Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
3
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
1.1.1Betekenis van de waarschuwingen en
symbolen
GEVAAR
Duidt op een situatie die de dood of ernstige verwondingen
als gevolg heeft.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Duidt op een situatie die elektrocutie kan veroorzaken.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Duidt op een situatie die brandwonden kan veroorzaken
als gevolg van extreem hoge of lage temperaturen.
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Duidt op een situatie die een ontploffing kan veroorzaken.
WAARSCHUWING
Duidt op een situatie die de dood of ernstige verwondingen
als gevolg zou kunnen hebben.
WAARSCHUWING: ONTVLAMBAAR MATERIAAL
VOORZICHTIG
Duidt op een situatie die kleine of matige verwondingen als
gevolg zou kunnen hebben.
OPMERKING
Duidt op een situatie die schade aan apparatuur of
eigendom zou kunnen berokkenen.
INFORMATIE
Duidt op nuttige tips of bijkomende informatie.
SymboolVerklaring
Lees de montagehandleiding, de
gebruiksaanwijzing en het instructievel voor de
bedrading alvorens te beginnen met de installatie.
Lees de servicehandleiding alvorens onderhoudsen servicewerkzaamheden uit te voeren.
Voor meer informatie, zie de uitgebreide
handleiding voor de installateur en de gebruiker.
OPMERKING
▪ Plaats GEEN voorwerpen, apparatuur of uitrustingen
bovenop de unit.
▪ Zit, klim of sta NIET op de unit.
▪ Units dragen het volgende symbool:
Dit betekent dat u GEEN elektrische en elektronische producten
mag mengen met ongesorteerd huishoudelijk afval. Probeer het
systeem NIET zelf te ontmantelen: het ontmantelen van het
systeem en het behandelen van het koelmiddel, van olie en van
andere onderdelen moeten door een erkende installateur conform
met de geldende wetgeving uitgevoerd worden.
De units moeten voor hergebruik, recyclage en terugwinning bij
een gespecialiseerd behandelingsbedrijf worden behandeld. Door
ervoor te zorgen dat dit product op de juiste manier wordt
weggeworpen, draagt u bij tot het voorkomen van mogelijke
negatieve gevolgen voor milieu en menselijke gezondheid. Voor
meer informatie, contacteer uw installateur of de plaatselijke
overheid.
▪ Batterijen dragen het volgende symbool:
Dit betekent dat de batterijen NIET met ongesorteerd
huishoudelijk afval gemengd mogen worden. Indien onder het
symbool een scheikundig symbool afgebeeld staat, betekent dit
scheikundig symbool dat de batterij een zwaar metaal bevat
boven een bepaalde concentratie.
Mogelijke chemische symbolen: Pb: lood (>0,004%).
Lege batterijen moeten voor hergebruik door een
gespecialiseerde installatie worden verwerkt. Door ervoor te
zorgen dat wegwerpbatterijen op de juiste manier worden
weggeworpen, helpt u mogelijke negatieve gevolgen voor milieu
en menselijke gezondheid te voorkomen.
1.3Voor de installateur
1.3.1Algemeenheden
Indien u twijfels heeft over de installatie of de bediening van de unit,
neem contact op met uw dealer.
1.2Voor de gebruiker
▪ Indien u twijfels heeft over de bediening van de unit, neem contact
op met uw dealer.
▪ Dit apparaat kan worden gebruikt door kinderen vanaf een leeftijd
van 8 jaar en door personen met verminderde fysieke, zintuiglijke
of mentale mogelijkheden of een gebrek aan ervaring en kennis
als het gebruik van het apparaat op een veilige manier werd
uitgelegd en als zij de gevaren hiervan begrijpen. Kinderen mogen
NIET met het apparaat spelen. Reiniging en onderhoud door de
gebruiker mag NIET worden uitgevoerd door kinderen zonder
toezicht.
WAARSCHUWING
Om elektrische schokken of brand te vermijden:
▪ Spoel de unit NIET af.
▪ Bedien de unit NIET met natte handen.
▪ Plaats GEEN voorwerpen die water bevatten op de
unit.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
4
OPMERKING
Een foute installatie of bevestiging van apparatuur,
uitrustingen of accessoires kan elektrische schokken, een
kortsluiting, lekken, brand of schade aan de apparatuur of
uitrustingen als gevolg hebben. Gebruik enkel accessoires,
optionele apparatuur en uitrustingen en reserveonderdelen
die door Daikin gemaakt of goedgekeurd werden.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de materialen die voor de installatie en de
testen gebruikt worden, voldoen aan de geldende
wetgeving (bovenop de instructies beschreven in de
Daikin-documentatie).
VOORZICHTIG
Draag gepaste persoonlijke beschermingsuitrustingen
(beschermende handschoenen, veiligheidsbril, enz.)
wanneer u het systeem installeert of onderhoudt.
WAARSCHUWING
Scheur plastiekverpakkingen aan stukken en gooi deze
weg zodat niemand, kinderen in het bijzonder, ermee kan
spelen. Mogelijk risico: verstikking.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
▪ Raak tijdens of net na bedrijf GEEN
koelmiddelleidingen, waterleidingen of interne
onderdelen aan. Deze kunnen te warm of te koud zijn.
Geef ze de tijd om terug op een normale temperatuur
te komen. Indien u deze toch moet aanraken, draag
dan beschermende handschoenen.
▪ Raak per ongeluk lekkend koelmiddel NIET aan.
WAARSCHUWING
Neem gepaste maatregelen om te beletten dat de unit door
kleine dieren als schuilplaats gebruikt kan worden. Kleine
dieren die in contact komen met elektrische onderdelen
kunnen storingen, rook of brand veroorzaken.
VOORZICHTIG
Raak de luchtinlaat of de aluminiumlamellen van de unit
NIET aan.
OPMERKING
▪ Plaats GEEN voorwerpen, apparatuur of uitrustingen
bovenop de unit.
▪ Zit, klim of sta NIET op de unit.
OPMERKING
Werkzaamheden aan de buitenunit worden best gepland
bij droog weer om waterinsijpeling te voorkomen.
Volgens de relevante wetgeving kan het vereist zijn om bij het
product een logboek te voorzien met minstens: informatie over
onderhoud, reparaties, resultaten van tests, periodes van stand-by,
…
Voorzie ook minstens de volgende informatie op een toegankelijke
plaats bij het product:
▪ Instructies voor het stilleggen van het systeem in noodgevallen
▪ Naam en adres van brandweer, politie en ziekenhuis
▪ De naam, het adres en de telefoonnummers overdag en 's nachts
om onderhoud te bekomen
In Europa biedt EN378 de vereiste informatie voor dit logboek.
1.3.2Plaats van installatie
▪ Voorzie voldoende ruimte rond de unit voor onderhoud en
luchtcirculatie.
▪ Controleer of de plaats waarop de unit moet komen, bestand is
tegen het gewicht en de trillingen van de unit.
▪ Zorg ervoor dat de zone goed geventileerd wordt. Blokkeer GEEN
ventilatieopeningen.
▪ Controleer of de unit horizontaal staat.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ In mogelijke explosieve omgevingen.
▪ In plaatsen met toestellen of machines die elektromagnetische
golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het
besturingssysteem storen, waardoor de apparatuur slecht kan
werken.
▪ In plaatsen met brandgevaar omwille van lekkende ontvlambare
gassen (zoals verdunners of benzine), koolstofvezels,
ontvlambaar stof.
▪ In plaatsen waar corroderend gas (zoals zwaveligzuurgas)
geproduceerd wordt. Corrosie aan de koperleidingen of
gesoldeerde onderdelen kan de oorzaak zijn dat koelmiddel gaat
lekken.
1.3.3Koelmiddel
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
OPMERKING
Controleer of de installatie van de koelmiddelleidingen
voldoet aan de geldende wetgeving. In Europa geldt
EN378 als de van toepassing zijnde norm.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de lokale leidingen en aansluitingen NIET
worden belast.
WAARSCHUWING
Zet, tijdens testen, het product NOOIT onder een druk
hoger dan de maximaal toegestane druk (vermeld op het
naamplaatje van de unit).
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen wanneer koelmiddel zou
lekken. Ventileer onmiddellijk de zone wanneer koelgas
lekt. Mogelijke risico's:
▪ Te hoge koelmiddelconcentraties in een gesloten
ruimte kunnen leiden tot een gebrek aan zuurstof.
▪ Als koelgas in contact komt met vuur, kan giftig gas
ontstaan.
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Afpompen – Koelmiddellekken. Als u het systeem wil
afpompen en er zit een lek in het koelmiddelcircuit:
▪ Gebruik NIET de automatische afpompfunctie van de
unit die al het koelmiddel uit het systeem naar de
buitenunit kan sturen. Mogelijk gevolg:
Zelfontbranding en explosie van de compressor door
lucht die in de draaiende compressor terechtkomt.
▪ Gebruik een afzonderlijk aftapsysteem zodat de
compressor van de unit NIET moet draaien.
WAARSCHUWING
Tap het koelmiddel ALTIJD af. Laat het NIET rechtstreeks
vrij in de omgeving. Gebruik een vacuümpomp om de
installatie leeg te pompen.
OPMERKING
Controleer of er geen gaslekken zijn als u alle leidingen
heeft aangesloten. Gebruik stikstof om een gaslektest uit
te voeren.
OPMERKING
▪ Vul NIET meer koelmiddel bij dan voorgeschreven om
te voorkomen dat de compressor defect geraakt.
▪ Wanneer het koelmiddelsysteem moet worden
geopend, MOET het koelmiddel worden behandeld
zoals voorgeschreven in de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat er geen zuurstof in het systeem zit.
Bovendien mag er pas koelmiddel worden bijgevuld nadat
er een lekkagetest en een vacuümdroogprocedure is
uitgevoerd.
▪ Zie het typeplaatje op de unit wanneer koelmiddel in het systeem
moet worden aangevuld. Daarop staan het type koelmiddel en de
vereiste hoeveelheid.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
5
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
▪ Gebruik uitsluitend gereedschap dat enkel en alleen voor het soort
koelmiddel bedoeld is om de vereiste drukweerstand te kunnen
garanderen en om te beletten dat vreemde stoffen in het systeem
terechtkomen.
▪ Vul als volgt met vloeibaar koelmiddel:
AlsDan
Er is een sifonbuis
(d.w.z. er zou iets zoals “Met
vloeistofvulsifon” op de fles
moeten staan)
Er is GEEN sifonbuisVul bij met de ondersteboven
▪ Open koelmiddelflessen steeds traag.
▪ Vul bij met koelmiddel in vloeibare vorm. Het koelmiddel in
gasvormige fase toevoegen kan de normale werking verstoren.
VOORZICHTIG
Wanneer het bijvullen van koelmiddel is voltooid of
wanneer u even pauzeert, moet u de kraan van het
koelmiddelreservoir onmiddellijk dichtdraaien. Als de klep
NIET onmiddellijk wordt gesloten, kan er extra koelmiddel
worden bijgevuld door de resterende druk. Mogelijkgevolg: Onjuiste hoeveelheid koelmiddel.
Vul bij met rechtopstaande fles.
staande fles.
1.3.4Pekel
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
WAARSCHUWING
De gekozen pekel MOET voldoen aan de geldende
wetgeving.
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen voor het geval pekel zou
lekken. Indien pekel lekt, ventileer onmiddellijk de zone en
neem contact op met uw plaatselijke verdeler.
WAARSCHUWING
De omgevingstemperatuur in de unit kan veel hoger
oplopen dan die van de kamer, bv. 70°C. In geval van een
pekellek kunnen hete onderdelen in de unit een gevaarlijke
situatie creëren.
WAARSCHUWING
Het gebruik en de installatie van de toepassing MOETEN
voldoen aan de veiligheids- en milieumaatregelen
gespecificeerd in de relevante reglementering.
1.3.6Elektrisch
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
▪ Schakel alle elektrische voedingen UIT vooraleer u het
deksel van de schakelkast verwijdert, elektrische
bedrading aansluit of elektrische onderdelen aanraakt.
▪ Schakel de elektrische voeding langer dan 1minuut uit
en meet de spanning op de aansluitklemmen van de
condensatoren of elektrische onderdelen van de
hoofdkring vooraleer u een onderhoud uitvoert. De
spanning MOET onder de 50 V DC gevallen zijn
vooraleer u elektrische onderdelen mag aanraken.
Raadpleeg het bedradingsschema voor de plaats van
de aansluitklemmen.
▪ Raak elektrische onderdelen NIET aan met natte
handen.
▪ Laat de unit NIET onbewaakt achter wanneer het
servicedeksel verwijderd is.
WAARSCHUWING
In de vaste bedrading moet een hoofdschakelaar of een
ander middel om uit te schakelen worden voorzien als dit
nog NIET in de fabriek werd voorzien; deze schakelaar
MOET worden geïnstalleerd in de vaste bedrading en dient
het contact van alle polen volledig te verbreken en te
voldoen aan de vereisten van de overspanning-categorieIII-specificatie wanneer hij open staat.
WAARSCHUWING
▪ Gebruik ALLEEN koperdraden.
▪ Alle lokale bedrading moet voldoen aan de geldende
wetgeving.
▪ Alle lokale bedradingen MOETEN conform met het
product meegeleverd bedradingsschema worden
uitgevoerd.
▪ Knijp NOOIT gebundelde kabels samen en controleer
of ze NIET met leidingen of scherpe randen in contact
(kunnen) komen. Zorg dat er geen externe druk wordt
uitgeoefend op de klemaansluitingen.
▪ Vergeet niet aarddraden te leggen. Aard de unit NIET
via een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de
aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan
een elektrische schok veroorzaken.
▪ Gebruik hiervoor een aparte voedingskring. Gebruik
NOOIT een elektrische voeding die met een ander
toestel gedeeld wordt.
▪ Installeer zeker de vereiste zekeringen of
stroomonderbrekers.
▪ Plaats zeker een aardlekschakelaar. Anders bestaat
het gevaar dat iemand een elektrische schok krijgt of
dat er brand ontstaat.
▪ Wanneer u de aardlekbeveiliging plaatst, controleer of
deze met de inverter compatibel is (bestand tegen
hoogfrequente elektrische ruis), zodat de
aardlekbeveiliging zich niet onnodig opent.
1.3.5Water
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
OPMERKING
Controleer of de kwaliteit van het water voldoet aan de EUrichtlijn 98/83EC.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
6
VOORZICHTIG
Bij het aansluiten van de voedingskabel moet de aarding
vóór de stroomvoerende draden worden aangesloten. Bij
het losmaken van de voedingskabel moeten de
stroomvoerende draden vóór de aarding worden
losgemaakt. De lengte van de geleiders tussen de
trekontlasting van de voedingskabel en de klemmenstrook
moet zodanig zijn dat de stroomvoerende geleiders strak
zitten vóór de aardingsgeleider voor het geval dat de
voedingskabel wordt losgetrokken van de trekontlasting.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
2 Over de documentatie
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het leggen van
voedingsbedrading:
▪ Sluit GEEN bedrading van verschillende diktes aan op
de klemmenstrook voor de voeding (speling in de
voedingsbedrading kan abnormale hitte veroorzaken).
