motor worden aangesloten op basis van een inline- of interne-driehoeksconfiguratie (ook wel
een 3-draads en 6-draads aansluiting genoemd). Voor een interne-driehoeksaansluiting moet u de FLC-waarde invoeren in parameter1-2 Motor Full Load Current (Vollaststroom motor). De MCD 600 detecteert automatisch of de motor is aangesloten in een inline- of
interne-driehoeksconfiguratie en berekent het juiste stroomniveau voor interne driehoek.
Als er geen zekeringen of circuitbreakers worden gebruikt, vervalt de garantie.
Afbeelding 11: Bedrading van een interne-driehoeksinstallatie
5.8 Typische installatie
De VLT® Soft Starter MCD 600 is geïnstalleerd met een hoofdcontactor (AC3-klasse). De stuurspanning moet worden geleverd vanaf de
ingangszijde van de contactor.
De hoofdcontactor wordt bestuurd door de hoofdcontactoruitgang (13, 14).
DI-A, COM+ Programmeerbare ingang A (standaard = uitschakeling ingang (NO))
DI-B, COM+ Programmeerbare ingang B (standaard = uitschakeling ingang (NO))
TER-05, TER-06 Motorthermistoringang
13, 14 Hoofdcontactoruitgang
21, 22, 23 Relaisuitgang A (standaard = Run (Draaien))
33, 34 Relaisuitgang B (standaard = Run (Draaien))
AO-07, AO-08 Analoge uitgang
Afbeelding 12: Installatievoorbeeld
5.9 Snelle setup
Installatie
De snelle setup maakt het eenvoudig om de softstarter te configureren voor veelgebruikte toepassingen. De VLT® Soft Starter MCD 600
leidt u door de meestgebruikte installatieparameters en biedt suggesties voor een typische instelling voor de toepassing. Pas elke
parameter aan voor afstemming op de exacte vereisten.
Alle andere parameters blijven op de standaardwaarden staan. Om andere parameterwaarden te wijzigen of de standaardinstellingen
te bekijken, gebruikt u het Hoofdmenu (zie 10.4 Parameterlijst voor meer informatie).
Stel parameter 1-2 Motor Full Load Current (Vollaststroom motor) altijd in op de FLC-waarde die op het motortypeplaatje staat.
Tabel 16: Instellingssuggesties voor veelgebruikte toepassingen
De instellingen voor een adaptief start- en stopprofiel zijn alleen van toepassing bij gebruik van een adaptieve regeling. Deze
instellingen worden genegeerd voor alle andere start- en stopmodi.
Set-up Tools (Setuptools) bevat opties voor het laden of opslaan van parameters in een backupbestand, het instellen van het
netwerkadres van de softstarter, het controleren van de status van de in- en uitgangen, het resetten van de thermische modellen en
het testen van de werking met behulp van Run Simulation (Bedrijfssimulatie).
Om naar Set-up Tools (Setuptools) te gaan, drukt u op [Menu] om het hoofdmenu te openen en selecteert u vervolgens Set-up Tools(Setuptools).
6.2 Datum en tijd instellen
Procedure
1. Druk op [Menu] om het menu te openen.
2. Selecteer Set-up Tools (Setuptools).
3. Schuif naar Set Date & Time (Datum en tijd instellen).
4. Druk op [Menu/Store] om naar de bewerkingsmodus te gaan.
5. Druk op [Menu/Store] en [Back] om te selecteren welk deel van de datum of tijd u wilt bewerken.
6. Druk [▵] of [▿] om de waarden te wijzigen.
7. Druk na het laatste cijfer op [Menu/Store] om de instelling op te slaan.
Wanneer de actie is voltooid, wordt op het scherm kortstondig een bevestigingsbericht weergegeven en keert u vervolgens terug
naar het vorige menuniveau.
6.3 Commandobron
Start en stop de softstarter via de digitale ingangen en via een extern LCP 601, communicatienetwerk, smartcard of geprogrammeerde
autostart/-stop. Stel de commandobron in via Set-up Tools (Setuptools) of via parameter 1-1 Command Source (Commandobron).
Als het externe LCP is geïnstalleerd, biedt de toets [CMD/Menu] een snelkoppeling naar de commandobronfunctie in Set-up Tools(Setuptools).
6.4 Inbedrijfstelling
Bij de inbedrijfstelling kan de softstarter worden gestart en gestopt via het LCP. Druk op [▵] of [▿] om een functie te selecteren en druk
vervolgens op [Menu/Store] om het geselecteerde commando naar de softstarter te verzenden. De beschikbare functies zijn:
•Snelle stop (vrijloop)/reset.
•Start.
•Stop.
6.5 Bedrijfssimulatie
Context:
De functie Run Simulation (Bedrijfssimulatie) simuleert het starten, draaien en stoppen van de motor om na te gaan of de softstarter en
de bijbehorende apparatuur correct zijn geïnstalleerd.
2. Druk op [Menu] en selecteer Set-up Tools (Setuptools).
3. Ga naar USB Save & Load (USB opslaan en laden) en druk op [Menu/Store].
4. Ga naar de gewenste functie en druk op [Menu/Store].
5. Selecteer bij de bevestigingsprompt Yes [Ja] om te bevestigen of No (Nee) om te annuleren.
6. Druk op [Menu/Store] om door te gaan.
Wanneer de actie is voltooid, wordt op het scherm kortstondig een bevestigingsbericht weergegeven en keert u vervolgens terug
naar het vorige menuniveau.
6.7.2 Bestandslocaties en -indelingen
Parameters en logs opslaan
De softstarter maakt op het hoogste niveau van het USB-station een map aan met als naam het serienummer van de softstarter. De
gebeurtenislog en de parameterinstellingen worden opgeslagen als afzonderlijke CSV-bestanden, terwijl de software- en
systeemgegevens van de softstarter worden opgeslagen in een tekstbestand.
Masterparameters opslaan
De softstarter maakt een bestand met de naam Master_Parameters.par aan en slaat dit op het USB-station op.
Masterparameters laden
De softstarter laadt het bestand Master_Parameters.par vanuit het hoogste niveau van het USB-station. De bestanden kunnen worden
aangemaakt of bewerkt met behulp van de VLT® Motion Control Tool MCT 10. Download de MCT-10 tool via www.danfoss.com/en/
service-and-support/downloads/dds/vlt-motion-control-tool-mct-10/.
Aangepaste melding laden
De softstarter laadt de bestanden Custom_Message_A.txt en Custom_Message_B.txt vanuit het hoogste niveau van het USB-station.
De softstarter kan zo worden geconfigureerd dat die de motor automatisch start en/of stopt op een specifieke tijd of laat werken in
cycli van een gespecificeerde tijdsduur.
De functie Auto-Start/Stop (Autostart/-stop) in Set-up Tools (Setuptools) biedt snelle toegang tot de parameters voor autostart/-stop.
Procedure
1. Druk op [Menu] en selecteer Set-up Tools (Setuptools).
2. Ga naar Auto-Start/Stop (Autostart/-stop) en druk op [Menu/Store].
3. Ga naar de gewenste functie en druk op [Menu/Store].
4. Pas de instellingen waar nodig aan:
A Druk op [Menu/Store] en [Back] om te selecteren welke gegevens u wilt bewerken.
B Druk [▵] of [▿] om de waarde te wijzigen.
Druk op [Menu/Store] om wijzigingen op te slaan. De softstarter bevestigt de wijzigingen.
Druk op [Back] om de wijzigingen te annuleren.
6.9 Netwerkadres
Om de VLT® Soft Starter MCD 600 op een Ethernetnetwerk te gebruiken, moet u afzonderlijke adressen configureren voor:
1. Druk op [Menu] en selecteer Set-up Tools (Setuptools).
2. Ga naar Network Address (Netwerkadres) en druk op [Menu/Store].
3. Ga naar de gewenste functie en druk op [Menu/Store].
Setuptools
4. Het 1e cijfer van het adres wordt gemarkeerd.
5. Druk op [Back] en [Menu/Store] om te selecteren welk cijfer u wilt wijzigen.
6. Druk [▵] of [▿] om de waarde te wijzigen.
7. Druk na het laatste cijfer op [Menu/Store] om de instelling op te slaan.
Wanneer de actie is voltooid, wordt op het scherm kortstondig een bevestigingsbericht weergegeven en keert u vervolgens terug
naar het vorige menuniveau.