▪ Bij het aansluiten van bedrading met dezelfde dikte,
volgt u de aanwijzingen in de bovenstaande afbeelding.
▪ Gebruik de aangewezen voedingsdraad en sluit deze
stevig aan, borg ze vervolgens zodat er van buiten
geen druk op het klemmenbord kan worden
uitgeoefend.
▪ Gebruik een passende schroevendraaien voor het
vastdraaien van de schroeven van de klemmen. Met
een schroevendraaier met kleine kop beschadigt u de
schroefkop waardoor u de schroef niet goed meer vast
kunt draaien.
▪ Als u de schroeven van de klemmen te vast draait kunt
u ze breken.
Leg de stroomtoevoerkabels op minstens 1 meter afstand van
televisietoestellen en radio's om geen interferenties te hebben.
Afhankelijk van de radiogolven volstaat een afstand van 1 meter
soms niet.
WAARSCHUWING
▪ Controleer na het beëindigen van de elektriciteit of alle
elektrische onderdelen en aansluitklemmen in de
elektriciteitskast veilig zijn aangesloten.
▪ Controleer of alle deksels dicht zijn vooraleer de unit
aan te zetten.
OPMERKING
Alleen van toepassing als de elektrische voeding driefasig
is en de compressor een AAN/UIT-startmethode heeft.
Als een fase zich na een tijdelijke black-out kan omkeren
en de stroomtoevoer gaat aan en uit terwijl het systeem in
bedrijf is, installeer dan plaatselijk een beveiligingscircuit
tegen faseomkering. Door het systeem in omgekeerde
fase te laten draaien, kunnen de compressor en andere
onderdelen stuk gaan.
2Over de documentatie
2.1Over dit document
Bedoeld publiek
INFORMATIE
Dit apparaat is bedoeld voor gebruik door expert of
opgeleide gebruikers in winkels, lichte industrie en op
boerderijen, of voor commercieel gebruik door nietdeskundigen.
Documentatieset
Dit document is een onderdeel van een documentatieset. De
volledige set omvat:
▪ Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de
veiligheid:
▪ Veiligheidsinstructies te lezen vóór de installatie
▪ Formaat: Papier (in de doos van de buitenunit)
▪ Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing buitenunit:
▪ Instructies voor installatie en gebruik
▪ Formaat: Papier (in de doos van de buitenunit)
▪ Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker:
▪ De installatie voorbereiden, referentiegegevens,…
▪ Gedetailleerde stap per stap instructies en
achtergrondinformatie voor basis- en gevorderd gebruik
▪ Formaat: Digitale bestanden op http://www.daikineurope.com/
support-and-manuals/product-information/
Laatste herzieningen van de meegeleverde documentatie kunnen op
de regionale Daikin-website of via uw dealer beschikbaar zijn.
De documentatie is oorspronkelijk in het Engels geschreven. Alle
andere talen zijn vertalingen.
Technische gegevens
▪ Een deel van de recentste technische gegevens is beschikbaar
op de regionale Daikin-website (publiek toegankelijk).
▪ De volledige recentste technische gegevens zijn beschikbaar op
het Daikin-extranet (authenticatie vereist).
Voor de installateur
3Over de doos
3.1Overzicht: Over de doos
In dit hoofdstuk worden de stappen beschreven die u moet uitvoeren
nadat de doos met de buitenunit ter plaatse is geleverd.
Total indoor unit capacity
when piping length <30m
Total indoor unit capacity
when piping length >30m
kg
1.3
1.1
0.9
RYYQ18-20
RYYQ14-16
RYYQ8~12
kg
ONLY FOR RYYQ8~20 MODELS
DATE
AMOUNT
CALCULATE THE ADDITIONAL REFRIGERANT CHARGING AMOUNT BASED ON THE FORMULA BELOW BEFORE CHARGING.
SHIPMENT (INDICATED ON THE MACHINE NAMEPLATE) AND THE ADDITIONAL AMOUNT SHOWN AS FOLLOWS :
WHEN RE-CHARGING TOTAL AMOUNT OF REFRIGERANT , CHARGE THE TOTAL OF THE AMOUNT CHARGED AT
RESULT LEAK CHECK
DATE
AMOUNT
RESULT LEAK CHECK
DATE
AMOUNT
RESULT LEAK CHECK
DATE
AMOUNT
RESULT LEAK CHECK
c
1×
b
1×
fg
1×1×
ID Øa
ID Øb
ID Øa
OD Øb
ID Øb
ID Øa
ID Øb
ID Øa
▪ Maak de weg waarlangs u de unit naar binnen zult brengen op
voorhand klaar.
▪ Hijs de unit bij voorkeur op met een kraan en 2 draagbanden van
minstens 8 m lang zoals hieronder afgebeeld. Gebruik altijd
beschermstukken om te voorkomen dat de draagbanden de unit
beschadigen. Houd ook rekening met het zwaartepunt van de unit.
a Verpakkingsmateriaal
b Draagband
c Opening
d Beveiliging
OPMERKING
Gebruik een draagband van ≤20mm breed die het gewicht
van de unit goed kan dragen.
▪ Een vorkheftruck mag alleen worden gebruikt wanneer de unit op
de pallet blijft zoals hiervoor afgebeeld.
3.2De buitenunit uitpakken
Verwijder het verpakkingsmateriaal van de unit:
▪ Beschadig de unit niet wanneer u de krimpfolie met een cutter
verwijdert.
▪ Verwijder de 4 bouten waarmee de unit op de pallet bevestigd zit.
WAARSCHUWING
Scheur plastiekverpakkingen aan stukken en gooi deze
weg zodat niemand, kinderen in het bijzonder, ermee kan
spelen. Mogelijk risico: verstikking.
3.3Om de toebehoren van de
buitenunit uit te nemen
Controleer of alle accessoires in de unit zitten.
a Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de
veiligheid
b Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
c Label hoeveelheid extra koelmiddel
d Informatiesticker installatie
e Label gefluoreerde broeikasgassen
f Meertalig label gefluoreerde broeikasgassen
g Zak met leidingaccessoires
3.4Accessoireleidingen: Diameters
Accessoireleidingen (mm)HPØaØb
Gasleiding
▪ Aansluiting aan de voorkant
▪ Aansluiting aan de
onderkant
Vloeistofleiding
▪ Aansluiting aan de voorkant
▪ Aansluiting aan de
onderkant
525,419,1
8
1022,2
1228,6
14
16
18
20
(a)
18+20
31,841,4
59,59,5
8
10
1212,7
1412,7
16
1815,9
20
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
8
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
Accessoireleidingen (mm)HPØaØb
ID Øa
ID Øb
ID Øa
OD Øb
1
3
2
1
3
33
2
(x2)
(x2)
121
2
a
b
a
(12.3 N·m)
(12.3 N·m)
(12.3 N·m)
11
4
4
2
222
5
5
3
3
6
6
7
7
a
b
d
e c
14~20 HP5~12 HP
Hogedruk-/
lagedrukgasleiding
▪ Aansluiting aan de voorkant
▪ Aansluiting aan de
onderkant
(a) Alleen in combinatie met de leidingkit voor aansluiting van
meerdere buitenunits.
519,115,9
8
1019,1
12
1422,2
16
18
2028,6
3.5Transportbeveiliging verwijderen
(alleen voor 14+16 HP)
De transportbeveiligingen die de unit beschermen tijdens het
transport moeten worden verwijderd. Ga te werk zoals afgebeeld en
hierna beschreven.
4 Over de units en opties
4Over de units en opties
OPMERKING
Als de unit wordt gebruikt zonder eerst de
transportbeveiliging te verwijderen, kunnen er abnormale
trillingen of geluiden worden geproduceerd.
1 Draai de bout (a) een beetje los.
2 Verwijder de transportbeveiliging (b) zoals hierna afgebeeld.
3 Draai de bout (a) weer vast.
3.6Transportbeveiliging verwijderen
(alleen voor 18+20 HP)
De transportbeveiligingen die de unit beschermen tijdens het
transport moeten worden verwijderd. Ga te werk zoals afgebeeld en
hierna beschreven.
OPMERKING
Als de unit wordt gebruikt zonder eerst de
transportbeveiliging te verwijderen, kunnen er abnormale
trillingen of geluiden worden geproduceerd.
1 Draai de bout (a) een beetje los.
2 Verwijder de transportbeveiliging (b) zoals hierna afgebeeld.
3 Draai de bout (a) weer vast.
4 Draai de bout (c) een beetje los.
5 Verwijder de bout (d) van de transportbeveiliging (e).
6 Verwijder de transportbeveiliging (e) zoals hieronder afgebeeld.
▪ De plaats van de buitenunit in de lay-out van het systeem
▪ Met welke binnenunits en opties de buitenunits kunnen worden
gecombineerd
▪ Welke buitenunits als autonome units moeten worden gebruikt, en
welke buitenunits kunnen worden gecombineerd
4.2Identificatielabel: Buitenunit
Plaats
Modelidentificatie
Voorbeeld: R E Y Q 18 U7 Y1 B [*]
CodeVerklaring
RBuiten luchtgekoeld
EWarmteterugwinning
YY=Enkelvoudige of multi-module
M=Alleen multi-module
QKoelmiddel R410A
18Capaciteitsklasse
U7Modelreeks
Y1Elektrische voeding
BEuropese markt
[*]Aanduiding kleine modelwijziging
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
9
4 Over de units en opties
k
e
c
kl
e
ee
fh
b
a
k
l
cc
kkk
j
c
e
i
k
k
c
d
1
3
2
5
4
e
g
c
4.3Over de buitenunit
Deze montagehandleiding betreft het VRV IV, volledig door inverter
aangedreven warmteterugwinningssysteem.
Verkrijgbare modellen:
ModelBeschrijving
REYQ8~20Warmteterugwinningsmodel voor
REMQ5Warmteterugwinningsmodel alleen voor
Welke functies beschikbaar zijn, hangt af van het type van de
geselecteerde buitenunit. Dit wordt in deze montagehandleiding
aangegeven. Sommige functies zijn exclusief voor bepaalde
modellen.
Deze units zijn bedoeld voor installatie buitenshuis en zijn bedoeld
voor warmtepomptoepassingen, waaronder lucht/lucht- en lucht/
watertoepassingen.
De verwarmingscapaciteit van deze units (bij gebruik als
enkelvoudige unit) gaat van 25 tot 63 kW en de koelcapaciteit van
22,4 tot 56 kW. Bij combinatie van meerdere units kan de
verwarmingscapaciteit gaan tot 168kW en tot 150kW voor koelen.
De buitenunit is ontworpen om te verwarmen bij een
omgevingstemperatuur van –20°CWB tot 15,5°C WB en te koelen
bij een omgevingstemperatuur van –5°CDB tot 43°CDB.
enkelvoudig of meervoudig gebruik
meervoudig gebruik
4.4Systeemlay-out
OPMERKING
Het systeem mag niet worden ontworpen bij een
temperatuur van minder dan –15°C.
INFORMATIE
Niet elke combinatie van binnenunits is toegelaten. Zie
"4.5.2 Mogelijke combinaties van binnenunits" op
pagina11 voor meer informatie.
a Buitenunit
b Koelmiddelleiding
c BS-unit
d Multi-BS-unit
e VRV DX-binnenunit
f LT Hydrobox-unit
g VRV-binnenunit alleen koelen
h HT Hydrobox-unit
i EKEXV-kit
j AHU
k Gebruikersinterface
l Draadloze gebruikersinterface
4.5Units en opties combineren
4.5.1Over combinaties van units en opties
OPMERKING
To be sure your system setup (outdoor unit+indoor unit(s))
will work, you have to consult the latest technical
engineering data for VRV IV heat recovery.
Het VRV IV-warmteterugwinningssysteem kan met verschillende
types binnenunit worden gecombineerd en is uitsluitend bedoeld
voor gebruik met R410A.
Een overzicht van de beschikbare units vindt u in de
productcatalogus voor VRV IV.
Hierna vindt u een overzicht van de toegelaten combinaties van
binnen- en buitenunits. Niet alle combinaties zijn toegelaten. De
combinaties zijn onderworpen aan regels (combinatie tussen buitenbinnen, gebruik van één buitenunit, gebruik van meerdere
buitenunits, combinaties tussen binnenunits, enz.) vermeld in de
technische data.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
10
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5 Voorbereiding
4.5.2Mogelijke combinaties van binnenunits
In het algemeen kunnen de volgende types binnenunit worden
aangesloten op een VRV IV-warmteterugwinningssysteem. Deze lijst
is niet beperkend en hangt af van zowel de combinaties van de
buitenunitmodellen als de binnenunitmodellen.
Units van de U-reeks kunnen het koelmiddelcircuit niet
delen met units van de T-reeks. Units van de U-reeks en
van de T-reeks kunnen wel elektrisch worden aangesloten
via F1/F2.
▪ REYQ10~54 bestaat uit 2 of 3 REYQ8~20- of REMQ5-units.
▪ REMQ5-units kunnen niet als autonome buitenunit worden
gebruikt.
Continu verwarmen
REYQ10 = REMQ5 + 5
REYQ13 = REYQ8 + REMQ5
REYQ16 = REYQ8 + 8
REYQ18 = REYQ8 + 10
REYQ20 = REYQ8 + 12
REYQ22 = REYQ10 + 12
REYQ24 = REYQ8 + 16
REYQ26 = REYQ12 + 14
REYQ28 = REYQ12 + 16
REYQ30 = REYQ12 + 18
REYQ32 = REYQ16 + 16
REYQ34 = REYQ16 + 18
REYQ36 = REYQ16 + 20
REYQ38 = REYQ8 + 12 + 18
REYQ40 = REYQ10 + 12 + 18
REYQ42 = REYQ10 + 16 + 16
REYQ44 = REYQ12 + 16 + 16
REYQ46 = REYQ14 + 16 + 16
REYQ48 = REYQ16 + 16 + 16
REYQ50 = REYQ16 + 16 + 18
Continu verwarmen
REYQ52 = REYQ16 + 18 + 18
REYQ54 = REYQ18 + 18 + 18
4.5.4Mogelijke opties voor de buitenunit
INFORMATIE
Zie de technische data voor de recentste optienamen.
Koelmiddelaftakkit
BeschrijvingModelnaam
Refnet-verdelerKHRQ23M29H
KHRQ23M64H
KHRQ23M75H
Refnet-verbindingKHRQ23M20T
KHRQ23M29T9
KHRQ23M64T
KHRQ23M75T
Zie "5.3.3 Koelmiddelaftaksets selecteren" op pagina 16 voor de
selectie van de optimale aftakset.