LE T OP
U kunt de netwerkadressen ook instellen met behulp van parameter 12-8 tot en met 12-19.
LE T OP
Gebruik parameter 12-1 tot en met 12-7 als u de softstarter wilt configureren voor gebruik met andere
communicatieprotocollen.
De bovenste regel van het scherm toont de toestand van de motorthermistoringang. De onderste regel van het scherm toont de
waarde van de analoge uitgang.
De bovenste regel van het scherm toont de productnaam.
De middelste regel toont het serienummer van de eenheid.
De onderste regel van het scherm toont het modelnummer.
Afbeelding 17: Scherm met serienummer en nominale waarden
6.13 Softwareversies
Setuptools
Het softwareversiescherm toont de versie van elke softwarecomponent van de softstarter:
•Gebruikersinterface.
•Motorbesturing.
•Extern LCP (indien aangesloten).
•Parameterlijst.
•Bootloader.
•Uitbreidingskaart (indien geïnstalleerd).
LE T OP
Bijgewerkte software, inclusief alternatieve talen, kunnen zo nodig via de USB-poort in de softstarter worden geladen. Neem
voor meer informatie contact op met de leverancier in uw regio.
6.14 Thermistorreset
De thermistoringang is standaard uitgeschakeld maar wordt automatisch geactiveerd wanneer er een thermistor wordt gedetecteerd.
Als er eerder thermistoren waren aangesloten op de softstarter, maar deze zijn niet meer nodig, schakel de thermistor dan uit met
behulp van de thermistorresetfunctie.
6.15 Thermisch model resetten
De thermische-modelleringssoftware in de softstarter bewaakt de motorprestaties continu. Daardoor kan de softstarter op elk moment
de motortemperatuur en de kans op een succesvolle start berekenen.
Het resetten van het thermische motormodel ondermijnt de beschermende werking van het thermische model en kan ook de
levensduur van de motor negatief beïnvloeden.
Reset het thermische model uitsluitend in een noodsituatie.
De logmenu's bieden informatie over gebeurtenissen, uitschakelingen (trips) en de prestaties van de softstarter.
Om naar het logmenu op het lokale LCP te gaan, drukt u op [Menu] en selecteert u vervolgens Logs. Op het externe LCP drukt u op
[Logs].
7.2 Gebeurtenislog
In de gebeurtenislog worden gegevens opgeslagen over de meest recente uitschakelingen (trips), waarschuwingen en bewerkingen
(waaronder starts, stops en configuratiewijzigingen).
Gebeurtenis 1 is de meeste recente en gebeurtenis 384 de oudste gebeurtenis die is opgeslagen.
LE T OP
De gebeurtenislog kan naar een extern bestand worden geëxporteerd voor analyse op een andere locatie.
Zie 6.7.2 Bestandslocaties en -indelingen.
7.3 Tellers
De tellers slaan statische gegevens over de werking van de softstarter op:
•Draaiuren (totaal en sinds de laatste tellerreset).
•Aantal starts (totaal en sinds de laatste tellerreset).
•Aantal keren dat het thermische model is gereset.
7.3.1 De tellers weergeven
Procedure
1. Open de Logs; zie 7.1 Inleiding.
2. Ga naar Counters (Tellers) en druk op [Menu/Store].
3. Druk op [▵] of [▿] om door de tellers te schuiven.
4. Druk op [Menu/Store] om details weer te geven.
5. Om een teller te resetten, drukt u op [Menu/Store] en vervolgens op [▵] of [▿] om Reset (Resetten)/Do Not Reset (Niet resetten) te
selecteren.
6. Druk op [Store] om de actie te bevestigen.
7. Druk op [Menu/Store] om de teller te sluiten en terug te keren naar Logs.
1 Vierregelig display voor status- en programmeergegevens.
2 Statusleds.
3 Menunavigatietoetsen: Back: sluit het menu of de
parameter of annuleer een
parameterwijziging. Met deze toets
kunt u ook een uitschakeling (trip)
opheffen.
Afbeelding 18: Lokaal LCP
Menu/Store: open een
menu of parameter of sla
een parameterwijziging op.
Pijlen: ga naar het volgende/
vorige menu of de volgende/
vorige parameter, wijzig de
instelling van de huidige
parameter of schuif door de
statusschermen.
8.2 Extern LCP
U kunt de softstarter via het externe LCP regelen als parameter 1-1 Command Source (Commandobron is ingesteld op Remote Keypad(Extern bedieningspaneel).
•Als het externe LCP niet is geselecteerd als de commandobron, hebben [Start], [Stop] en [Reset] geen effect.
•De menunavigatietoetsen en het display op het externe LCP zijn altijd actief.
•Als er op het externe LCP een toets worden ingedrukt, wordt het display op het externe LCP daarop aangepast.
LE T OP
Het externe LCP kan veilig worden aangesloten of verwijderd terwijl de softstarter draait. Het is niet nodig om de netvoeding of
de stuurspanning te onderbreken.
LE T OP
Als parameter 1-1 Command Source (Commandobron) is ingesteld op Remote Keypad (Extern bedieningspaneel), veroorzaakt het
verwijderen van het externe LCP een uitschakeling (trip).
1 Vierregelig display voor status- en programmeergegevens.
2 Statusleds.
3 Menunavigatietoetsen: Back: sluit het menu of de
4 Snelkoppeling naar het commandobronmenu in Set-up Tools (Setuptools).
Menu/Store: open een menu
of parameter of sla een
parameterwijziging op.
Pijltoetsen: ga naar het volgende/
vorige menu of de volgende/vorige
parameter, wijzig de instelling van de
huidige parameter of schuif door de
statusschermen.
AQ262141844215nl-000201 / 175R1174
ReadyRunTripLocal
e77ha724.10
Bedieningshandleiding | VLT® Soft Starter MCD 600
LCP en terugkoppeling
6 Sneltoetsen voor snelle
toegang tot veelgebruikte
taken:
Afbeelding 19: Extern LCP
Logs: open het
logmenu.
Graph: selecteer welke grafiek u wilt weergeven, of
zet de grafiek op pauze / start deze weer (langer dan
0,5 s ingedrukt houden).
8.3 Het displaycontrast aanpassen
Context:
LE T OP
Het lokale en het externe LCP kunnen afzonderlijk worden aangepast.
1. Houd [Back] ingedrukt.
2. Druk op [▵] om het display lichter te maken of druk op [▿] om het display donkerder te maken.
8.4 Statusleds softstarter
Tools: open Set-upTools (Setuptools).
Afbeelding 20: Statusleds op LCP
Tabel 17: Beschrijving leds
Naam ledAanKnippert
ReadyDe motor is gestopt en de softstarter is
gereed om te starten.
RunDe motor is in de draaitoestand (ont-
vangt volledige spanning).
TripDe softstarter is uitgeschakeld (trip).De softstarter is in een waarschuwingstoestand.
LocalDe softstarter wordt geregeld via een
extern LCP.
Als alle leds uit zijn, ontvangt de softstarter geen stuurspanning.
De motor is gestopt en de softstarter is niet gereed om te starten:
•Wacht op de herstartvertraging (parameter 5-16 Restart Delay (Herstart-vertraging)).
•De thermische modellen geven aan dat de softstarter en/of de motor
te warm is om veilig te starten.
1 Parameter 10-10 User Parameter 3 (Gebruikersparameter 3) (standaard: Mains frequency (Netfrequentie))
2 Parameter 10-11 User Parameter 4 (Gebruikersparameter 4) (standaard: Power factor (Arbeidsfactor))
3 Parameter 10-12 User Parameter 5 (Gebruikersparameter 5) (standaard: Motor running power (Bedrijfsvermogen motor))
4 Parameter 10-13 User Parameter 6 (Gebruiksparameter 6) (standaard: Motor temperature (Motortemperatuur))
Afbeelding 23: Door de gebruiker te configureren scherm
8.5.3 Bedrijfsterugkoppelingsschermen
De bedrijfsterugkoppelingsschermen tonen de bedrijfsstroom van de motor op de bovenste helft van het scherm. Gebruik [▵] en [▿]
om te selecteren welke informatie er op de onderste helft wordt weergegeven.