Leidingkit voor meerdere aansluitingen van buitenunits
Aantal buitenunitsModelnaam
2BHFQ23P907
3BHFQ23P1357
Kabel PC-configurator (EKPCCAB)
Voor een VRV IV-warmteterugwinningssysteem kunnen bij de
inbedrijfstelling ook verschillende lokale instellingen worden
ingesteld met behulp van een pc-interface. Voor deze optie is de
EKPCCAB vereist; dit is een specifieke kabel voor communicatie
met de buitenunit. De software van de gebruikersinterface is
beschikbaar op http://www.daikineurope.com/support-and-manuals/
software-downloads/.
Verwarmingstapekit
Om de afvoeropeningen in een koud klimaat met een hoge
vochtigheid vrij te houden, kunt u een set met een verwarmingslint
installeren. In dat geval moet u ook de printplaatset voor de
verwarmingstape installeren.
BeschrijvingModelnaam
Kit verwarmingslint voor 5~12 HP EKBPH012TA
Kit verwarmingslint voor 14~20HPEKBPH020TA
Zie ook: "5.2.2Bijkomende vereisten inzake de installatieplaats van
de buitenunit in koude klimaten"op pagina13.
Vraag-printplaat (EKRP1AHTA)
Om gebruik te kunnen maken van de energiebesparende besturing
via digitale inputs moet u de vraag-printplaat installeren.
Voor installatie-instructies, zie de montagehandleiding van de vraagprintplaat en het bijlageboek voor optionele apparatuur.
5Voorbereiding
5.1Overzicht: Voorbereiding
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet
weten alvorens u ter plaatse gaat.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
11
5 Voorbereiding
b
baa
c
df e
(mm)
≥
1500
≥
1500
≥
1500
≥
1000≥1000
≥
1000≥1000
≥
1000≥1000
e
b
c
a
a
b
c
d
c
d
▪ Koelmiddelleiding voorbereiden
▪ Elektrische bedrading voorbereiden
5.2Installatieplaats voorbereiden
5.2.1Vereisten inzake de plaats waar de
buitenunit geïnstalleerd wordt
▪ Voorzie voldoende ruimte rond de unit voor onderhoud en
luchtcirculatie.
▪ Controleer of de plaats waarop de unit moet komen, bestand is
tegen het gewicht en de trillingen van de unit.
▪ Zorg ervoor dat de zone goed geventileerd wordt. Blokkeer GEEN
ventilatieopeningen.
▪ Controleer of de unit horizontaal staat.
▪ Kies een plaats waar de unit zoveel mogelijk uit de regen staat.
▪ Kies de plaats voor de unit zodanig dat het door de unit
geproduceerde geluid niemand stoort en houd rekening met de
wetgeving ter zake.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ In mogelijke explosieve omgevingen.
▪ In plaatsen met toestellen of machines die elektromagnetische
golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het
besturingssysteem storen, waardoor de apparatuur slecht kan
werken.
▪ In plaatsen met brandgevaar omwille van lekkende ontvlambare
gassen (zoals verdunners of benzine), koolstofvezels,
ontvlambaar stof.
▪ In plaatsen waar corroderend gas (zoals zwaveligzuurgas)
geproduceerd wordt. Corrosie aan de koperleidingen of
gesoldeerde onderdelen kan de oorzaak zijn dat koelmiddel gaat
lekken.
▪ Plaatsen met nevels van mineraalolie, oliespray of dampen in de
lucht. Plastic onderdelen kunnen worden aangetast en van het
toestel vallen of waterlekken veroorzaken.
OPMERKING
Dit is een klasse A-product. In een residentiële omgeving
kan dit product radiostoringen veroorzaken, en dan moet
de gebruiker de gepaste maatregelen treffen.
d Gebruikersinterface
e Binnenunit
f Buitenunit
In plaatsen met een slechte ontvangst, moet de afstand 3m of meer
bedragen om elektromagnetische storingen van andere apparatuur
te voorkomen en moeten de voedings- en transmissieleidingen in
kabelbuizen liggen.
VOORZICHTIG
Toestel niet toegankelijk voor iedereen; installeer het op
een beveiligde plaats die niet voor iedereen toegankelijk is.
Deze units, binnen- en buitenunit, zijn zowel geschikt voor
commerciële als kleinindustriële toepassingen.
▪ Houd bij de installatie rekening met sterke wind, orkanen of
aardbevingen; bij een slechte installatie kan de unit omver vallen.
▪ Zorg ervoor dat ingeval van een waterlek, het water geen schade
kan veroorzaken aan de installatieruimte en de omgeving.
▪ Wanneer u de unit in een kleine ruimte installeert, moet u
maatregelen nemen om de concentratie aan koelmiddel onder de
toegestane veiligheidslimiet te houden wanneer zich een
koelmiddellek zou voordoen. Zie "Over voorzorgsmaatregelen
voor koelmiddellekken"op pagina13.
VOORZICHTIG
Een te hoge concentratie aan koelmiddel in een afgesloten
ruimte kan een zuurstofgebrek veroorzaken.
▪ De luchtinlaat van de unit mag niet tegen de windrichting in gericht
zijn. Frontale wind belemmert de werking van de unit. Breng
indien nodig een windscherm aan om de wind te blokkeren.
▪ Zorg dat de montageplaats geen waterschade kan oplopen door
een waterafvoer in de fundering te voorzien en te voorkomen dat
in de constructie water komt te staan.
Installatie aan de kust. Zorg ervoor dat de buitenunit NIET
rechtstreeks aan zeewind wordt blootgesteld. Dit om corrosie door
het hoge zoutgehalte van de lucht te voorkomen (kan de levensduur
van de unit verkorten).
Installeer de buitenunit uit rechtstreekse zeewind.
Voorbeeld: Achter het gebouw.
OPMERKING
De in deze handleiding beschreven apparatuur kan
elektronische ruis veroorzaken afkomstig van
radiofrequentie-energie. De apparatuur voldoet aan
specificaties die een redelijke bescherming moeten bieden
tegen dergelijke interferentie. De garantie dat in een
specifieke installatie geen interferentie zal optreden, kan
echter niet worden gegeven.
Het is dan ook aan te raden de apparatuur en elektrische
draden op een gepaste afstand van stereotoestellen, pc's,
enz. te installeren.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
12
a Pc of radio
b Zekering
c Aardlekbeveiliging
Installeer een afscherming tegen de wind als de buitenunit aan
rechtstreekse zeewind wordt blootgesteld.
▪ Hoogte van afscherming tegen wind≥1,5×hoogte van buitenunit
▪ Let bij de installatie van de afscherming tegen de wind op de
vereisten inzake de serviceruimte.
a Zeewind
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5 Voorbereiding
T
AO
(°C WB)
ab
20
15.5
15
10
5
0
–5
–10
–15
–20
10152025
27
30
T
AI
(°C DB)
b Gebouw
c Buitenunit
d Afscherming tegen wind
5.2.2Bijkomende vereisten inzake de
installatieplaats van de buitenunit in
koude klimaten
OPMERKING
Wanneer de unit wordt gebruikt bij lage
buitentemperaturen, moet u op de volgende punten letten.
▪ Installeer een geleideplaat op de luchtzijde van de buitenunit om
blootstelling aan de wind en sneeuw te voorkomen:
In streken met heftige sneeuwval is het belangrijk om een
installatieplaats te selecteren waar de sneeuw GEEN invloed heeft
op de unit. Wanneer de sneeuw zijwaarts kan vallen, zorg ervoor dat
de spoel van de warmtewisselaar NIET door de sneeuw gehinderd
kan worden. Indien nodig, monteer een afdakje tegen de sneeuw en
een voetstukje.
OPMERKING
Wanneer de unit bij een lage buitentemperatuur en een
hoge vochtigheidsgraad wordt gebruikt, neem dan
voorzorgsmaatregelen om de afvoeropeningen van de unit
vrij te houden.
Verwarmen:
a Werkingsbereik verwarmen
b Werkingsbereik
TAI Binnentemperatuur
TAO Buitentemperatuur
Als de unit 5 dagen in deze omgeving met een hoge
vochtigheidsgraad (>90%) moet werken, beveelt Daikin de
installatie van de optionele kit met een verwarmingslint
(EKBPH012TA of EKBPH020TA) aan om de
afvoeropeningen vrij te houden.
INFORMATIE
Raadpleeg uw dealer voor instructies voor de installatie
van de sneeuwbeschutting.
OPMERKING
Blokkeer de luchtstroom van de unit NIET wanneer u een
sneeuwbeschutting installeert.
De installateur en systeemdeskundige moeten de veiligheid
garanderen in geval van lekken in overeenstemming met de lokale
reglementeringen en normen. Bij gebrek aan lokale
reglementeringen, kunnen de volgende normen gelden.
Dit systeem werkt met R410A als koelmiddel. R410A is op zich een
volledig veilig, niet-toxisch en niet-brandbaar koelmiddel. Niettemin
moet de ruimte waarin het systeem wordt geïnstalleerd, groot
genoeg zijn. Dit verzekert dat het maximale concentratiepeil van
koelgas niet wordt overschreden, ingeval dat er een groot lek in het
systeem zou ontstaan, overeenkomstig de lokale reglementeringen
en normen ter zake.
Over het maximum concentratieniveau
De maximale hoeveelheid koelmiddel en de berekening van de
maximale koelmiddelconcentratie zijn rechtstreeks gerelateerd aan
de ruimte waarin personen verblijven en waarin het koelmiddel dus
zou kunnen lekken.
De meeteenheid van de concentratie is kg/m3 (het gewicht in kg van
het koelgas in een volume van 1m3 van de gebruikte ruimte).
De lokale reglementeringen en normen betreffende de maximaal
toelaatbare concentratie moeten worden nageleefd.
Volgens de Europese Norm terzake is de maximaal toelaatbare
concentratie van koelmiddel in een ruimte met mensen voor R410A
beperkt tot 0,44kg/m3.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
13
5 Voorbereiding
b
a
a
b
a Richting van de koelmiddelstroom
b Ruimte waarin zich een koelmiddellek heeft voorgedaan
(uitstromen van alle koelmiddel uit het systeem)
Let vooral op met plaatsen waar het koelgas kan blijven hangen,
zoals kelderverdiepingen enz., omdat koelgas zwaarder is dan lucht.
Controle van het maximum concentratieniveau
Controleer het maximale concentratiepeil zoals beschreven in de
onderstaande stappen 1 tot 4 en neem de nodige maatregelen om
eraan te voldoen.
1 Bereken de hoeveelheid koelmiddel (kg) in elk systeem
afzonderlijk.
FormuleA+B=C
AHoeveelheid koelmiddel in een systeem met
één unit (hoeveelheid koelmiddel waarmee
het systeem is gevuld voordat het de fabriek
verlaat)
BHoeveelheid extra koelmiddel (lokaal
bijgevulde hoeveelheid koelmiddel)
CTotale hoeveelheid koelmiddel (kg) in het
systeem
OPMERKING
Als één enkel koelmiddelsysteem in 2 volledig
onafhankelijke koelsystemen is opgedeeld, dient u de
hoeveelheid koelmiddel te gebruiken waarmee elk
afzonderlijk systeem is gevuld.
2 Bereken het volume van de ruimte (m3) waar de binnenunit is
geïnstalleerd. Bereken in de volgende gevallen het volume van
(D), (E) als één ruimte of als de kleinste ruimte.
DAls er geen kleinere opdelingen zijn van de ruimte:
3 Bereken de koelmiddeldichtheid aan de hand van de resultaten
van de berekeningen in stap 1 en 2 hiervoor. Als het resultaat
van de voorgaande berekening groter is dan de maximaal
toelaatbare concentratie, moet een ventilatieopening naar de
ruimte ernaast worden voorzien.
FormuleF/G≤H
FTotaal volume koelmiddel in het
koelmiddelsysteem
GVolume (in m3) van de kleinste ruimte met
een binnenunit
HMaximale concentratie (kg/m3)
4 Bereken de koelmiddeldichtheid met het volume van de ruimte
waar de binnenunit is geïnstalleerd en de ruimte ernaast.
Voorzie ventilatieopeningen in de deur van de ruimtes ernaast
tot de koelmiddeldichtheid kleiner is dan de maximaal
toelaatbare concentratie.
5.3De koelmiddelleidingen
voorbereiden
5.3.1Vereisten voor de koelmiddelleidingen
OPMERKING
Voor R410A-koelmiddel moeten strikte
voorzorgsmaatregelen worden genomen om het systeem
schoon, droog en afgedicht te houden.
▪ Schoon en droog: voorkom dat vreemd materiaal (zoals
minerale olie of vocht) in het systeem terechtkomt.
▪ Afgedicht: R410A bevat geen chloor en is niet
schadelijk voor de ozonlaag die de aarde tegen
schadelijke ultraviolette straling beschermt. Eventueel
vrijgekomen R410A kan bijdragen aan het
broeikaseffect. Om deze reden verdient de afdichting
van de installatie bijzondere aandacht.
OPMERKING
De leidingen en andere drukvoerende delen moeten
geschikt zijn voor koelmiddel. Gebruik met fosforzuur
gedeoxideerde, naadloze koperen leidingen voor
koelmiddel.
▪ Gebruik enkel met fosforzuur gedeoxideerd naadloos koper.
▪ Vreemde stoffen in de leidingen, waaronder oliën die tijdens de
fabricage worden gebruikt, mogen niet meer dan 30 mg/10 m
bedragen.
▪ Hardingsgraad: gebruik leidingen van gehard staal in functie van
de leidingdiameter zoals aangegeven in de onderstaande tabel.
EAls de ruimte opgedeeld is, maar een opening
aanwezig is tussen de ruimten die voldoende groot is
om een vrije luchtcirculatie toe te laten.
a Opening tussen de ruimten. Als er een deur is, moet
de afmeting van de openingen boven en onder de deur
gelijkwaardig zijn aan 0,15% of meer van het
vloeroppervlak.
b Ruimteopdeling
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
14
Ø leidingHardheidsgraad van leidingmateriaal
≤15,9mmO (gegloeid)
≥19,1mm1/2H (halfhard)
▪ Alle leidinglengten en afstanden zijn nageleefd (zie "5.3.4Over de
leidinglengte"op pagina16).
5.3.2Leidingmaat selecteren
Bepaal de juiste maat aan de hand van de volgende tabellen en de
afbeelding (alleen als referentie).