•Realtime netstroom op elke fase.
•Informatie over de laatste start.
•Datum en tijd.
1 Bedrijfsstroom motor
2 Startduur (seconden)
3 Maximale startstroom die wordt afgenomen (als een percentage van de vollaststroom van de motor)
4 Berekende stijging van de motortemperatuur
Afbeelding 24: Bedrijfsterugkoppelingsschermen
8.5.4 Prestatiegrafiek
De prestatiegrafiek biedt een realtime weergave van de bedrijfsprestaties. Gebruik parameter 10-2 tot en met 10-5 om de indeling van
de grafiek te bepalen.
Het display van het hoofd-LCP toont informatie over de motorstroom.
De VLT® Soft Starter MCD 600 kan worden gestart en gestopt via de digitale ingangen en via een extern LCP, communicatienetwerk,
smartcard of geprogrammeerde autostart/-stop. De commandobron is in te stellen via Set-up Tools (Setuptools) of via parameter 1-1Command Source (Commandobron).
•De MCD 600 accepteert alleen start- en resetcommando's van de ingestelde commandobron.
•De MCD 600 accepteert stopcommando's van de ingestelde commandobron, maar een stop kan ook worden geforceerd door de
resetingang te openen of door de start-/stopingang te openen tijdens een autostart/-stopcyclus.
•U kunt de geprogrammeerde ingang gebruiken om de geselecteerde commandobron te onderdrukken (zie parameter 7-1 Input AFunction (Functie ingang A)).
9.2 Onderdrukking commando
U kunt de geprogrammeerde ingang (DI-A, COM+) gebruiken om de commandobron te onderdrukken in situaties waarbij het normale
regelmechanisme is uitgevallen. Stel parameter 7-1 Input A Function (Functie ingang A) in op de alternatieve regelbron (bijvoorbeeld
Command Override: Keypad (Commando onderdrukken: Bedieningspaneel)).
Zolang de ingang actief is, accepteert de softstarter alleen commando's vanuit de geselecteerde onderdrukkingsbron. Om de regeling
via de in parameter 1-1 Commando Source (Commandobron) geselecteerde commandobron te herstellen opent u de ingang weer.
9.3 Autostart/-stop
De softstarter kan zo worden geconfigureerd dat die de motor automatisch start en/of stopt op een specifieke tijd of laat werken in
cycli van een gespecificeerde tijdsduur.
LE T OP
Startvertraging, herstartvertraging en autoresetvertraging hebben allemaal betrekking op de autostartfunctie.
9.3.1 Klokmodus
De softstarter kan de motor eenmaal per dag starten en/of stoppen.
Om de klokmodus te gebruiken:
•Parameter 4-1 Auto-Start/Stop Mode (Autostart-/stopmodus moet zijn ingesteld op Enable (Inschakelen).
•Parameter 1-1 Command Source (Commandobron) moet zijn ingesteld op Clock (Klok).
•De resetingang moet gesloten zijn.
•De startingang (START, COM+) moet actief zijn. Dit maakt het mogelijk om de softstarter in een noodsituatie te stoppen via de
digitale ingangen.
De werking van de klokmodus wordt bepaald door parameter 4-4 tot en met 4-24.
De softstarter kan de motor automatisch stoppen na een gespecificeerde draaitijd en weer starten na een gespecificeerde uit
(gestopt)-tijd. De softstarter herhaalt de cyclus zolang het startsignaal actief blijft.
Om de timermodus te gebruiken:
•Parameter 4-1 Auto-Start/Stop Mode (Autostart-/stopmodus moet zijn ingesteld op Enable (Inschakelen).
•Parameter 1-1 Command Source (Commandobron) moet zijn ingesteld op Timer.
•De resetingang moet gesloten zijn.
•Het commando voor de eerste start moet worden gegeven via een startsignaal.
De werking van de timermodus wordt bepaald door parameter 4-2 tot en met 4-3.
9.4 PowerThrough
PowerThrough stelt de softstarter in staat om de motor te blijven regelen, ook als de softstarter op 1 fase beschadigd is. VLT® Soft
Starter MCD 600 gebruikt 2-faseregelingstechnieken om een zachte start en een zachte stop van de motor uit te voeren.
LE T OP
De softstarter wordt uitgeschakeld (trip) door Lx-Tx Shorted (Lx-Tx kortgesloten) bij de eerste startpoging nadat er stuurspanning
wordt geschakeld. PowerThrough werkt niet als de stuurspanning tussen starts wordt uit- en weer ingeschakeld.
•PowerThrough is alleen beschikbaar bij inline-installaties. Als de softstarter op basis van interne driehoek is geïnstalleerd, werkt
PowerThrough niet.
•PowerThrough blijft actief totdat 3-Phase Control Only (Alleen 3-faseregeling) weer wordt geselecteerd. Als PowerThrough actief is,
knippert de Trip-led en toont het display de melding 2 Phase - Damaged SCR (2-fase - SCR beschadigd).
•Werking in PowerThrough biedt geen ondersteuning voor zacht starten en stoppen op basis van een adaptieve regeling. Als
PowerThrough actief is, selecteert de softstarter automatisch de opties zachte start met constante stroom en zachte stop met
getimede spanningsuitloop. Als PowerThrough is ingeschakeld, moeten de waarden van parameter 2-3 en 2-4 hierop worden
afgestemd.
LE T OP
PowerThrough maakt gebruik van een 2-fasesoftstarttechnologie die extra aandacht vereist bij de dimensionering van
circuitbreakers en beveiligingen. Vraag de leverancier in uw regio om advies.
9.5 Emergency Mode (Calamiteitenmodus)
In de calamiteitenmodus kan de softstarter de motor door laten draaien en uitschakelingscondities (trips) negeren.
De calamiteitenmodus wordt bestuurd via een programmeerbare ingang (ingang A DI-A, COM+ of ingang B DI-B, COM+). Parameter
7-1 Input A Function (Functie ingang A)/parameter 7-5 Input B Function (Functie ingang B) moet worden ingesteld op Emergency Mode
(Calamiteitenmodus). De calamiteitenmodus wordt geactiveerd vanwege een gesloten circuit over DI-A, COM+. Wanneer de softstarter
een startcommando ontvangt, blijft hij draaien totdat hij een stopcommando ontvangt en worden alle uitschakelingen (trips) en
waarschuwingen genegeerd.
De calamiteitenmodus kan worden gebruikt bij elke commandobron.
Hoewel de werking in de calamiteitenmodus voldoet aan de functie-eisen van een brandmodus, raadt Danfoss het gebruik
ervan af in situaties waarbij de functie moet worden getest en/of aan specifieke normen moet voldoen, aangezien deze functie
niet gecertificeerd is.
LE T OP
GEREDUCEERDE LEVENSDUUR VAN APPARATUUR
Langdurig gebruik van de calamiteitenmodus wordt afgeraden. De calamiteitenmodus kan de levensduur van de softstarter
en/of de motor verkorten omdat alle beveiligingen en uitschakelingen (trips) gedeactiveerd zijn. De productgarantie vervalt als
de softstarter in de calamiteitenmodus wordt gebruikt.
Laat de softstarter niet continu in de calamiteitenmodus werken.
-
9.6 Externe uitschakeling (trip)
Er kan een extern uitschakelingscircuit (zoals een lagedrukalarmschakelaar voor een pompsysteem) worden gebruikt om de softstarter
uit te schakelen (trip) en de motor te stoppen. Het externe circuit wordt aangesloten op een programmeerbare ingang (ingang A DI-A,
COM+ of ingang B DI-B, COM+). Stel de volgende parameters in om het gedrag van de uitschakeling (trip) te bepalen:
•Parameter 7-1 Input A Function (Functie ingang A): Selecteer Input Trip (N/O) (Uitschakeling ingang (NO)).
•Parameter 7-2 Input A Trip (Uitschakeling ingang A): Stel in op de gewenste waarde. Zo zorgt Run Only (Alleen tijdens draaien) er
bijvoorbeeld voor dat de uitschakeling (trip) van de ingang alleen kan plaatsvinden wanneer de softstarter draait.
•Parameter 7-3 Input A Trip Delay (Uitschakelvertraging ingang A): Bepaalt de vertragingstijd tussen activering van de ingang en
uitschakeling (trip) van de softstarter.
•Parameter 7-4 Input A Initial Delay (Startvertraging ingang A): Bepaalt hoelang de softstarter na ontvangst van een startsignaal wacht
voordat hij de toestand van de ingang gaat bewaken. Er kan bijvoorbeeld een vertraging vereist zijn om de leidingdruk op te
bouwen.
•Parameter 7-10 Input A Name (Naam ingang A): Selecteer een naam, bijvoorbeeld Input A Trip (Uitschakeling ingang A) (optioneel).
9.7 Typische regelmethoden
De vereisten voor een toepassing verschillen per installatie, maar de hieronder vermelde methoden zijn een goed uitgangspunt voor
veelgebruikte toepassingen.
Een constante stroom is de traditionele vorm van zacht starten. Daarbij wordt de stroom van 0 naar een gespecificeerd niveau
verhoogd en wordt de stroom constant op dat niveau gehouden totdat de motor op snelheid is gekomen.
Starten met constant stroom is ideaal voor toepassingen waarbij de startstroom onder een bepaald niveau moet blijven.
Werking
1 Startstroom (ingesteld in parameter 2-3 Initial Current (Startstroom))
2 Stroomgrens (ingesteld in parameter 2-4 Current Limit (Stroomgrens))
3 Vollaststroom
Afbeelding 26: Voorbeeld van constante stroom
9.8.2 Constante stroom met stroomaanloop
Bij een zachte start met stroomaanloop wordt de stroom vanaf een gespecificeerd startniveau (1) in de loop van een bepaalde periode
(2) verhoogd tot aan een bovengrens (3).
Starten met stroomaanloop kan nuttig zijn voor toepassingen waarbij:
•De belasting per start kan variëren (bijvoorbeeld een transportband die belast of onbelast kan starten). Stel parameter 2-3 Initial
Current (Startstroom) in op een niveau dat geschikt is om de motor met een lichte belasting te starten. Stel vervolgens parameter
2-4 Current Limit (Stroomgrens) in op een niveau dat geschikt is om de motor met een zware belasting te starten.
•De belasting komt gemakkelijk in beweging, maar de starttijd moet worden verlengd (bijvoorbeeld bij een centrifugaalpomp
waarbij de leidingdruk langzaam moet worden opgebouwd).
•De elektriciteitsvoorziening is beperkt (bijvoorbeeld een aggregaat) en door de belasting trager op te bouwen, heeft de voeding
meer tijd om te reageren.
2 Parameter 2-2 Start Ramp Time (Aanlooptijd start)
3 Parameter 2-4 Current Limit (Stroomgrens)
Werking
4 Vollaststroom
Afbeelding 27: Voorbeeld van zachte start met stroomaanloop
9.8.3 Starten met adaptieve regeling
Bij een zachte start met adaptieve regeling past de softstarter de stroom aan om de motor binnen een gespecificeerde tijd te starten
op basis van een geselecteerd versnellingsprofiel.
LE T OP
De softstarter past de stroomgrens toe op alle zachte starts, ook bij een adaptieve regeling. Als de stroomgrens te laag is of de
aanlooptijd bij het starten (ingesteld in parameter 2-2 Start Ramp Time (Aanlooptijd start)) te kort is, start de motor mogelijk niet
goed.
4 Parameter 2-2 Start Ramp Time (Aanlooptijd start)
Afbeelding 28: Voorbeeld van een start met adaptieve regeling (parameter 2-5 Adaptive Start Profile (Adaptief startprofiel))
Werking
9.8.3.1 Adaptieve regeling afstellen
Pas parameter 2-12 Adaptive Control Gain (Versterking adaptieve regeling) aan als de motor niet soepel start of stopt. De
versterkingswaarde bepaalt hoeveel de softstarter toekomstige starts en stops via de adaptieve regeling aanpast op basis van de
informatie van de eerdere start. De versterkingswaarde is van invloed op zowel de start- als de stopprestaties.
•Als de motor aan het eind van een start of stop te snel versnelt of vertraagt, moet u de versterkingswaarde met 5-10% verhogen.
•Als het motortoerental tijdens het starten of stoppen fluctueert, moet u de versterkingswaarde iets verlagen.
LE T OP
De softstarter stemt de adaptieve regeling af op de motor. Als u de volgende parameters wijzigt, wordt de adaptieve regeling
gereset. De eerstvolgende start-/stopcyclus zal dan gebruikmaken van een start met constante stroom en een stop met
getimede spanningsuitloop: Parameter 1-2 Motor Full Load Current (Vollaststroom motor), parameter 2-4 Current Limit(Stroomgrens) en parameter 2-12 Adaptive Gain (Adaptieve versterking).
9.8.4 Constante stroom met kickstart
Kickstart levert een korte koppelboost aan het begin van een start en kan worden gebruikt in combinatie met starten met
stroomaanloop of constante stroom.
Kickstart kan worden gebruikt bij het starten van belastingen die een hoog startkoppel vereisen maar vervolgens gemakkelijk
versnellen (zoals excentrische schroefpompen).
4 Parameter 2-2 Start Ramp Time (Aanlooptijd start)
5 Parameter 2-4 Current Limit (Stroomgrens)
6 Vollaststroom
Afbeelding 29: Voorbeeld van kickstart in combinatie met constante stroom
9.9 Stopmethoden
9.9.1 Vrijloop
Vrijloop laat de motor op eigen tempo afremmen zonder dat dit door de softstarter wordt geregeld. De tijd die nodig is om te stoppen,
hangt af van het type belasting.
9.9.2 Getimede spanningsuitloop
Een getimede spanningsuitloop (TVR – timed voltage ramp) verlaagt de spanning naar de motor geleidelijk, in de loop van een
gedefinieerde tijd. Hierdoor kan de stoptijd van de motor worden verlengd en kunnen kortstondige pieken op aggregaatvoedingen
worden voorkomen.
LE T OP
De belasting kan blijven draaien nadat de stopuitloop is voltooid.
Bij een zachte stop met adaptieve regeling past de softstarter de stroom aan om de motor binnen een gespecificeerde tijd te laten
stoppen op basis van een geselecteerd vertragingsprofiel. Een adaptieve regeling kan nuttig zijn om de stoptijd van belastingen met
een lage massatraagheid te verlengen.
Als er een adaptieve regeling wordt geselecteerd, maakt de eerstvolgende stop gebruik van TVR. Hierdoor kan de softstarter de
karakteristieken van de aangesloten motor leren kennen. Die motorgegevens worden door de softstarter gebruikt tijdens
daaropvolgende stops met adaptieve regeling.
LE T OP
Een adaptieve regeling vertraagt de motor niet actief en stopt de motor ook niet sneller dan een vrijloop. Gebruik een rem om
de stoptijd van belastingen met een hoge massatraagheid te verkorten.
LE T OP
Een adaptieve regeling regelt het toerentalprofiel van de motor, binnen de geprogrammeerde tijdslimiet. Dat kan resulteren in
een hoger stroomniveau dan bij traditionele regelmethoden.
Bij vervanging van een motor die is aangesloten op een softstarter die is geprogrammeerd voor starten of stoppen met een adaptieve
regeling, moet de softstarter de karakteristieken van de nieuwe motor leren kennen. Wijzig de waarde van parameter 1-2 Motor FullLoad Current (Vollaststroom motor) of parameter 2-12 Adaptive Control Gain (Versterking adaptieve regeling) om het nieuwe leerproces te
starten. De eerstvolgende start maakt gebruik van constante stroom en de daaropvolgende stop maakt gebruik van TVR.