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5 Voorbereiding
C
A
B
DE
CC
E
a
b
x
y
43
12
a
e
b
c
d
▪ Stroomafwaartse capaciteit voor D=[capaciteitsindex van unit
1]+[capaciteitsindex van unit 2]
E: Leiding tussen koelmiddelaftakkit of BS-unit en
binnenunit
De leidingdiameter voor rechtstreekse aansluiting op de binnenunit
moet dezelfde zijn als de diameter voor de aansluitleiding van de
binnenunit (wanneer de binnenunit een VRV DX-binnenunit of
Hydrobox is).
1,2 VRVDX-binnenunit
3 BS-unit
4 VRV-binnenunit alleen koelen
A~E Leiding
a,b Binnenaftakkit
x,y Kit voor aansluiting van meerdere buitenunits
A, B, C: Leiding tussen buitenunit en (eerste)
koelmiddelaftakset
Kies uit de volgende tabel volgens het type van de totale capaciteit
van de stroomafwaarts aangesloten buitenunits.
Type capaciteit
buitenunit (HP)
5~89,519,115,9
109,522,219,1
1212,728,619,1
14~1612,728,622,2
1815,928,622,2
20~2215,928,628,6
2415,934,928,6
26~3419,134,928,6
3619,141,328,6
38~5419,141,334,9
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
VloeistofleidingAanzuiggasl
eiding
Hogedruk-/
lagedrukgasl
D: Leiding tussen koelmiddelaftakkits of
koelmiddelaftakkit en BS-unit
Kies uit de volgende tabel volgens het type van de totale capaciteit
van de stroomafwaarts aangesloten binnenunits. De diameter van
de aansluitleiding mag niet groter zijn dan die van de
koelmiddelleiding die is bepaald door de algemene modelnaam van
het systeem.
Capaciteitsindex
binnenunit
<1509,515,912,7
150≤x<20019,115,9
200≤x<29022,219,1
290≤x<42012,728,6
420≤x<64015,928,6
640≤x<92019,134,9
≥92041,3
Voorbeeld:
▪ Stroomafwaartse capaciteit voor E=[capaciteitsindex van unit 1]
▪ Zie de onderstaande tabel wanneer een grotere leidingmaat is
vereist.
a Buitenunit
b Hoofdleidingen
c Vergroten
d Eerste koelmiddelaftakkit
e Binnenunit
HP-klasseBuitendiameter vloeistofleiding (mm)
5~89,5 → 12,7
10
12+1412,7 → 15,9
16
18~2215,9 → 19,1
24
26~3419,1 → 22,2
36~54
▪ De wanddikte van de koelmiddelleidingen moet voldoen aan de
geldende wetgeving. De minimale wanddikte voor leidingen voor
R410A moet overeenstemmen met de waarden in de
onderstaande tabel.
Leidingdiameter (mm)Minimale dikte t (mm)
6,4/9,5/12,70,80
15,90,99
19,1/22,20,80
28,60,99
34,91,21
41,31,43
▪ Wanneer de vereiste leidingdiameters (inch-maten) niet
verkrijgbaar zijn, mag u ook andere diameters (mm-maten)
gebruiken; houd hierbij rekening met de volgende punten:
▪ Neem de leidingdiameter die het dichtst bij de gevraagde
diameter ligt.
▪ Gebruik de gepaste adapterstukken voor de overgang van
leidingen met inch-maten naar leidingen met mm-maten (lokaal
te voorzien).
▪ Wijzig de berekening voor extra koelmiddel zoals beschreven in
"6.7.3 Bepalen hoeveel koelmiddel toegevoegd moet
worden"op pagina29.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
GasleidingVloeistofleiding
Vergroot
15
5 Voorbereiding
5.3.3Koelmiddelaftaksets selecteren
Koelmiddel-refnets
Voor een voorbeeld met leidingen, zie "5.3.2 Leidingmaat
selecteren"op pagina14.
▪ Wanneer als eerste aftakking vanaf de kant van de buitenunit een
refnet-verbinding wordt gebruikt, kunt u deze kiezen uit de
volgende tabel volgens de capaciteit van de buitenunit (voorbeeld:
refnet-verbinding a).
Type capaciteit buitenunit (HP)3 leidingen
8+10KHRQ23M29T9
12~22KHRQ23M64T
24~54KHRQ23M75T
▪ Kies voor andere refnet-verbindingen dan de eerste aftakking
(bijvoorbeeld refnet-verbinding b) het juiste model aftakkit op basis
van de totale capaciteitsindex van alle binnenunits die na de
eerste koelmiddelaftakking zijn aangesloten.
Capaciteitsindex binnenunit3 leidingen
<200KHRQ23M20T
200≤x<290KHRQ23M29T9
290≤x<640KHRQ23M64T
≥640KHRQ23M75T
▪ Kies uit de volgende tabel volgens de totale capaciteit van alle
onder de refnet-verdeler aangesloten binnenunits.
Capaciteitsindex binnenunit3 leidingen
<200KHRQ23M29H
200≤x<290
290≤x<640KHRQ23M64H
(a)
≥640KHRQ23M75H
(a) Als de leidingmaat boven de refnet-verdeler Ø34,9 of
groter is, is KHRQ23M75H vereist.
INFORMATIE
Op een verdeler kunnen maximum 8 aftakkingen worden
aangesloten.
▪ Keuze van een leidingkit voor aansluiting van meerdere
buitenunits. Kies uit de volgende tabel volgens het aantal
buitenunits.
Aantal buitenunitsNaam aftakkit
2BHFQ23P907
3BHFQ23P1357
INFORMATIE
Verloopstukken of T-stukken zijn lokaal te voorzien.
OPMERKING
Koelmiddelaftaksets kunnen alleen worden gebruikt met
R410A.
5.3.4Over de leidinglengte
Zorg ervoor dat de lengte van de leidingen de maximaal toegestane
leidinglengte niet overschrijdt. Dit geldt ook voor het hoogteverschil
en de leidinglengte na de aftakking. In de hiernavolgende
hoofdstukken worden 6 gevallen beschreven ter illustratie van de
vereisten inzake de leidinglengte. Deze gevalllen bieden een
beschrijving van zowel standaard als niet-standaard combinaties van
buitenunits met VRV DX-binnenunits, Hydrobox-units en/of
luchtbehandelingsunits (AHU).
Definities
TermDefinitie
Reële leidinglengteLeidinglengte tussen buiten- en
binnenunits
Equivalente leidinglengteLeidinglengte tussen buiten- en
binnenunits, inclusief de
equivalente lengte van de
leidingaccessoires
Totale leidinglengteTotale leidinglengte, van de
buitenunit naar alle binnenunits
Equivalente lengte van de leidingaccessoires
AccessoireEquivalente lengte
Refnet-verbinding0,5m
Refnet-verdeler1m
Enkelvoudige BS1Q100~1604m
Enkelvoudige BS1Q256m
Multi-BS4~16Q144m
Toegestaan hoogteverschil
TermDefinitieHoogteverschil (m)
H1Hoogteverschil
50/40
(b)
tussen buiten- en
binnenunits
H2Hoogteverschil
tussen binnenunits
H3Hoogteverschil
30
15
(a)
5
tussen buitenunits
H4Hoogteverschil
5
tussen EKEXV‑kits
en AHU-units.
(a) Als enkelvoudige buitenunits of standaard multi-
buitenunitcombinaties >20HP op alleen VRV DXbinnenunits worden aangesloten, dan mag het
hoogteverschil tussen binnenunits (=H2) worden verhoogd
van 15 naar 30m. Dit beperkt evenwel de maximaal
toegestane lengte van de langste leiding (zie "Aansluiting
met alleen VRV DX-binnenunits"op pagina17).
(b) Het toegestane hoogteverschil bedraagt 50m wanneer de
buitenunit hoger dan de binnenunit staat, en 40m wanneer
de buitenunit lager dan de binnenunit staat. Als uitsluitend
VRV DX-binnenunits worden gebruikt, mag het toegestane
hoogteverschil tussen buiten- en binnenunits worden
uitgebreid tot 90m, zonder gebruik van een extra optiekit.
Controleer in dat geval of alle onderstaande voorwaarden
vervuld zijn:
AlsDan
De buitenunit staat hoger dan de
binnenunits
▪ Minimum aansluitverhouding:
80%
▪ Gebruik een grotere
leidingmaat voor de
vloeistofleiding (zie
"5.3.2Leidingmaat
selecteren" op pagina 14 voor
meer informatie)
▪ Activeer de instelling van de
buitenunit. Raadpleeg de
servicehandleiding voor meer
informatie.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
16
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5 Voorbereiding
H3
15
H1
H2
32
4
a
bb
c
d
e
e
H3
12
H1
H2
35
4
a
b
b
c
d
e
AlsDan
De buitenunit staat lager dan de
binnenunits
▪ De minimum
aansluitverhouding hangt af
van het hoogteverschil tussen
de buiten- en binnenunits:
▪ 40~60m: 80%
▪ 60~65m: 90%
▪ 65~80m: 100%
▪ 80~90m: 110%
▪ Gebruik een grotere
leidingmaat voor de
vloeistofleiding (zie
"5.3.2Leidingmaat
selecteren" op pagina 14 voor
meer informatie)
▪ Activeer de instelling van de
buitenunit. Raadpleeg de
servicehandleiding voor meer
informatie.
▪ Geen technische koeling
5.3.5Enkelvoudige buitenunits en standaard
combinaties met meerdere buitenunits
>20 HP
Aansluiting met alleen VRV DX-binnenunits
LeidingMaximumlengte (reëel/
equivalent)
In het geval van een installatie
10m/13m
met meerdere buitenunits:
langste leiding van de buitenunit
naar de laatste leidingaftakking
voor meerdere buitenunits (4)
Totale leidinglengte1000m/—
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere
leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).
(b) Als het hoogteverschil tussen binnenunits (=H2) tussen 15
en 30m bedraagt, dan is de maximaal toegestane lengte
van de langste leiding beperkt tot 120/165m (effectief/
equivalent).
(c) Een verlenging tot 90m is mogelijk als alle onderstaande
voorwaarden vervuld zijn:
1In het geval van BS1Q-units is de leidinglengte tussen alle
binnenunits en de dichtstbij gelegen aftakkit ≤40m.
2In het geval van multi-BS-units is de leidinglengte tussen alle
binnenunits en de multi-BS-unit ≤40m.
3Tussen de eerste en de laatste aftakkit moet een grotere
leidingmaat worden genomen. In tegenstelling tot multi-BSunits, worden BS1Q-units NIET als aftakkits beschouwd. Indien
de vergrote leidingmaat groter is dan de leidingmaat van de
hoofdleiding, vergroot dan ook de maat van de hoofdleiding.
4Verdubbel na het vergroten van de vloeistofleiding (vorige
voorwaarde) de lengte in de berekening van de totale
leidinglengte. De totale leidinglengte moet binnen de
beperkingen vallen.
5Het verschil in leidinglengte tussen de dichtstbij gelegen
binnenunit tot de buitenunit en de verst gelegen binnenunit tot
de buitenunit is ≤40m.
a Buitenunit
b VRV DX-binnenunit
c Multi-BS-unit
d BS-unit
e VRV DX-binnenunit
LeidingMaximumlengte (reëel/
Langste leiding van de buitenunit
of de laatste leidingaftakking voor
meerdere buitenunits (1+2, 1+3,
1+5)
Aansluiting met VRV DX-binnenunits en Hydroboxunits
(a)
(b)
(c)
a Buitenunit
b VRV DX-binnenunit
c Multi-BS-unit
d LT Hydrobox-unit
e HT Hydrobox-unit
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
17
5 Voorbereiding
H3
12
H1
H2
H4
3
4
a
b
b
b
c
d
e
d
e
f
f
5
H3
15
H1
H2
32
4
a
bb
c
d
e
e
LeidingMaximumlengte (reëel/
equivalent)
Langste leiding van de buitenunit
135m/160m
of de laatste leidingaftakking voor
meerdere buitenunits (1+2, 1+3,
1+5)
Langste leiding na de eerste
40m
aftakking (2, 3, 5)
In het geval van een installatie
10m/13m
met meerdere buitenunits:
langste leiding van de buitenunit
naar de laatste leidingaftakking
voor meerdere buitenunits (4)
Totale leidinglengte300m/600m
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere
leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).
(b) In dit geval zijn dit beide reële leidinglengtes: buitenunits
≤20HP / buitenunits >20HP.
Aansluiting met VRV DX-binnenunits en
luchtbehandelingsunits
LeidingMaximumlengte (reëel/
equivalent)
(a)
In het geval van een installatie
10m/13m
met meerdere buitenunits:
langste leiding van de buitenunit
naar de laatste leidingaftakking
voor meerdere buitenunits (4)
Totale leidinglengte1000m/—
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere
leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).
(b)
5.3.6Standaard combinaties met meerdere
buitenunits ≤20 HP en vrije combinaties
met meerdere buitenunits
Aansluiting met alleen VRV DX-binnenunits
a Buitenunit
b VRV DX-binnenunit
c Multi-BS-unit
d BS-unit
e EKEXV-kit
f AHU
LeidingMaximumlengte (reëel/
Langste leiding van de buitenunit
of de laatste leidingaftakking voor
meerdere buitenunits (1+2, 1+3,
1+5)
Langste leiding na de eerste
aftakking (2, 3, 5)
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
18
equivalent)
165m/190m
40m/—
a Buitenunit
b VRV DX-binnenunit
c Multi-BS-unit
d BS-unit
e VRV DX-binnenunit
LeidingMaximumlengte (reëel/
equivalent)
Langste leiding van de buitenunit
135m/160m
(a)
of de laatste leidingaftakking voor
meerdere buitenunits (1+2, 1+3,
1+5)
Langste leiding na de eerste
40m/—
(b)
aftakking (2, 3, 5)
In het geval van een installatie
10m/13m
met meerdere buitenunits:
langste leiding van de buitenunit
(a)
naar de laatste leidingaftakking
voor meerdere buitenunits (4)
Totale leidinglengte500m/—
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere
leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5 Voorbereiding
H3
12
H1
H2
35
4
a
b
b
c
d
e
H3
12
H1
H2
H4
3
4
a
b
b
b
c
d
e
d
e
f
f
5
(b) Een verlenging tot 90m is mogelijk als alle onderstaande
voorwaarden vervuld zijn:
1In het geval van BS1Q-units is de leidinglengte tussen alle
binnenunits en de dichtstbij gelegen aftakkit ≤40m.
2In het geval van multi-BS-units is de leidinglengte tussen alle
binnenunits en de multi-BS-unit ≤40m.
3Tussen de eerste en de laatste aftakkit moet een grotere
leidingmaat worden genomen. In tegenstelling tot multi-BSunits, worden BS1Q-units NIET als aftakkits beschouwd. Indien
de vergrote leidingmaat groter is dan de leidingmaat van de
hoofdleiding, vergroot dan ook de maat van de hoofdleiding.