1 Vroege vertraging
2 Constante vertraging
3 Late vertraging
4 Parameter 2-10 Stop Time (Stoptijd)
Afbeelding 31: Voorbeeld van een stop met adaptieve regeling (parameter 2-11 Adaptive Stop Profile (Adaptief stopprofiel))
Een adaptieve regeling is ideaal voor pomptoepassingen, waarbij de regeling de schadelijke effecten van waterslag kan minimaliseren.
Test de 3 profielen om het beste profiel voor de toepassing te bepalen.
Late vertragingSystemen met een hoge opvoerhoogte waarbij zelfs een kleine verlaging van het motor-/pomptoerental
leidt tot een snelle overgang tussen voorwaartse flow en achterwaartse flow.
Constante vertraging Lage tot gemiddelde opvoerhoogte, toepassingen met hoog debiet waarbij de vloeistof een hoog
momentum heeft.
Vroege vertragingOpenpompsystemen waarbij de vloeistof door de pomp heen moet teruglopen zonder dat de pomp
daardoor in omgekeerde richting wordt aangedreven.
Werking
9.9.4 DC-rem
Een rem beperkt de tijd die nodig is om de motor te stoppen.
Tijdens het remmen kan de motor meer geluid produceren. Dat is normaal bij het gebruik van een motor om te remmen.
LE T OP
Bij gebruik van een DC-rem moet de netvoeding in positieve fasevolgorde zijn aangesloten op de softstarter (ingangsklem L1,
L2, L3).
LE T OP
MOTORSCHADE
Als de instelling voor het remkoppel te hoog is, stopt de motor vóór het einde van de remtijd en loopt de motortemperatuur
onnodig op, wat schade kan veroorzaken. Een hoge instelling van het remkoppel kan er ook toe leiden dat er piekstromen tot
motor-DOL worden afgenomen terwijl de motor aan het stoppen is.
Een zorgvuldige configuratie is vereist om een veilige werking van de softstarter en de motor te waarborgen.
-
Verzeker u ervan dat u de juiste veiligheidszekeringen selecteert voor installatie in het aftakcircuit van de motor.
-
LE T OP
KANS OP OVERVERHITTING
Bij gebruik van een rem warmt de motor sneller op dan de waarde die wordt berekend door het thermische model van de
motor.
Installeer een motorthermistor of zorg voor een adequate herstartvertraging (ingesteld in parameter 5-16 Restart Delay
•Parameter 2-9 Stop Mode (Stopmodus): Stel in op DC Brake (DC-rem).
•Parameter 2-10 Stop Time (Stoptijd): Dit is de totale remtijd (1) en deze moet voldoende veel langer worden ingesteld dan de remtijd
(in parameter 2-16 DC Brake Time (DC-remtijd)) om het motortoerental tijdens de voorremfase te kunnen verlagen tot ongeveer
70%. Als de stoptijd te kort is, mislukt het remmen en blijft de motor vrijlopen tot hij tot stilstand komt.
•Parameter 2-15 DC Brake Torque (DC-remkoppel): Stel in op de waarde die nodig is om de belasting te vertragen. Bij een te lage
waarde komt de motor niet volledig tot stilstand en gaat hij na de remtijd vrijlopen tot hij tot stilstand komt.
•Parameter 2-16 DC Brake Time (DC-remtijd): Stel deze parameter in op ongeveer 1 kwart van de geprogrammeerde stoptijd. Hiermee
stelt u de tijd voor de volledige remfase (2) in.
9.9.5 DC-rem met externe nultoerensensor
Voor belastingen die per remcyclus kunnen verschillen, installeert u een externe nultoerensensor om ervoor te zorgen dat de
softstarter het remmen met de DC-rem beëindigt wanneer de motor stilstaat. Het gebruik van een sensor voorkomt onnodig
opwarmen van de motor.
Configureer de DC-rem voor de langste remtijd die nodig kan zijn en stel parameter 7-1 Input A Function (Functie ingang A) in op ZeroSpeed Sensor (Nultoerensensor). Wanneer de motor tot stilstand is gekomen, opent de nultoerensensor het circuit over DI-A, COM+ en
beëindigt de softstarter de stop.
9.9.6 Soft Brake (Zacht remmen)
Voor toepassingen met hoge massatraagheid en/of variabele belasting waarbij het maximale remvermogen vereist is, kan de
softstarter worden geconfigureerd voor zacht remmen.
De softstarter gebruikt een omschakelrelais om de contactors voor voorwaarts draaien en remmen te regelen. Tijdens het remmen
draait de softstarter de fasevolgorde naar de motor om en levert hij minder stroom, waardoor de belasting geleidelijk wordt vertraagd.
Wanneer het motortoerental bijna 0 is, stopt de nultoerensensor (A2) de softstarter en wordt de remcontactor (K2) geopend.
Zacht remmen kan worden gebruikt met zowel de primaire als de secundaire motorsets en moet voor beide afzonderlijk worden
geconfigureerd.
Parameterinstellingen:
•Parameter 2-9 Stop Mode (Stopmodus): Stel in op Soft Brake (Zacht remmen).
•Parameter 2-17 Brake Current Limit (Begrenzing remstroom): Stel in op de waarde die nodig is om de belasting te vertragen.
•Parameter 2-18 Soft Brake Delay (Vertraging zacht remmen): Bepaalt hoelang de softstarter na ontvangst van een stopsignaal wacht
voordat hij remstroom aan de motor gaat leveren. Stel de waarde zo in dat K1 en K2 tijd hebben om te schakelen.
•Parameter 7-1 Input A Function (Functie ingang A): Stel in op Zero Speed Sensor (Nultoerensensor).
•Parameter 8-1 Relay A Function (Functie relais A): Stel in op Soft Brake Relay (Zacht-remmenrelais).
Afbeelding 33: Bedradingsvoorbeeld voor zacht remmen
9.10 Pompreiniging
De softstarter kan een pompreinigingsfunctie uitvoeren voorafgaand aan een zachte start van de motor. Dat kan helpen om residuen
van de waaier te verwijderen.
Pompreiniging start de motor eerst in achterwaartse richting en vervolgens in voorwaartse richting en daarna stopt de motor.
Pompreiniging kan zo worden ingesteld dat het proces tot 5 keer wordt herhaald. Na het gespecificeerde aantal reinigingscycli voert
de softstarter de geprogrammeerde zachte start uit.
Pompreinigingsbedrijf wordt geregeld door de start-/stopingang (START, COM+). Stel een programmeerbare ingang in op
pompreiniging (zie parameter 7-1 Input A Function (Functie ingang A) voor meer informatie). Zorg dat de ingang gesloten is wanneer het
startsignaal wordt toegepast.
LE T OP
Schakel pompreiniging niet in bij pompen die niet in achterwaartse richting kunnen werken.
De softstarter kan een omkeercontactor gebruiken om de motor in omgekeerde richting te laten werken. Wanneer achterwaarts
bedrijf is geselecteerd, voert de softstarter een zachte start uit met gebruik van de omgekeerde fasevolgorde ten opzichte van normaal
bedrijf.
Achterwaarts bedrijf wordt geregeld door de start-/stopingang (START, COM+). Stel een programmeerbare ingang in op de
omgekeerde richting (parameter 7-1 Input A Function (Functie ingang A)) en stel een uitgang in op omkeercontactor (parameter 8-1 RelayA Function (Functie relais A)).
De ingang moet gesloten zijn wanneer het startsignaal wordt toegepast. De softstarter houdt het omkeerrelais in dezelfde toestand tot
aan het einde van de start-/stopcyclus.
LE T OP
De eerste start na wijziging van de richting is een start met constante stroom.
LE T OP
Als beveiliging van de fasevolgorde vereist is, moet u de omkeercontactor installeren op de uitgangszijde (motorzijde) van de
softstarter.
1 Driefasevoeding
2 Motorklemmen
3 Programmeerbare ingang A (instelling = Reverse direction (Omgekeerde richting))
4 Relaisuitgang A (instelling = Reversing contactor (Omkeercontactor))
5 Voeding K1/K2-spoel
K1 Voorwaarts-contactor
K2 Omkeercontactor
Afbeelding 35: Aansluitschema
Werking
9.12 Jogbedrijf
Jog laat de motor op een lager toerental werken om de belasting uit te lijnen of bij het uitvoeren van onderhoud. De motor kan zowel
in voorwaartse als achterwaartse richting worden gejogd.
Jog is alleen beschikbaar wanneer de softstarter wordt geregeld via de digitale ingangen (parameter 1-1 Commando Source(Commandobron) ingesteld op Digital Input (Digitale ingang)). Om de jogfunctie te activeren, stelt u een programmeerbare ingang in
op jog (zie parameter 7-1 Input A Function (Functie ingang A) voor meer informatie). Zorg dat de ingang gesloten is wanneer het
startsignaal wordt toegepast.
LE T OP
MINDER MOTORKOELING
Werking op lage toeren is niet geschikt voor continu gebruik, vanwege de verminderde motorkoeling. Bij gebruik van de
jogfunctie warmt de motor sneller op dan de waarde die wordt berekend door het thermische model van de motor.
Installeer een motorthermistor of zorg voor een adequate herstartvertraging (parameter 5-16 Restart Delay
-
(Herstartvertraging)).
Het maximaal beschikbare koppel voor voorwaarts joggen is ongeveer 50-75% van de motor-FLT, afhankelijk van de motor. Wanneer
de motor in achterwaartse richting wordt gejogd, is het koppel ongeveer 25-50% van FLT.
Parameter 2-8 Jog Torque (Jogkoppel) en parameter 3-10 Jog Torque-2 (Jogkoppel-2) bepalen hoeveel van het maximaal beschikbare
jogkoppel de softstarter aan de motor levert.
LE T OP
Koppelinstellingen hoger dan 50% kunnen leiden tot sterkere trilling van de as.
Afbeelding 36: Beschikbaar koppel tijdens jogbedrijf
9.13 Werking met interne driehoek
Voor een aansluiting met interne driehoek moet u de FLC-waarde invoeren in parameter 1-2 Motor Full Load Current (Vollaststroommotor). De softstarter detecteert automatisch of de motor is aangesloten in een inline- of interne-driehoeksconfiguratie en berekent
het juiste stroomniveau voor interne driehoek.
De functies Adaptieve regeling, jog, rem en PowerThrough worden niet ondersteund in geval van een interne-driehoeksaansluiting (6draads). Als deze functies zijn geprogrammeerd wanneer de softstarter op basis van interne driehoek is aangesloten, werkt de
softstarter als volgt.
Start met adaptieve
regeling
Stoppen met adaptieve
regeling
JogDe softstarter genereert een waarschuwing met de foutmelding Unsupported option (Niet-
DC-remDe softstarter voert een vrijloop uit.
Zacht remmenDe softstarter voert een vrijloop uit.
PowerThroughDe softstarter schakelt uit (trip) en genereert de foutmelding Lx-Tx Shorted (Lx-Tx kortgesloten).
De softstarter voert een start met constante stroom uit.
De softstarter voert een zachte stop met getimede spanningsuitloop uit als parameter 2-10 Stop Times(Stoptijd) is ingesteld op een waarde > 0 s. Als parameter 2-10 Stop Time (Stoptijd) op 0 s wordt
ingesteld, voert de softstarter een vrijloop uit.
In geval van een interne-driehoeksaansluiting detecteert de softstarter tijdens het draaien geen faseverlies op T2.
LE T OP
Gebruik parameter 20-6 Motor Connection (Motoraansluiting) als de softstarter de motoraansluiting niet correct detecteert.
9.14 Secundaire motorset
De softstarter kan worden geprogrammeerd met 2 afzonderlijke start- en stopprofielen. Hierdoor kan de softstarter de motor op basis
van 2 verschillende start- en stopconfiguraties regelen. De secundaire motorset is ideaal voor motoren met dubbele wikkelingen
(Dahlander-motoren), toepassingen met meerdere motoren of situaties waarbij de motor in 2 verschillende omstandigheden kan
starten (zoals belaste en onbelaste transportbanden). De secundaire motorset kan ook worden gebruikt voor toepassingen die
afwisselend aan en stand-by moeten zijn.
LE T OP
Voor aan-/stand-bytoepassingen moet u parameter 6-17 Motor Overtemperature (Overtemperatuur motor) instellen op Log Only
(Alleen loggen) en moet u voor elke motor een temperatuurbeveiliging installeren.
Om de secundaire motorset te gebruiken, moet u een programmeerbare ingang instellen op Motor Set Select (Motorsetselectie). De
ingang moet gesloten zijn wanneer er een startcommando wordt gegeven (zie parameter 7-1 Input A Function (Functie ingang A) en
parameter 7-5 Input B Function (Functie ingang B)). De softstarter controleert bij de start welke motorset moet worden gebruikt en
gebruikt die motorset voor de volledige start-/stopcyclus.
De softstarter gebruikt de instellingen voor de secundaire motor om een start te regelen wanneer die hiervoor een commando
ontvangt via een programmeerbare ingang (zie parameter 7-1 Input A Function (Functie ingang A) en parameter 7-5 Input B Function(Functie ingang B)).
LE T OP
Het thermische motormodel is minder nauwkeurig als de softstarter 2 afzonderlijke motoren regelt.
Gebruik het hoofdmenu voor het weergeven en wijzigen van programmeerbare parameters die bepalen hoe de softstarter werkt.
Om het hoofdmenu te openen, drukt u op [Main Menu] terwijl de bewakingsschermen worden weergegeven.
10.2 Parameterwaarden wijzigen
Procedure
1. Ga naar de parameter in het hoofdmenu.
2. Druk op [Menu/Store] om naar de bewerkingsmodus te gaan.
3. Druk op [▵] of [▿] om parameterinstellingen te wijzigen.
Als u eenmaal op [▵] of [▿] drukt, wordt de waarde met 1 eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de toets langer dan 5 s ingedrukt
houdt, wordt de waarde sneller verhoogd of verlaagd.
Druk op [Store] om wijzigingen op te slaan. De op het display weergegeven instelling wordt opgeslagen en het LCP keert terug
naar de parameterlijst.
Druk op [Back] om wijzigingen te annuleren. Het LCP vraagt om een bevestiging en keert vervolgens terug naar de parameterlijst
zonder de wijzigingen op te slaan.
10.3 Adjustment Lock (Afstelvergrendeling)
Gebruik parameter 10-7 Adjustment Lock (Afstelvergrendeling) om te voorkomen dat gebruikers de parameterinstellingen kunnen
wijzigen.
Als een gebruiker probeert om een parameterwaarde te wijzigen wanneer de afstelvergrendeling actief is, wordt de volgende
foutmelding weergegeven. Access Denied. Adj Lock is On (Toegang geweigerd. Afstelvergrendeling ingeschakeld).
36-1Pressure Sensor (Druksensor)Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en log-
36-2Flow Sensor (Flowsensor)Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en log-
36-3Depth Sensor (Dieptesensor)Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en log-
36-4High Pressure (Hoge druk)Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en log-
36-5Low Pressure (Lage druk)Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en log-
36-6High Flow (Hoge flow)Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en log-
36-7Low Flow (Lage flow)Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en log-
36-8Flow Switch (Flowschakelaar)Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en log-
36-9Well Depth (Putdiepte)Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en log-
Naam parametergroepStandaardinstelling
gen)
gen)
gen)
gen)
gen)
gen)
gen)
gen)
gen)
36-10RTD/PT100 BSoft Trip and Log (Zachte uitschakeling en log-
gen)
10.5 Parametergroep 1-** Motor Details (Motorgegevens)
Tabel 20: 1-1 - Command Source (Commandobron)
OptieFunctie
Bepaalt de commandobron voor het regelen van de softstarter.
*Digital input (Digitale
ingang)
Network (Netwerk)De softstarter accepteert start- en stopcommando's vanuit de communicatie-uitbreidingskaart.
Remote LCP (Extern
LCP)
Clock (Klok)De softstarter accepteert de starts en stops die zijn geprogrammeerd in parameter 4-1 tot en met 4-24.