4Verdubbel na het vergroten van de vloeistofleiding (vorige
voorwaarde) de lengte in de berekening van de totale
leidinglengte. De totale leidinglengte moet binnen de
beperkingen vallen.
5Het verschil in leidinglengte tussen de dichtstbij gelegen
binnenunit tot de buitenunit en de verst gelegen binnenunit tot
de buitenunit is ≤40m.
Aansluiting met VRV DX-binnenunits en Hydroboxunits
(b) In dit geval zijn dit beide reële leidinglengtes: buitenunits
≤20HP / buitenunits >20HP.
Aansluiting met VRV DX-binnenunits en
luchtbehandelingsunits
a Buitenunit
b VRV DX-binnenunit
c Multi-BS-unit
d LT Hydrobox-unit
e HT Hydrobox-unit
LeidingMaximumlengte (reëel/
Langste leiding van de buitenunit
of de laatste leidingaftakking voor
meerdere buitenunits (1+2, 1+3,
1+5)
Langste leiding na de eerste
aftakking (2, 3, 5)
In het geval van een installatie
met meerdere buitenunits:
langste leiding van de buitenunit
naar de laatste leidingaftakking
voor meerdere buitenunits (4)
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere
leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).
equivalent)
135m/160m
40m/—
10m/13m
a Buitenunit
b VRV DX-binnenunit
c Multi-BS-unit
d BS-unit
e EKEXV-kit
f AHU
LeidingMaximumlengte (reëel/
equivalent)
Langste leiding van de buitenunit
135m/160m
(a)
of de laatste leidingaftakking voor
meerdere buitenunits (1+2, 1+3,
1+5)
Langste leiding na de eerste
40m/—
aftakking (2, 3, 5)
In het geval van een installatie
10m/13m
met meerdere buitenunits:
langste leiding van de buitenunit
naar de laatste leidingaftakking
voor meerdere buitenunits (4)
(a)
Totale leidinglengte500m/—
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere
leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).
5.3.7Meerdere buitenunits: Mogelijke lay-outs
▪ De leidingen tussen de buitenunits moeten waterpas of licht
oplopend worden aangelegd om te voorkomen dat olie in de
leidingen blijft staan.
(b)
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
19
5 Voorbereiding
a
b
b
a
b
a
a
b
a
b
b
a
a
a
bbb
a
bbb
a
b
a
b
a
b
a
a
a
≥200 mm
a
b
≤2 m
a
≤2 m≤2 m
≥200 mm
≥200 mm
b
>2 m>2 m
ABC
a bc
Patroon 1
a Naar binnenunit
b Leiding tussen buitenunits
X Niet toegelaten (olie blijft achter in de leiding)
O Toegelaten
Patroon 2
▪ Sluit de afsluiter en de leiding tussen buitenunits altijd aan zoals in
de 4 juiste mogelijkheden van de onderstaande afbeelding om te
voorkomen dat olie bij de verstgelegen buitenunit blijft staan.
AlsDan
>2m
a Naar binnenunit
b Leiding tussen buitenunits
OPMERKING
Bij een systeem met meerdere buitenunits gelden voor de
installatie beperkingen op de volgorde van de
aansluitingen van de koelmiddelleiding tussen buitenunits.
Installeer volgens de volgende beperkingen. De capaciteit
van buitenunits A, B, en C moet voldoen aan de volgende
beperkingen: A≥B≥C.
a Naar binnenunits
b Leidingkit voor aansluiting van meerdere buitenunits
(eerste aftakking)
c Leidingkit voor aansluiting van meerdere buitenunits
(tweede aftakking)
a Naar binnenunit
b Olie hoopt zich op bij de verstgelegen buitenunit wanneer
het systeem stopt
X Niet toegelaten
O Toegelaten
▪ Als de leidinglengte tussen de buitenunits langer dan 2 m is,
moeten de aanzuiggasleiding en de hogedruk-/lagedrukgasleiding
200mm of meer oplopen op een lengte van 2m vanaf de set.
AlsDan
≤2m
5.4De elektrische bedrading
voorbereiden
5.4.1Over het voorbereiden van de elektrische
bedrading
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in
hoofdstuk “Algemene veiligheidsmaatregelen”.
WAARSCHUWING
▪ Als de voeding een ontbrekende of een verkeerde
nulfase heeft, Kan de apparatuur defect raken.
▪ Sluit correct op de aarde aan. Aard de unit NIET via
een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de
aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan
elektrische schokken veroorzaken.
▪ Plaats de vereiste zekeringen of stroomonderbrekers.
▪ Bevestig de elektrische bedrading met kabelbinders,
zodat deze NIET in contact kan komen met scherpe
randen of buizen, vooral langs de hogedrukzijde.
▪ Gebruik GEEN draden met tape, geen gevlochten
geleiders, geen verlengkabels en geen aansluitingen
van een sterinstallatie. Deze kunnen zorgen voor
oververhitting of elektrische schokken of brand
veroorzaken.
▪ Installeer GEEN fasecompensatiecondensator, omdat
deze unit een inverter bevat. Een
fasecompensatiecondensator vermindert de prestaties
en kan ongevallen veroorzaken.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
20
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5 Voorbereiding
WAARSCHUWING
▪ Al de bedrading MOET door een erkende elektricien
uitgevoerd worden en MOET voldoen aan de geldende
wetgeving.
▪ Maak elektrische verbindingen op de bevestigde
bedrading.
▪ Alle op de site geleverde componenten en alle
elektrische constructies MOETEN voldoen aan de
geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
De back-upverwarming MOET een speciale voeding
hebben en MOET beschermd worden door de
beveiligingsinrichtingen vereist door de geldende
wetgeving.
WAARSCHUWING
Gebruik ALTIJD een meeraderige kabel als
stroomtoevoerkabel.
5.4.2Over het voldoen aan de normen inzake
elektriciteit
Deze apparatuur is conform met:
▪ Deze apparatuur is conform met EN/IEC 61000‑3‑11 op
Norm die de beperkingen vastlegt voor
spanningsveranderingen, spanningsschommelingen en
flikkeren in openbare laagspanningssystemen voor apparatuur
met een nominale stroom ≤75A.
▪ Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de installateur of
gebruiker van de apparatuur om ervoor te zorgen, indien nodig
in overleg met de distributienetwerkbeheerder, dat de
apparatuur alleen wordt aangesloten op een voeding met een
systeemimpedantie Z
kleiner dan of gelijk aan Z
sys
▪ Deze apparatuur is conform met EN/IEC 61000‑3‑12 op
voorwaarde dat de systeemimpedantie Ssc groter dan of gelijk aan
Ssc is op het interfacepunt tussen de voeding van de gebruiker en
het openbare systeem.
die de grenzen vastlegt inzake harmonische stromen
geproduceerd door apparatuur aangesloten op openbare
laagspanningssystemen met een ingangsstroom >16 A en
≤75A per fase.
▪ Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de installateur of de
gebruiker van de apparatuur om ervoor te zorgen, indien nodig
in overleg met de distributienetwerkbeheerder, dat de
apparatuur alleen wordt aangesloten op een voeding met een
kortsluitvermogen Ssc dat groter dan of gelijk is aan de minimum
Ssc-waarde.
Enkele buitenunit
ModelZ
REMQ5—2893
REYQ8—2893
REYQ10—3954
REYQ12—4313
REYQ14—4852
REYQ16—5391
REYQ18—6289
REYQ20—7009
kleiner dan of gelijk
sys
.
max
(Ω)Minimum Ssc-
max
waarde (kVA)
Meerdere buitenunits
ModelZ
(Ω)Minimum Ssc-
max
waarde (kVA)
REYQ10—5786
REYQ13—5786
REYQ16—5786
REYQ18—6846
REYQ20—7206
REYQ22—8266
REYQ24—8284
REYQ26—9165
REYQ28—9704
REYQ30—10602
REYQ32—10781
REYQ34—11680
REYQ36—12399
REYQ38—13495
REYQ40—14556
REYQ42—14735
REYQ44—15094
REYQ46—15634
REYQ48—16172
REYQ50—17071
REYQ52—17969
REYQ54—18868
INFORMATIE
Multi-units zijn standaardcombinaties.
5.4.3Vereisten voor beveiligingen
De voeding moet worden beveiligd met behulp van de vereiste
beveiligingen, met name een hoofdschakelaar, een trage zekering
op elke fase en een aardlekbeveiliging volgens de geldende
wetgeving.
Voor standaardcombinaties
De keuze en maat van de bedrading moet gebeuren conform de
geldende wetgeving op basis van de informatie in de onderstaande
tabel.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
21
6 Installatie
14×14×
5~12 HP14~20 HP
Meerdere buitenunits
ModelMinimum
circuitampèr
e
REYQ1030,0A40A
REYQ1330,0A40A
REYQ1630,0A40A
REYQ1837,0A50A
REYQ2039,0A50A
REYQ2246,0A63A
REYQ2446,0A63A
REYQ2651,0A63A
REYQ2855,0A63A
REYQ3059,0A80A
REYQ3262,0A80A
REYQ3466,0A80A
REYQ3670,0A80A
REYQ3874,0A100A
REYQ4081,0A100A
REYQ4284,0A100A
REYQ4486,0A100A
REYQ4689,0A100A
REYQ4893,0A125A
REYQ5097,0A125A
REYQ52101,0A125A
REYQ54105,0A125A
Aanbevolen
zekeringen
6Installatie
6.1Overzicht: Installatie
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u ter plaatse moet doen en
weten om het systeem te installeren.
Typische werkstroom
Een typische installatie bestaat uit de volgende stappen:
1Units openen
2Buitenunit monteren
3Koelmiddelleiding aansluiten
4Koelmiddelleiding controleren
5Koelmiddelleiding isoleren
6Koelmiddel bijvullen
7Elektrische bedrading aansluiten
6.2De units openen
6.2.1De buitenunit openen
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Open de voorpanelen als volgt voor toegang tot de unit:
Voor alle modellen:
▪ Fase en frequentie: 3N~50Hz
▪ Spanning: 380~415V
▪ Doorsnede transmissiekabels: 0,75~1,25mm2, maximum lengte is
1000m. Als de totale transmissiebedrading buiten deze waarden
valt, kan het een communicatiestoring veroorzaken.
Voor andere combinaties dan de standaard
Bereken de aanbevolen capaciteit van de zekering.
FormuleTel de minimum circuitampère van elke gebruikte unit
Voorbeeld Combinatie van de REYQ30 met behulp van de
op (zie de tabel hiervoor), vermenigvuldig het resultaat
met 1,1 en selecteer de volgende hogere aanbevolen
capaciteit van de zekeringen.
REYQ8, REYQ10, en REYQ12.
▪ Minimum circuitampère van de REYQ8=16.1A
▪ Minimum circuitampère van de REYQ10=22.0A
▪ Minimum circuitampère van de REYQ12=24.0A
Hieruit volgt dat de minimum circuitampère van de
REYQ30=16,1+22,0+24,0=62,1A
Vermenigvuldig het bovenstaande resultaat met 1,1 ⇒
(62,1A×1,1)=68,3A, zodat de aanbevolen capaciteit
van de zekering 80A is.
OPMERKING
Gebruik in geval van stroomonderbrekers met activering
door reststroom alleen die van het snelle type met een
nominale stroomsterkte van 300 mA.
Wanneer de voorpanelen open zijn, is de elektrische
componentenkast toegankelijk. Zie "6.2.2Elektrische
componentenkast van de buitenunit openen"op pagina22.
Voor servicewerkzaamheden is toegang tot de drukknoppen op de
hoofdprintplaat vereist. Het deksel van de elektrische
componentenkast moet niet worden geopend om toegang te krijgen
tot deze drukknoppen. Zie "7.2.3Toegang tot de componenten voor
lokale instellingen"op pagina40.
6.2.2Elektrische componentenkast van de
buitenunit openen
OPMERKING
Forceer het deksel van de elektronische componentenkast
NIET wanneer u het opent. Anders kunt u het deksel
vervormen, waardoor er water in de kast kan
binnendringen en de apparatuur onklaar geraakt.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
22
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5~12 HP
2×
SW8
14~20 HP
6×
SW8
OPMERKING
a
b
c
d
e
≥100 mm
≥100 mm
*
729
≤613
≥929
≥AB
AA
a
(mm)
20 mm
a
Let er bij het sluiten van het deksel van de elektronische
componentenkast op dat de afdichting onderaan de
achterkant van het deksel NIET vast komt te zitten en naar
binnen wordt geplooid.
6 Installatie
▪ De voorkeurinstallatie is op een stevige lange fundering (stalen
balkframe of beton). De fundering moet groter zijn dan het in het
grijs aangegeven deel.
Minimumfundering
a Ankerpunt (4×)
HPAAAB
5~12766992
14~2010761302
▪ Maak de unit vast met behulp van de vier M12-funderingsbouten.
De beste manier is om de funderingsbouten in te schroeven tot ze
nog 20 mm boven het oppervlak van de fundering uitsteken.
a Deksel elektrische componentenkast
b Voorkant
c Klemmenstrook voeding
d Afdichtingsmateriaal
e Vocht en vuil kan binnendringen
X Niet toegelaten
O Toegelaten
6.3De buitenunit monteren
6.3.1De installatiestructuur voorzien
Zorg ervoor dat de unit waterpas staat op een voldoende stevige
ondergrond om trillingen en lawaai te voorkomen.
OPMERKING
▪ Ondersteun NIET alleen de hoeken van de unit
wanneer de installatiehoogte moet worden verhoogd.
▪ Steunen onder de unit moeten minstens 100mm breed
zijn.
OPMERKING
▪ Voorzie een waterafvoerkanaal rond de fundering om
overtollig water rond de unit af te voeren. Bij
verwarmen bij buitentemperaturen onder nul zal het
afgevoerde water van de buitenunit bevriezen. Als u
geen maatregelen neemt voor de afvoer van het water,
kan het heel glad worden rondom de unit.
▪ Wanneer u de unit in een corrosieve omgeving
installeert, moet u een moer met een plastic vulring (a)
gebruiken om de moer te beschermen tegen roest.
6.4Koelmiddelleidingen aansluiten
6.4.1Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten
van koelmiddelleidingen
OPMERKING
Controleer of de installatie van de koelmiddelleidingen
voldoet aan de geldende wetgeving. In Europa geldt
EN378 als de van toepassing zijnde norm.
X Niet toegelaten
O Toegelaten (* = voorkeurinstallatie)
▪ De hoogte van de fundering moet minstens 150 mm vanaf de
vloer zijn. In gebieden waar veel sneeuw valt moet de unit hoger
worden geïnstalleerd, afhankelijk van de installatieplaats en de
omstandigheden.
Zorg ervoor dat de lokale leidingen en aansluitingen NIET
worden belast.