Smart card (Smartcard)
Smart card + clock
(Smartcard + klok)
De softstarter accepteert start- en stopcommando's vanuit de digitale ingangen.
De softstarter accepteert start- en stopcommando's vanuit het externe LCP.
De softstarter accepteert start- en stopcommando's via de smartcard.
De softstarter accepteert startcommando's vanuit de smartcard als die zich binnen het in parameter 4-1
tot en met 4-24 ingestelde bedrijfsschema bevinden. Een stopcommando vanuit de smartcard wordt
altijd geaccepteerd, ongeacht het ingestelde schema.
TimerNa ontvangst van een startsignaal start en stopt de softstarter de motor op basis van de timers die zijn
ingesteld in parameter 4-2 Run Time (Draaitijd) en parameter 4-3 Stopped Time (Gestopt-tijd).
Tabel 21: 1-2 Motor Full Load Current (Vollaststroom motor)
Programmeerbare parameters
BereikFunctie
Afhankelijk van het modelStemt de softstarter af op de FLC van de motor. Stel de waarde in volgens de FLC-waarde op het
motortypeplaatje.
Tabel 22: 1-3 Motor kW
BereikFunctie
*00-9999 kWStelt het bedrijfsvermogen van de aangesloten motor in, in kW. Deze instelling vormt de basis voor vermogens-
rapportage en -beveiliging.
Tabel 23: 1-4 Locked Rotor Time (Tijd geblokkeerde rotor)
BereikFunctie
*10 s0:01-2:00 (mi-
nuten:seconden)
Bepaalt de maximale tijd dat de motor de stroom als gevolg van een geblokkeerde rotor kan verdragen (vanuit een koude toestand) voordat de maximumtemperatuur wordt bereikt. Stel de
waarde in op basis van het motordatablad.
Tabel 24: 1-5 Locked Rotor Current (Stroom geblokkeerde rotor).
BereikFunctie
*600%400-1200% FLCStelt de stroom bij een geblokkeerde rotor van de aangesloten motor in als een percentage van de vol-
laststroom. Stel de waarde in op basis van het motordatablad.
Tabel 25: 1-6 Motor Service Factor (Motorservicefactor)
BereikFunctie
*105%100–
130%
Bepaalt de motorservicefactor die door het thermische model wordt gebruikt. De waarde is 100% als de motor op vollaststroom werkt. Stel de waarde in op basis van het motordatablad.
LE T OP
De parameters 1-4 tot en met 1-6 bepalen de uitschakelingsstroom voor de overbelastingsbeveiliging
van de motor. De standaardinstellingen van de parameters 1-4 tot en met 1-6 voorzien in een overbelastingsbeveiliging van de motor: klasse 10, een uitschakelingsstroom van 105% van FLA (nominale
vollaststroom), of vergelijkbaar.
Tabel 26: 1-7 Reserved (Gereserveerd)
BereikFunctie
Deze parameter is gereserveerd voor toekomstig gebruik.
10.6 Parametergroep 2-** Motor Start/Stop (Motorstart/-stop)
Tabel 27: 2-1 - Start Mode (Startmodus)
OptieFunctie
Selecteert de zachte-startmodus.
LE T OP
De VLT® Soft Starter MCD 600 past de stroomgrens toe op alle zachte starts, ook bij een
adaptieve regeling. Als de stroomgrens te laag is of de aanlooptijd bij het starten (parame-ter 2-2 Start Ramp Time (Aanlooptijd start)) te kort is, start de motor mogelijk niet goed.
*Constant Current (Con-
stante stroom)
Adaptive Control (Adaptieve regeling)
Tabel 28: 2-2 - Start Ramp Time (Aanlooptijd start)
BereikFunctie
Programmeerbare parameters
* 10 s0:01-3:00 (minuten:secon-
den)
Tabel 29: 2-3 - Initial Current (Startstroom)
BereikFunctie
*200%100-600% FLCStel het startstroomniveau voor een start met stroomaanloop in als een percentage van de vollastst-
room van de motor. Stel de waarde zo in dat de motor meteen begint te versnellen nadat er een start
wordt geïnitieerd. Stel de startstroom in op de waarde van de stroomgrens als geen start met stroomaanloop vereist is.
Tabel 30: 2-4 - Current Limit (Stroomgrens)
BereikFunctie
* 350%100-600% FLCStel de stroomgrens voor een start met constante stroom en een zachte start met stroomaanloop in als
Bepaalt de totale starttijd voor een start met adaptieve regeling of de aanlooptijd voor een
start met stroomaanloop (vanaf de startstroom tot aan de stroomgrens).
Bepaalt welk profiel de VLT® Soft Starter MCD 600 gebruikt voor een zachte start met adaptieve regeling.
De MCD 600 past de stroomgrens toe op alle zachte starts, ook bij een adaptieve
regeling. Als de stroomgrens te laag is of de aanlooptijd bij het starten (parameter2-2 Start Ramp Time (Aanlooptijd start)) te kort is, start de motor mogelijk niet goed.
AQ262141844215nl-000201 / 175R1174
Bedieningshandleiding | VLT® Soft Starter MCD 600
OptieFunctie
Early Acceleration (Vroege
versnelling)
*Constant Acceleration (Con-
stante versnelling)
Late Acceleration (Late versnelling)
Tabel 32: 2-6 - Kickstart Time (Kickstarttijd)
BereikFunctie
*0000 ms0-2000 msBepaalt de duur van de kickstart. Bij een instelling van 0 wordt de kickstart uitgeschakeld.
Tabel 33: 2G - Kickstartniveau
BereikFunctie
* 500%100-700% FLCBepaalt het niveau van de kickstartstroom.
Programmeerbare parameters
LE T OP
Bij een kickstart worden mechanische werktuigen blootgesteld aan verhoogde koppelniveaus.
Verzeker u ervan dat de motor, belasting en koppelingen het hogere koppel aankunnen voordat
u deze functie gebruikt.
Tabel 34: 2-8 - Jog Torque (Jogkoppel)
BereikFunctie
* 50%20–100%De VLT® Soft Starter MCD 600 kan de motor op een lager toerental joggen, wat een nauwkeurige positioner-
ing van banden en vliegwielen mogelijk maakt. Jog kan zowel in voorwaartse als achterwaartse richting worden toegepast.
Bepaalt de tijd voor een zachte stop van de motor op basis van TVR of een adaptieve regeling. Als er
een hoofdcontactor is geïnstalleerd, moet de contactor gesloten blijven tot aan het einde van de
stoptijd. Gebruik de hoofdcontactoruitgang (13, 14) om de hoofdcontactor te besturen.
*400 ms400-2000 msBepaalt hoelang de softstarter na ontvangst van een stopsignaal wacht voordat hij remstroom aan de
motor gaat leveren. Stel de waarde zo in dat K1 en K2 tijd hebben om te schakelen.
10.7 Parametergroep 3-** Motor Start/Stop-2 (Motorstart/-stop-2)
De parameters in deze groep bepalen de werking van de secundaire configuratie van de motor. Gebruik de programmeerbare ingang
om de actieve motorset te selecteren.
Zie 9.14 Secundaire motorset voor meer informatie.
Tabel 45: 3-1 - Motor Full Load Current-2 (Vollaststroom motor-2)
BereikFunctie
Afhankelijk van het modelBepaalt de vollaststroom van de secundaire motor.
Tabel 46: 3-2 - Motor kW-2
BereikFunctie
* 00-9999 kWStelt het bedrijfsvermogen van de secundaire motor in, in kW.
Bepaalt de totale starttijd voor een start met adaptieve regeling of de aanlooptijd voor een
start met stroomaanloop (vanaf de startstroom tot aan de stroomgrens).
Tabel 49: 3-5 - Initial Current-2 (Startstroom-2)
BereikFunctie
*200%100-600% FLCStel het startstroomniveau voor een start met stroomaanloop in als een percentage van de vollastst-
room van de motor. Stel de waarde zo in dat de motor meteen begint te versnellen nadat er een start
wordt geïnitieerd. Stel de startstroom in op de waarde van de stroomgrens als geen start met stroomaanloop vereist is.
Stel de stroomgrens voor een start met constante stroom en een zachte start met stroomaanloop in als
een percentage van de vollaststroom van de motor.
De VLT® Soft Starter MCD 600 past de stroomgrens toe op alle zachte starts, ook bij een adaptieve regeling. Als de stroomgrens te laag is of de aanlooptijd bij het starten (parameter 2-2 StartRamp Time (Aanlooptijd start)) te kort is, start de motor mogelijk niet goed.
Bepaalt de tijd voor een zachte stop van de motor op basis van TVR of een adaptieve regeling. Als er
een hoofdcontactor is geïnstalleerd, moet de contactor gesloten blijven tot aan het einde van de
stoptijd. Gebruik de hoofdcontactoruitgang (13, 14) om de hoofdcontactor te besturen.
Schakelt de automatische start-/stopregeling uit. Tijden die zijn ingesteld in parameter 4-5Sunday Start Time (Starttijd zondag) of parameter 4-6 Sunday Stop Time (Stoptijd zondag), worden genegeerd.
Schakelt een autostartregeling in. Eventueel in parameter 4-6 Sunday Stop Time (Stoptijd zon-dag) ingestelde autostoptijden worden genegeerd.
AQ262141844215nl-000201 / 175R1174
Bedieningshandleiding | VLT® Soft Starter MCD 600
OptieFunctie
Programmeerbare parameters
Stop Only Enable (Alleen stop
inschakelen)
Start/Stop Enable (Start/stop
Schakelt een autostopregeling in. Eventueel in parameter 4-5 Sunday Start Time (Starttijd zon-dag) ingestelde autostarttijden worden genegeerd.
Schakelt een autostart- en autostopregeling in.
inschakelen)
Tabel 69: 4-5 - Sunday Start Time (Starttijd zondag)
BereikFunctie
*00:0000:00–23:59Bepaalt de autostarttijd op zondagen (24-uursnotatie).
Tabel 70: 4-6 - Sunday Stop Time (Stoptijd zondag)
BereikFunctie
*00:0000:00–23:59Bepaalt de autostoptijd op zondagen (24-uursnotatie).
Tabel 71: 4-7 - Monday Mode (Maandagmodus)
OptieFunctie
Schakelt autostart/-stop op maandagen in of uit.
*Start/Stop Disable (Start/stop uitschakelen)Stop Only Enable (Alleen stop inschakelen)
Start Only Enable (Alleen start inschakelen)Start/Stop Enable (Start/stop inschakelen)
Tabel 72: 4-8 - Monday Start Time (Starttijd maandag)
BereikFunctie
*00:0000:00–23:59Bepaalt de autostarttijd op maandagen (24-uursnotatie).
Tabel 73: 4-9 - Monday Stop Time (Stoptijd maandag)
BereikFunctie
*00:0000:00–23:59Bepaalt de autostoptijd op maandagen (24-uursnotatie).
Tabel 89: 5-2 - Current Imbalance Delay (Vertraging stroomonbalans)
Programmeerbare parameters
BereikFunctie
*3 s0:00-4:00 (minuten:seconden)Vertraagt de reactie van de softstarter op een stroomonbalans, om uitschakeling (trip) door
kortstondige schommelingen te voorkomen.
Tabel 90: 5-3 - Undercurrent (Onderstroom)
BereikFunctie
*20%0–100%Stelt het uitschakelingspunt voor onderstroombeveiliging in als een percentage van de vollaststroom van de
motor. Stel de waarde in op een niveau tussen het normale werkbereik van de motor en de magnetiseringsstroom (onbelast) van de motor (gewoonlijk 25-35% van FLC). Bij een instelling van 0% wordt de onderstroombeveiliging uitgeschakeld.
* 1 s0:00-1:00 (minuten:seconden)Vertraagt de reactie van de softstarter op oververmogen, om uitschakeling (trip) door kort-
stondige schommelingen te voorkomen.
Tabel 102: 5-15 - Excess Start Time (Te lange starttijd)
BereikFunctie
*20 s0:00-4:00 (mi-
nuten:seconden)
Excess start time (Te lange starttijd) is de maximale tijd dat de softstarter probeert om de motor te
starten.
Als de motor niet binnen de geprogrammeerde maximumtijd naar de draaimodus gaat, wordt de
softstarter uitgeschakeld.
Stel de waarde in op een tijd die iets langer is dan nodig is voor een normale gezonde start. Bij een
instelling van 0 wordt de beveiliging tegen een te lange starttijd uitgeschakeld.
Tabel 104: 5-17 - Starts per Hour (Starts per uur)
BereikFunctie
*00–10Bepaalt het maximale aantal startpogingen dat de softstarter mag uitvoeren binnen een periode van 60 minuten. Bij
een instelling van 0 wordt deze beveiliging uitgeschakeld.
Tabel 105: 5-18 - Phase Sequence (Fasevolgorde)
OptieFunctie
*Any Sequence (Elke
volgorde)
Positive only (Alleen
positief)
Negative Only
(Alleen negatief)
De softstarter kan zo worden geconfigureerd dat die een vertraging forceert tussen het einde van
een stop en het begin van de volgende start.
Tijdens de herstartvertragingstijd wordt op het display weergegeven hoeveel tijd er nog moet verstrijken voordat er een nieuwe startpoging kan worden ondernomen.
Bepaalt welke fasevolgorde de softstarter bij een start toestaat. Tijdens de controles vóór het starten
controleert de softstarter de volgorde van de fasen op de ingangsklemmen en wordt hij uitgeschakeld
(trip) als de feitelijke volgorde niet overeenkomt met de geselecteerde optie.
LE T OP
Bij gebruik van een DC-rem moet de netvoeding in een positieve fasevolgorde zijn aangesloten
op de softstarter (ingangsklem L1, L2, L3). Parameter 2-1 Phase Sequence (Fasevolgorde) moet
worden ingesteld op Positive Only (Alleen positief).
Tabel 108: 6-3 - Current Imbalance (Stroomonbalans)
OptieFunctie
Bepaalt de reactie van de softstarter op elke beveiligingsgebeurtenis.
Alle beveiligingsgebeurtenissen worden naar de gebeurtenislog geschreven.
Programmeerbare parameters
*Soft Trip and Log (Zachte
uitschakeling en loggen)
De softstarter stopt de motor zoals is ingesteld in parameter 2-9 Stop Mode (Stopmodus) of parame-ter 3-11 Stop Mode (Stopmodus), en wordt vervolgens uitgeschakeld (trip). De uitschakeling (trip)
moet worden gereset voordat de softstarter opnieuw kan starten.
Soft Trip and Reset
(Zachte uitschakeling en
reset)
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
De softstarter stopt de motor zoals is ingesteld in parameter 2-9 Stop Mode (Stopmodus) of parame-ter 3-11 Stop Mode (Stopmodus), en wordt vervolgens uitgeschakeld (trip). De uitschakeling (trip)
wordt na het verstrijken van de autoresetvertraging gereset.
De softstarter onderbreekt de voeding, waardoor de motor gaat vrijlopen. De uitschakeling (trip)
moet worden gereset voordat de softstarter opnieuw kan starten.
De softstarter onderbreekt de voeding, waardoor de motor gaat vrijlopen. De uitschakeling (trip)
wordt na het verstrijken van de autoresetvertraging gereset.
De beveiligingsgebeurtenis wordt naar de gebeurtenislog geschreven en op het display wordt een
waarschuwing weergegeven, maar de softstarter blijft werken.
Log Only (Alleen loggen)De beveiligingsgebeurtenis wordt naar de gebeurtenislog geschreven, maar de softstarter blijft
werken.
Tabel 109: 6-4 - Undercurrent (Onderstroom)
OptieFunctie
Bepaalt de reactie van de softstarter op de beveiligingsgebeurtenis.
*Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
Tabel 110: 6-5 - Overcurrent (Overstroom)
OptieFunctie
Bepaalt de reactie van de softstarter op de beveiligingsgebeurtenis.
*Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)