WAARSCHUWING
Zet, tijdens testen, het product NOOIT onder een druk
hoger dan de maximaal toegestane druk (vermeld op het
naamplaatje van de unit).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
23
6 Installatie
ab
c
c
b
a
1
1
1
1
22
≤Ø25.4>Ø25.4
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen wanneer koelmiddel zou
lekken. Ventileer onmiddellijk de zone wanneer koelgas
lekt. Mogelijke risico's:
▪ Te hoge koelmiddelconcentraties in een gesloten
ruimte kunnen leiden tot een gebrek aan zuurstof.
▪ Als koelgas in contact komt met vuur, kan giftig gas
ontstaan.
WAARSCHUWING
Tap het koelmiddel ALTIJD af. Laat het NIET rechtstreeks
vrij in de omgeving. Gebruik een vacuümpomp om de
installatie leeg te pompen.
▪ Gebruik enkel met fosforzuur gedeoxideerd naadloos koper.
OPMERKING
Controleer of er geen gaslekken zijn als u alle leidingen
heeft aangesloten. Gebruik stikstof om een gaslektest uit
te voeren.
6.4.2Over het aansluiten van de
koelmiddelleidingen
Controleer of de buiten- en binnenunits zijn geïnstalleerd voordat u
de koelmiddelleiding aansluit.
De koelmiddelleiding aansluiten betekent:
▪ Koelmiddelleiding routeren en op de buitenunit aansluiten
▪ Buitenunit beschermen tegen vervuiling
▪ Koelmiddelleiding aansluiten op de binnenunits (zie de
montagehandleiding van de binnenunits)
▪ Leidingset voor aansluiting van meerdere buitenunits aansluiten
▪ Koelmiddelaftakset aansluiten
▪ Houd rekening met de richtlijnen voor:
▪ Soldeersel
▪ Gebruik van de afsluiters
▪ Verwijderen van dichtgeknepen leidingen
a Grote uitbreekopening
b Boor
c Punten voor boren
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het uitslaan van de
uitbreekopeningen:
▪ Let op dat u de behuizing niet beschadigt.
▪ Na het uitslaan van de uitbreekopeningen, verwijdert u
best de bramen en brengt u reparatieverf aan op de
randen en de delen rond de randen om roestvorming te
voorkomen.
▪ Omwikkel de elektrische bedrading met beschermtape
om beschadiging bij het doorvoeren door de
uitbreekopeningen te voorkomen.
6.4.4Koelmiddelleiding op buitenunit
aansluiten
INFORMATIE
Alle lokale leidingen tussen units zijn lokaal te voorzien,
behalve de accessoireleidingen.
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van lokale
leidingen. Breng soldeersel aan zoals aangegeven in de
afbeelding.
6.4.3Koelmiddelleidingen leggen
De koelmiddelleidingen kunnen aan de voor- of zijkant worden
aangesloten (wanneer ze er langs onder worden uitgehaald) zoals
aangegeven op de afbeelding hierna.
a Aansluiting aan de linkerkant
b Aansluiting aan de voorkant
c Aansluiting aan de rechterkant
Voor aansluitingen aan de zijkant, moet de uitbreekopening in de
bodemplaat worden geopend:
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
24
OPMERKING
▪ Gebruik de als accessoire bijgeleverde leidingen bij het
uitvoeren van lokale leidingwerken.
▪ Let er ook op dat de lokale leidingen geen andere
leidingen of bodem- of zijpaneel raken. Vooral voor de
aansluiting aan de onderkant en de zijkant moet de
leiding met gepast isolatiemateriaal worden
beschermd, om te voorkomen dat ze in contact komt
met de behuizing.
Sluit de afsluiters aan op de lokale leidingen met de bij de unit
geleverde accessoireleidingen.
De aansluitingen op de aftakkits zijn voor rekening van de
installateur (lokale leiding).
6.4.5Installatie van de leidingset voor
meerdere aansluitingen
OPMERKING
Een verkeerde installatie kan een slechte werking van de
buitenunit veroorzaken.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
▪ Installeer de verbindingen horizontaal met het
a
a
AB
7.5°
7.5°
>120 mm
>500 mm
A
B
±
3
0
°
a
b
c
a
a
1
1
1
1
22
≤Ø25.4>Ø25.4
waarschuwingslabel (a) op de verbinding bovenaan.
▪ De verbinding mag niet meer dan 7,5° hellen (zie zicht A).
▪ Installeer de verbinding niet verticaal (zie zicht B).
a Waarschuwingslabel
X Niet toegelaten
O Toegelaten
▪ De totale lengte van de op de verbinding aangesloten leiding moet
meer dan 500mm volledig recht zijn. Een recht deel van meer
dan 500mm is alleen mogelijk als u een rechte lokale leiding van
meer dan 120mm aansluit.
6 Installatie
a Horizontaal oppervlak
b Refnet-verbinding verticaal gemonteerd
c Refnet-verbinding horizontaal gemonteerd
6.4.8Bescherming tegen verontreiniging
Bescherm de leiding zoals beschreven in de volgende tabel om te
vermijden dat vuil, vloeistof of stof in de leiding terecht zou komen.
6.4.6Meerdere buitenunits: Uitbreekopeningen
AansluitingBeschrijving
Aansluiting aan de
voorkant
Aansluiting aan de
onderkant
Breek de uitbreekopeningen in het
voorpaneel open om de aansluitingen uit te
voeren.
Breek de uitbreekopeningen in het onderste
frame open en geleid de leiding onder de
onderkant.
ToestelInstallatieperiodeBeschermingsmeth
ode
Buitenunit>1maandDe leiding
dichtknijpen
<1maandDe leiding
BinnenunitOngeacht de periode
dichtknijpen of met
kleefband afdichten
Dicht de inlaatopeningen van de leidingen en bedrading af met
afdichtingsmateriaal (lokaal te voorzien); anders daalt de capaciteit
van de unit en kunnen kleine dieren in de machine binnendringen.
Voorbeeld: leidingen naar buiten voeren aan de voorkant.
a Dicht de met "" aangegeven delen af. (Wanneer de
leiding via het voorpaneel naar buiten wordt gevoerd.)
▪ Gebruik alleen schone leidingen.
▪ Houd de uiteinden van de leidingen omlaag tijdens het
verwijderen van bramen.
▪ Dek de uiteinden van de leiding af wanneer u de leiding door een
muur steekt, zodat stof noch vuil in de leiding kan indringen.
6.4.7Koelmiddelaftakset aansluiten
Raadpleeg de bij de set geleverde montagehandleiding voor de
installatie van de koelmiddelaftakset.
▪ Monteer de refnet-verbinding zodat ze horizontaal of verticaal
aftakt.
▪ Monteer de refnet-verdeler zodat hij horizontaal aftakt.
Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van lokale
leidingen. Breng soldeersel aan zoals aangegeven in de
afbeelding.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
25
6 Installatie
abcde
f
f
c
d
a
b
ab
c
d
e
p<p
>
R410AN2
bce
a
f
g
h
d
A
CD
B
▪ Doorblazen met stikstof bij het hardsolderen voorkomt belangrijke
afzettingen van een geoxideerde filmlaag op de binnenkant van
de leiding. Deze filmlaag heeft een nadelige invloed op de
kleppen en compressoren in het koelsysteem en voorkomt een
goede werking.
▪ Stel de stikstofdruk met een drukreduceerklep in op 20 kPa
(0,2bar) (d.w.z. net genoeg om te voelen op de huid).
a Koelmiddelleiding
b Te hardsolderen deel
c Tape
d Handbediende klep
e Reduceerklep
f Stikstof
▪ Gebruik GEEN anti-oxidanten bij het hardsolderen van
leidingverbindingen.
Door resten kunnen leidingen verstopt raken en kan uitrusting stuk
gaan.
▪ Gebruik GEEN vloeimiddel bij het hardsolderen van koper-op-
koper koelmiddelleidingen. Gebruik fosforkoper toevoegmetaal
(BCuP), waarbij geen vloeimiddel wordt vereist.
Vloeimiddel heeft een uitermate schadelijke invloed op
koelmiddelleidingsystemen. Zo zal een vloeimiddel op chloorbasis
corrosie van de leidingen veroorzaken, of als het fluor bevat, zal
het de koelmiddelolie aantasten.
6.4.10Gebruik van de afsluiter en servicepoort
Omgaan met de afsluiter
▪ Houd alle afsluiters open tijdens de werking.
▪ De gas- en vloeistofafsluiter zijn in de fabriek gesloten.
▪ In de afbeeldingen hierna ziet u de naam van elk onderdeel dat
vereist is bij het gebruik van de afsluiter.
Linksom om te openen.
Rechtsom om te sluiten.
3 Draai de afsluiter goed vast wanneer u hem opent of sluit. Zie
de tabel hieronder voor het juiste aanhaalmoment.
OPMERKING
Een verkeerd aanhaalmoment kan lekkage van het
koelmiddel en breuk van de afsluiter veroorzaken.
4 Breng het stofdeksel aan.
Gevolg: De klep is nu open/dicht.
Omgaan met de servicepoort
▪ Gebruik altijd een vulslang met een drukpen omdat de
servicepoort een Schrader-ventiel is.
▪ Draai het servicepoortdeksel na gebruik van de servicepoort goed
vast. Zie de tabel hieronder voor het aanhaalmoment.
▪ Controleer na het vastdraaien van het servicepoortdeksel op
koelmiddellekken.
Aanhaalmomenten
Afmeting
afsluiter
(mm)
Ø9,55~7N•m4mm10,7~14,7
Ø12,78~10N•m
Ø15,914~16N•m6mm
Ø19,119~21N•m8mm
Ø25,4
Aanhaalmoment (openen of sluiten)
KlephuisZeskantsleutelServicepoort
a Servicepoort en servicepoortdeksel
b Afsluiter
c Aansluiting lokale leiding
d Stofdeksel
a Servicepoort
b Stofdeksel
c Zeskantgat
d As
e Afdichting
De afsluiter openen/sluiten
1 Verwijder het stofdeksel.
2 Steek een inbussleutel (vloeistofzijde: 4mm, gaszijde: 8mm) in
de afsluiter en draai de afsluiter:
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
26
6.4.11Dichtgeknepen leidingen verwijderen
WAARSCHUWING
Gas of olie die nog overblijft in de afsluiter kan de
dichtgeknepen leiding wegblazen.
Het niet goed naleven van de instructies in de
onderstaande procedure kan leiden tot schade aan
voorwerpen of persoonlijk letsel (afhankelijk van de
omstandigheden kan dit ernstig zijn).
Verwijder de dichtgeknepen leiding met de volgende procedure:
1 Zorg ervoor dat de afsluiters volledig gesloten zijn.
2 Sluit het vacumeer-/aftaptoestel via een verdeelstuk aan op de
servicepoort van alle afsluiters.
a Reduceerklep
b Stikstof
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
6 Installatie
Zijn de werkzaamheden aan
de koelmiddelleiding klaar?
Waren de binnenunits en/of
buitenunit al ingeschakeld?
Gebruik procedure:
"Methode 2: Na inschakelen".
Werk de leidingen af.
Gebruik procedure:
"Methode 1: Vóór inschakelen
(gewone methode)".
Ja
Nee
Nee
Ja
c Weegschaal
d Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
e Vacuümpomp
f Afsluiter vloeistofleiding
g Afsluiter gasleiding
h Afsluiter hogedruk-/lagedrukgasleiding
A Klep A
B Klep B
C Klep C
D Klep D
3 Verwijder gas en olie uit de dichtgeknepen leiding met behulp
van een aftaptoestel.
VOORZICHTIG
Laat geen gassen vrij in de atmosfeer.
4 Maak de vulslang los en sluit de servicepoorten af zodra alle
gas en olie uit de dichtgeknepen leiding is verwijderd.
5 Snijd het onderste deel van de leidingen van de vloeistof-, gas-
en hogedruk-/lagedrukgasafsluiters af op de zwarte streep.
Gebruik hiervoor gepast gereedschap (bijv. een pijpensnijder).
WAARSCHUWING
6.5De koelmiddelleiding controleren
6.5.1Over het controleren van de
koelmiddelleidingen
Alle werkzaamheden aan de koelmiddelleidingen moeten klaar zijn
alvorens de (buiten- of binnen-)units in te schakelen.
De expansiekleppen worden geïnitialiseerd bij het inschakelen van
de units. Dit betekent dat ze worden gesloten. Een lektest en
vacuümdrogen van lokale leidingen en binnenunits is niet mogelijk
wanneer dit gebeurt.
Daarom zijn er 2 methoden voor de initiële installatie, lektest en
vacuümdrogen.
Methode 1: Voor inschakelen
Als het systeem nog niet werd ingeschakeld, zijn er geen speciale
stappen vereist voor de lektest en het vacumeren.
Methode 2: Na inschakelen
Als het systeem al werd ingeschakeld, activeer dan instelling [2‑21]
(zie "7.2.4 Stand 1 of 2 activeren" op pagina 40). Deze instelling
opent de lokale expansiekleppen zodat het R410A door de leidingen
kan stromen en de lektest en vacumeren kunnen worden uitgevoerd.
Verwijder de dichtgeknepen leiding nooit door
hardsolderen.
Gas of olie die nog overblijft in de afsluiter kan de
dichtgeknepen leiding wegblazen.
6 Wacht tot alle olie uit de leiding is gedruppeld alvorens verder
te gaan met de aansluiting van de lokale leiding wanneer niet
alle olie kon worden afgetapt.
OPMERKING
Zorg ervoor dat alle binnenunits die op de buitenunit zijn
aangesloten, ingeschakeld zijn.
OPMERKING
Stel instelling [2‑21] pas in nadat de buitenunit volledig
geïnitialiseerd is.
Lektest en vacuümdrogen
De koelmiddelleiding controleren betekent:
▪ De koelmiddelleiding controleren op lekken.
▪ Alle vocht, lucht of stikstof uit de koelmiddelleiding verwijderen
door middel van vacumeren.
Als de koelmiddelleiding vocht kan bevatten (bijvoorbeeld water in
de leiding), moet u eerst vacuümdrogen zoals hieronder beschreven
tot alle vocht is verwijderd.
Alle leidingen in de unit zijn in de fabriek op lekken getest.
Alleen lokaal geïnstalleerde leidingen moeten worden gecontroleerd.
Zorg ervoor dat alle afsluiters van de buitenunit goed gesloten zijn
alvorens een lektest uit te voeren of te vacuümdrogen.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de kleppen van alle (lokaal voorziene)
lokale leidingen OPEN staan (behalve de afsluiters van de
buitenunit!) voordat u begint met de lektest of het
vacuümdrogen.
Gebruik een 2-trapsvacuümpomp met een terugslagklep of
een elektromagnetische klep die tot een meterdruk van
–100,7kPa (−1,007bar) (5Torr absoluut) kan evacueren.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de olie in de pomp niet in het systeem
terugstroomt wanneer de pomp niet draait.
OPMERKING
Ontlucht niet met koelmiddel. Gebruik een vacuümpomp
om de installatie te ontluchten.
6.5.3Koelmiddelleiding controleren: Opstelling
Op lekken controleren: Vacuümlektest
1 Vacumeer het systeem aan de vloeistof- en gasleiding
gedurende meer dan 2 uur tot –100,7kPa (–1,007bar) (5 Torr
absoluut).
2 Schakel de vacuümpomp uit zodra de waarde is bereikt en
controleer of de druk minstens 1 minuut niet stijgt.
3 Als de druk stijgt, dan bestaat de mogelijk dat in het systeem
vocht aanwezig is (zie vacuüm drogen onder) of dat het
systeem een lekkage heeft.
Op lekken controleren: Druklektest
1 Breek het vacuüm door het onder druk te brengen met
stikstofgas tot een minimum meterdruk van 0,2 MPa (2 bar).
Stel de meterdruk nooit in op een waarde die groter is dan de
maximum bedrijfsdruk van de unit, d.w.z. 4,0MPa (40bar).
2 Test op lekken met een bellentestoplossing op alle
leidingverbindingen.
3 Verwijder alle stikstofgas.
OPMERKING
Gebruik een aanbevolen bellentestoplossing van bij uw
groothandelaar. Gebruik geen zeepwater want hierdoor
kunnen de flaremoeren breken (zeepwater kan immers
zout bevatten en zout absorbeert vocht dat kan bevriezen
als de leidingen afkoelen), en bovendien kunnen de
flareverbindingen erdoor gaan corroderen (want zeepwater
kan ammonia bevatten dat zorgt voor een corrosief effect
tussen de messing flaremoer en de koperen flare).
a Reduceerklep
b Stikstof
c Weegschaal
d Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
e Vacuümpomp
f Afsluiter vloeistofleiding
g Afsluiter gasleiding
h Afsluiter hogedruk-/lagedrukgasleiding
A Klep A
B Klep B
C Klep C
D Klep D
KlepStand van de klep
Klep AOpen
Klep BOpen
Klep COpen
Klep DOpen
Afsluiter vloeistofleidingGesloten
Afsluiter gasleidingGesloten
Afsluiter hogedruk-/
lagedrukgasleiding
OPMERKING
De aansluitingen op de binnenunits en alle binnenunits
moeten ook worden getest op lekken en op vacuüm. Houd
eventuele (lokaal voorziene) kleppen van lokale leidingen
ook open.
Zie de montagehandleiding van de binnenunit voor meer
informatie. Lektesten en vacuümdrogen moeten worden
uitgevoerd voordat de voeding van de unit wordt
ingeschakeld. Zie anders het eerder in dit hoofdstuk
beschreven stroomschema (zie "6.5.1Over het controleren
van de koelmiddelleidingen"op pagina27).
Gesloten
6.5.5Vacuümdrogen
OPMERKING
De aansluitingen op de binnenunits en alle binnenunits
moeten ook worden getest op lekken en op vacuüm. Laat
ook, indien aanwezig, alle (lokaal voorzien) kleppen naar
de binnenunits open.
Lektesten en vacuümdrogen moeten worden uitgevoerd
voordat de voeding van de unit wordt ingeschakeld. Zie
anders "6.5.1Over het controleren van de
koelmiddelleidingen"op pagina27 voor meer informatie.
Ga als volgt te werk om al het vocht uit het systeem te verwijderen:
1 Vacumeer het systeem minstens 2 uur tot een streefwaarde
van –100,7kPa (–1,007bar) (5Torr absoluut).
2 Controleer of de streefwaarde van het vacuüm minstens 1 uur
behouden blijft nadat de vacuümpomp is uitgeschakeld.
3 Als de streefwaarde niet binnen de 2 uur wordt bereikt of niet 1
uur behouden blijft, bevat het systeem mogelijk te veel vocht.
Breek in dat geval het vacuüm met stikstofgas tot een
meterdruk van 0,05 MPa (0,5 bar) en herhaal stap 1 tot 3 tot
alle vocht verwijderd is.
4 Afhankelijk van of u meteen koelmiddel wil vullen via de
koelmiddelvulpoort of eerst een deel koelmiddel vooraf wil
vullen via de vloeistofleiding, opent u de afsluiters van de
buitenunit of laat u ze dicht. Zie "6.7.2 Over koelmiddel
bijvullen"op pagina29 voor meer informatie.
INFORMATIE
Na het openen van de afsluiter is het mogelijk dat de druk
in de koelmiddelleidingen NIET toeneemt. De reden
hiervan kan bijv. zijn dat de expansieklep in het circuit van
de buitenunit gesloten is, maar dit vormt GEEN enkel
probleem voor de goede werking van de unit.
6.5.4Lektest uitvoeren
De lektest moet in overeenstemming zijn met EN378‑2.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
28
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
6 Installatie
a
b
6.6Koelmiddelleidingen isoleren
Na de lektest en het vacuümdrogen moeten de leidingen worden
geïsoleerd. Houd hierbij rekening met de volgende punten:
▪ Isoleer de aansluitleidingen en koelmiddelaftaksets volledig.
▪ Isoleer altijd de vloeistof- en de gasleidingen (voor alle units).
▪ Gebruik hittebestendig polyethyleenschuim dat bestand is tegen
een temperatuur van 70°C voor de vloeistofleidingen en
polyethyleenschuim dat bestand is tegen een temperatuur van
120°C voor de gasleidingen.
▪ Verstevig de isolatie op de koelmiddelleiding naar gelang de
installatie-omgeving.
Omgevingstemperat
uur
≤30°C75% tot 80% RV15mm
>30°C≥80% RV20mm
Op de isolatie kan condens ontstaan.
▪ Als condens van op de afsluiter in de binnenunit zou kunnen
terechtkomen via openingen in de isolatie en leidingen doordat de
buitenunit hoger staat dan de binnenunit, dan moet dit worden
voorkomen door de aansluitingen af te dichten. Zie de
onderstaande afbeelding.
VochtigheidMinimumdikte
OPMERKING
Als de stappen binnen de 12 minuten na het inschakelen
van de binnen- en buitenunits worden uitgevoerd, werkt de
compressor niet voordat de communicatie tussen de
buitenunit(s) en binnenunits op een correcte manier tot
stand is gebracht.
OPMERKING
Controleer of de aanduiding op het 7-segmentendisplay
van de A1P-printplaat van de buitenunit normaal is voordat
u de vulprocedure begint (zie "7.2.4 Stand 1 of 2
activeren" op pagina 40). Als een storingscode wordt
weergegeven, zie "10.2 Problemen op basis van
storingscodes oplossen"op pagina51.
OPMERKING
Controleer of alle aangesloten binnenunits worden herkend
(zie [1‑10] en [1‑39] in "7.2.7 Stand 1: Controle
instellingen"op pagina41).
OPMERKING
Sluit het voorpaneel voordat u begint met koelmiddel bij te
vullen. Wanneer het voorpaneel niet gesloten is, kan de
unit niet controleren of er geen storingen zijn.
OPMERKING
Bij onderhoud en wanneer het systeem (buitenunit+lokale
leidingen+binnenunits) geen koelmiddel meer bevat (bijv.
na aftappen van het koelmiddel), dan moet eerst de
oorspronkelijke hoeveelheid koelmiddel (zie naamplaatje
op de unit) in de unit worden gebracht alvorens de
automatische vulfunctie kan worden gebruikt.
a Isolatiemateriaal
b Afdichtingsmateriaal, enz.
6.7Koelmiddel bijvullen
6.7.1Voorzorgsmaatregelen voor het vullen
met koelmiddel
WAARSCHUWING
▪ Gebruik uitsluitend R410A als koelmiddel. Andere
stoffen kunnen ontploffingen en ongelukken
veroorzaken.
▪ R410A bevat gefluoreerde broeikasgassen. De waarde
van zijn globaal opwarmingspotentieel (GWP) bedraagt
2087,5. Laat deze gassen NIET vrij in de atmosfeer.
▪ Wanneer u koelmiddel bijvult, gebruik altijd
beschermhandschoenen en een veiligheidsbril.
OPMERKING
Als de voeding van sommige units wordt uitgeschakeld,
kan de vulprocedure niet goed worden voltooid.
OPMERKING
Bij een systeem met meerdere buitenunits moet u de
voeding van alle buitenunits inschakelen.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de
carterverwarming van stroom te voorzien en de
compressor te beschermen.
6.7.2Over koelmiddel bijvullen
Zodra het vacuümdrogen beëindigd is, kan extra koelmiddel worden
bijgevuld.
Er zijn twee manieren om extra koelmiddel bij te vullen.
Adding refrigerant using the automatic refrigerant charging
function is not possible when Hydrobox units are
connected to the system.
Om het vullen van koelmiddel sneller te laten verlopen, wordt het bij
grote systemen aanbevolen om eerst een deel van het koelmiddel
vooraf te vullen via de vloeistofleiding, en daarna pas automatisch of
handmatig te vullen. Deze stap staat in de onderstaande procedure
(zie "6.7.5 Koelmiddel vullen" op pagina 32). U kunt deze stap
overslaan, maar dan duurt het vullen langer.
U vindt een overzicht van de mogelijkheden en de vereiste stappen
in het stroomschema (zie "6.7.4Koelmiddel vullen:
Stroomschema"op pagina30).
6.7.3Bepalen hoeveel koelmiddel toegevoegd
moet worden
INFORMATIE
Neem contact op met uw plaatselijke dealer voor het finale
aanpassen van de hoeveelheid koelmiddel in het
testlaboratorium.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
29
6 Installatie
OPMERKING
De hoeveelheid koelmiddel in het systeem moet minder
dan 100 kg bedragen. Dit betekent dat als de berekende
totale hoeveelheid koelmiddel gelijk aan of meer is dan 95
kg, u uw systeem met meerdere buitenunits moet opdelen
in kleinere onafhankelijke systemen met elk minder dan 95
kg koelmiddel. Zie het naamplaatje van de unit voor de
fabrieksvulling.
R Extra bij te vullen hoeveelheid koelmiddel [in kg en
afgerond tot 1 cijfer na de komma]
X
Totale lengte [m] van vloeistofleiding maat Øa
1...6
A~C Parameters A~C
Parameter A. Als de aansluitverhouding van de totale capaciteit van
binnenunits (CR)>100%, vul 0,5 kg extra koelmiddel per buitenunit
bij.
Parameter B. In het geval van een systeem met meerdere
buitenunits, voeg de som van de vulfactoren van de individuele
buitenunits toe.
ModelB
REMQ5+REYQ8+
0kg
REYQ10+REYQ12
REYQ141,3kg
REYQ161,4kg
REYQ184,7kg
REYQ204,8kg
Parameter C. Bij gebruik van meer dan één multi-BS-unit, voeg de
som van de vulfactoren van de individuele BS-units toe.
ModelC
BS1Q100,05kg
BS1Q160,1kg
BS1Q250,2kg
BS4Q0,3kg
BS6Q0,4kg
BS8Q0,5kg
BS10Q0,7kg
BS12Q0,8kg
BS16Q1,1kg
Leidingen in mm. Bij gebruik van leidingen met een maat in mm,
vervang de gewichtsfactoren in de formule door de waarden in de
volgende tabel:
Leiding in inchLeiding in mm
LeidingGewichtsfactorLeidingGewichtsfactor
Ø6,4mm0,022Ø6mm0,018
Ø9,5mm0,059Ø10mm0,065
Ø12,7mm0,12Ø12mm0,097
Ø15,9mm0,18Ø15mm0,16
Ø16mm0,18
Ø19,1mm0,26Ø18mm0,24
Ø22,2mm0,37Ø22mm0,35
Vereisten inzake de aansluitverhouding. Bij de selectie van
binnenunits moet de aansluitverhouding (CR) voldoen aan de
volgende vereisten. Zie de technische data voor meer informatie.
Andere combinaties dan die in de tabel zijn verboden.
BinnenunitsMaximum
(a)
Totale CR
(b)
CR per type
(c)
TypeCR
VRV DX6450~130%VRV DX50~130%
VRV DX
0~50%
zonder BS-
VRV DX +
Hydrobox
3250~200%
unit (alleen
(d)
(e)
koelen)
VRV DX50~110%
VRV DX
0~50%
zonder BSunit (alleen
koelen)
LT + HT
(e)
0~100%
Hydrobox
VRV DX +
AHU
6450~110%VRV DX50~110%
VRV DX
0~50%
zonder BSunit (alleen
koelen)
(e)
AHU0~60%
(a) Maximum aantal toegelaten zonder BS-units en EKEXV-
kits
(b) Total CR = Totale aansluitverhouding capaciteit van
binnenunits
(c) CR per type = Toegestane capaciteit aansluitverhouding
per type binnenunit
(d) De totale capaciteit van VRV DX-binnenunits en LT
Hydrobox-units bedraagt maximaal 130%
(e) VRV-binnenunits voor alleen koelen kunnen niet worden
gecombineerd met HT Hydrobox-units
6.7.4Koelmiddel vullen: Stroomschema
Zie "6.7.5Koelmiddel vullen"op pagina32 voor meer informatie.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
30
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
Koelmiddel vooraf vullen
Stap 1
Bereken hoeveelheid extra koelmiddel: R (kg)
Te veel koelmiddel bijgevuld, tap koelmiddel
af tot R=Q
Stap 2+3
• Sluit klep C, D en A
• Open klep B naar de vloeistofleiding
• Vul hoeveelheid vooraf: Q (kg)
• Ontkoppel het verdeelstuk van de gasleiding en de
hogedruk-/lagedrukgasleiding
Stap 4a
• Sluit klep B
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het label van de
bijgevulde hoeveelheid koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in
via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
Stap 4b
Sluit klep B
R=QR>QR<Q
Wordt vervolgd op de volgende pagina >>
p<p>
R410AN2
CD
AB
Stap 6
Ga verder met automatisch of handmatig vullen
Stap 6b
Activeer lokale instelling [2-20]=1
De unit begint met handmatig bijvullen van koelmiddel.
Stap 6a
• Druk 1x op BS2: "888"
• Druk meer dan 5 seconden op BS2 "t01" drukvereffening
• Open klep A
• Vul de resterende hoeveelheid koelmiddel P (kg) bij
R=Q+P
Afhankelijk van de omgevingsomstandigheden, vult de unit automatisch
koelmiddel bij in de verwarm- of koelstand.
• Sluit klep A
• Druk op BS3 om handmatig vullen te stoppen
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het label van de bijgevulde hoeveelheid
koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in via instelling [2-14]
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
31
6 Installatie
"t23" knippert
• Druk binnen de 5 minuten op BS2
• Open klep A
("t22" opstartregeling)
("t23" wachten op stabiel verwarmen)
"t03" knippert
• Druk binnen de 5 minuten op BS2
• Open klep A
("t02" opstartregeling)
("t03" wachten op stabiel koelen)
Op het display wordt met een interval van 1 seconde afwisselend "t23" en
de lagedrukwaarde weergegeven.
• Vul de extra hoeveelheid koelmiddel P (kg) bij
• Sluit klep A
• Druk op BS3 om de werking te stoppen
• De eindcode "t26" verschijnt
Op het display wordt met een interval van 1 seconde afwisselend "t03" en
de lagedrukwaarde weergegeven.
Het koelmiddel wordt automatisch bijgevuld.
"pe"=vullen bijna klaar
"p9"=vullen klaar
OF
P (kg) was bijgevuld tijdens automatisch vullen.
R=Q+P
• Druk op BS2
• T
A
-controle wordt uitgevoerd
• Sluit klep A
• Druk op BS1 om het programma af te sluiten
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het label van de bijgevulde hoeveelheid
koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
Als de volgende codes worden weergegeven:
"e-2" (binnentemperatuur buiten bereik) en
"e-3" (buitentemperatuur buiten bereik)
Voer in dit geval de procedure voor automatisch vullen opnieuw uit.
• "t0X" wordt weergegeven
• Druk op BS1
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het
label van de bijgevulde
hoeveelheid koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra
koelmiddel in via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
De volgende codes worden
weergegeven:
"e-2" (binnentemperatuur buiten
bereik) en
"e-3" (buitentemperatuur buiten
bereik)
• Druk op BS1 om het programma
af te sluiten
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het
label van de bijgevulde
hoeveelheid koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra
koelmiddel in via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
In grijze omstandigheden
<< Vervolg van vorige pagina
Vullen bij verwarmenVullen bij koelen
6.7.5Koelmiddel vullen
Volg de hierna beschreven stappen en houd er rekening mee of u de
automatische vulfunctie al dan niet wilt gebruiken.
Koelmiddel vooraf vullen
1 Bereken de extra hoeveelheid bij te vullen koelmiddel met de in
"6.7.3 Bepalen hoeveel koelmiddel toegevoegd moet
worden"op pagina29 beschreven formule.
2 De eerste 10 kg extra koelmiddel kan vooraf worden gevuld met
de buitenunit uitgeschakeld:
AlsDan
De extra hoeveelheid koelmiddel
is kleiner dan 10kg
De extra hoeveelheid koelmiddel
is groter dan 10 kg
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
Voer stap 3~4 uit.
Voer stap 3~6 uit.
32
3 Sluit de koelmiddelfles aan op de servicepoort van de
vloeistofafsluiter (open klep B) om vooraf te vullen zonder
draaiende compressor. Zorg ervoor dat alle afsluiters van de
buitenunit en klep A, C en D gesloten zijn.
OPMERKING
Bij het vooraf vullen wordt het koelmiddel alleen via de
vloeistofleiding gevuld. Sluit klep C, D en A en ontkoppel
het verdeelstuk van de gasleiding en de hogedruk-/
lagedrukgasleiding.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
p<p
>
R410AN2
CD
bce
a
g
h
f
d
AB
a Reduceerklep
p<p
>
R410A
ac
d
b
A
b Stikstof
c Weegschaal
d Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
e Vacuümpomp
f Afsluiter vloeistofleiding
g Afsluiter gasleiding
h Afsluiter hogedruk-/lagedrukgasleiding
A Klep A
B Klep B
C Klep C
D Klep D
4 Doe een van de volgende zaken:
6 Installatie
OPMERKING
▪ De koelmiddelvulpoort is aangesloten op de leiding in
de unit. De interne leidingen van de unit zijn al in de
fabriek gevuld met koelmiddel - sluit de vulslang dus
voorzichtig aan.
▪ Vergeet na het bijvullen van koelmiddel niet om het
deksel van de koelmiddelvulpoort te sluiten. Het
aanhaalmoment voor het deksel is 11,5 tot 13,9N•m.
▪ Het kan ±10 minuten duren voordat de compressor
wordt gestart nadat de unit is beginnen werken voordat
het koelmiddel gelijkmatig is verspreid. Dit is echter
geen storing.
extra koelmiddel wordt bereikt
met de hiervoor beschreven
Sluit klep B en ontkoppel het
verdeelstuk van de
vloeistofleiding.
procedure om vooraf te vullen
4bDe totale hoeveelheid
koelmiddel kon niet worden
gevuld door vooraf te vullen
Sluit klep B, ontkoppel het
verdeelstuk van de
vloeistofleiding en voer stap
5~6 uit.
INFORMATIE
Als de totale bijgevulde hoeveelheid koelmiddel in stap 4 is
bereikt (alleen door vooraf te vullen), schrijf dan de
bijgevulde hoeveelheid koelmiddel op het bij de unit
geleverde label van de bijgevulde hoeveelheid koelmiddel
en kleef het op de achterkant van het voorpaneel.
Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in het systeem in via
instelling [2-14].
Voer de testprocedure uit zoals beschreven in
"8Inbedrijfstelling"op pagina48.
Koelmiddel bijvullen
5 Sluit na het vooraf vullen, klep A aan op de koelmiddelvulpoort
en vul de resterende hoeveelheid via deze poort bij. Open alle
afsluiters van de buitenunit. Op dit punt moet klep A moet dicht
blijven!
a Weegschaal
b Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
c Vacuümpomp
d Koelmiddelvulpoort
A Klep A
INFORMATIE
Bij een systeem met meerdere buitenunits moeten niet alle
vulpoorten op een koelmiddelreservoir worden
aangesloten.
Het koelmiddel wordt bijgevuld met ±22 kg per uur bij een
buitentemperatuur van 30°Cdroge bol of met ±6kg bij een
buitentemperatuur van 0°Cdroge bol.
Als u bij een systeem met meerdere buitenunits sneller
moet gaan, sluit u op elke buitenunit een
koelmiddellabel dat bij de unit is geleverd en kleef het
op de achterkant van het voorpaneel.
▪ Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in het systeem in
via instelling [2‑14].
▪ Voer de in "8 Inbedrijfstelling" op pagina 48
beschreven testprocedure uit.
6.7.6Stap 6a: Koelmiddel automatisch vullen
INFORMATIE
Voor de automatische vulfunctie gelden de onderstaande
beperkingen. Buiten deze waarden werkt de automatische
vulfunctie van het systeem niet:
▪ Buitentemperatuur: 0~43°Cdroge bol
▪ Binnentemperatuur: 10~32°Cdroge bol
▪ Totale capaciteit binnenunits: ≥80%.
De resterende hoeveelheid koelmiddel kan worden bijgevuld door de
buitenunit in de stand voor automatisch bijvullen van koelmiddel te
gebruiken.
Afhankelijk van de beperkingen van de omgevingsomstandigheden
(zie hiervoor), bepaalt de unit automatisch welke stand voor het
automatisch bijvullen van koelmiddel wordt gebruikt: koelen of
verwarmen. Als de bovenstaande voorwaarden zijn vervuld, wordt
de koelstand geselecteerd. Anders wordt de verwarmstand
geselecteerd.
Procedure
1 Inactief (standaard) scherm wordt weergegeven.
2 Druk één keer op BS2.
Gevolg: Aanduiding "
".
3 Druk meer dan 5 seconden op BS2, en wacht terwijl de unit
wordt voorbereid op de werking. Aanduiding 7segmentendisplay: "
" (drukregeling wordt uitgevoerd):
AlsDan
Verwarmen wordt gestart Aanduiding "
" tot "" wordt
weergegeven (opstartregeling; wachten
stabiel verwarmen).
Koelen wordt gestartAanduiding "
" tot "" wordt
weergegeven (opstartregeling; wachten
stabiel koelen).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
33
6 Installatie
4 Wanneer "" of "" begint te knipperen (klaar voor
vullen), druk binnen de 5 minuten op BS2. Open klep A. Als u
niet binnen de 5 minuten op BS2 drukt, verschijnt een
storingscode:
AlsDan
Verwarmen"" knippert. Druk op BS2 om de
procedure te herbeginnen.
KoelenDe storingscode "" verschijnt. Druk
op BS1 om af te breken en de
procedure te herbeginnen.
Verwarmen (middelste 7-segmentendisplay is " ")
Het vullen gaat verder, het 7-segmentendisplay geeft afwisselend de
actuele lagedrukwaarde en de statusaanduiding "" weer.
Sluit onmiddellijk klep A en druk op BS3 om het bijvullen te stoppen
zodra de resterende hoeveelheid koelmiddel is bijgevuld.
Wanneer u op BS3 drukt, wordt de eindcode "" weergegeven.
Wanneer u op BS2 drukt, controleert de unit of de
omgevingsomstandigheden geschikt zijn voor het proefdraaien.
Proefdraaien met een gedetailleerde controle van de
koelmiddelstatus is vereist voor de lekdetectiefunctie. Zie
"8Inbedrijfstelling"op pagina48 voor meer informatie.
AlsDan
"", "" of ""
verschijnt
"" of "" verschijnt De omgevingsomstandigheden zijn
INFORMATIE
Als tijdens deze automatische vulprocedure een
storingscode wordt weergegeven, wordt de unit stilgelegd
en knippert "". Druk op BS2 om de procedure te
herbeginnen.
Koelen (middelste 7-segmentendisplay is " ")
Het automatisch vullen gaat verder, het 7-segmentendisplay geeft
afwisselend de actuele lagedrukwaarde en de statusaanduiding
"" weer.
Wanneer op het 7-segmentendisplay/gebruikersinterface van de
binnenunit "" wordt weergegeven, is het vullen bijna klaar.
Wanneer de unit stopt, moet u klep A onmiddellijk sluiten. Controleer
of "" op het 7-segmentendisplay/gebruikersinterface van de
binnenunit wordt weergegeven. Dit geeft aan dat het automatisch
vullen bij koelen met succes is afgerond.
INFORMATIE
Wanneer maar weinig koelmiddel is bijgevuld, wordt ""
misschien niet weergegeven, maar wel onmiddellijk "".
Wanneer de vereiste (berekende) hoeveelheid extra
koelmiddel al is bijgevuld voordat "" of "" wordt
weergegeven, sluit klep A en wacht tot "" wordt
weergegeven.
Als de omgevingsomstandigheden tijdens het koelen voor het
automatisch vullen van koelmiddel buiten de limieten voor deze
stand vallen, wordt op het 7-segmentendisplay "" weergegeven
als de binnentemperatuur buiten bereik is of "" als de
buitentemperatuur buiten bereik is. Wanneer in dit geval de
procedure voor het bijvullen van koelmiddel niet voltooid is, moet
stap "6.7.6 Stap 6a: Koelmiddel automatisch vullen"op pagina 33
opnieuw worden uitgevoerd.
Druk op BS1 om de automatische
vulprocedure af te sluiten. De
omgevingsomstandigheden zijn
geschikt voor het proefdraaien.
NIET geschikt voor het proefdraaien.
Druk op BS1 om de automatische
vulprocedure af te sluiten.
INFORMATIE
▪ Wanneer tijdens de procedure een storing wordt
gedetecteerd (bijv. een gesloten afsluiter), dan wordt
een storingscode weergegeven. Zie in dat geval
"10.2 Solving problems based on error codes" op
pagina 51 en los de storing op zoals beschreven.
Druk op BS1 om de storing te resetten. De procedure
kan worden herstart vanaf "6.7.6 Stap 6a: Koelmiddel
automatisch vullen"op pagina33.
▪ Druk op BS1 om het automatisch bijvullen van
koelmiddel af te breken. De unit stopt en keert terug in
de inactieve stand.
Voer de testprocedure uit zoals beschreven in "8Inbedrijfstelling"op
pagina48.
6.7.7Stap 6b: Koelmiddel handmatig vullen
De resterende hoeveelheid koelmiddel kan worden bijgevuld door de
buitenunit in de stand voor handmatig bijvullen van koelmiddel te
gebruiken:
1 Zorg dat alle voorzorgsmaatregelen in "7 Configuratie" op
pagina39 en "8Inbedrijfstelling"op pagina48 zijn genomen.
2 Schakel de voeding van de binnenunits en de buitenunit in.
3 Stel de instelling van de buitenunit [2‑20]=1 in om te beginnen
met handmatig bijvullen van koelmiddel. Zie "7.2.8 Stand 2:
Lokale instellingen"op pagina42 voor meer informatie.
Gevolg: De unit begint te werken.
4 Klep A kan worden geopend. De resterende hoeveelheid
koelmiddel kan worden bijgevuld.
5 Sluit klep A en druk op BS3 om het handmatig bijvullen van
koelmiddel te stoppen zodra de resterende hoeveelheid
koelmiddel is bijgevuld.
INFORMATIE
Het handmatig bijvullen van koelmiddel stopt automatisch
na 30 minuten. Als het vullen na 30 minuten nog niet
voltooid is, voert u de procedure voor bijvullen van
koelmiddel opnieuw uit.
6 Voer de testprocedure uit zoals beschreven in
"8Inbedrijfstelling"op pagina48.
INFORMATIE
▪ Wanneer tijdens de procedure een storing wordt
gedetecteerd (bijv. een gesloten afsluiter), dan wordt
een storingscode weergegeven. Zie in dat geval
"6.7.8 Foutcodes bij het vullen met koelmiddel" op
pagina 35 en los de storing op zoals beschreven.
Druk op BS3 om de storing te resetten. De procedure
kan worden herstart vanaf "6.7.7 Stap 6b: Koelmiddel
handmatig vullen"op pagina34.
▪ Druk op BS3 om het handmatig bijvullen van
koelmiddel af te breken. De unit stopt en keert terug in
de inactieve stand.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
34
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
6.7.8Foutcodes bij het vullen met koelmiddel
b
Contains fluorinated greenhouse gases
2
1
1
1
2
2
kg
tCO2eq
GWP × kg
1000
=
=
+
kg
=
kg
=
GWP: XXX
RXXX
a
f
c
d
e
CodeOorzaakOplossing
Abnormaal lage druk in
aanzuigleiding
Sluit onmiddellijk klep A.
Druk op BS3 om te
resetten. Controleer de
volgende punten voordat
u de procedure voor
automatisch bijvullen
opnieuw probeert:
▪ Controleer of alle
gaszijdige afsluiters
goed openstaan.
▪ Controleer of de kraan
van de koelmiddelfles
open is.
▪ Controleer of de
luchtinlaat en -uitlaat
van de binnenunit niet
geblokkeerd zijn.
Vorstbeveiliging
binnenunit
Sluit onmiddellijk klep A.
Druk op BS3 om te
resetten. Probeer de
procedure voor
automatisch bijvullen
opnieuw.
Binnenunit is buiten
temperatuurbereik voor
lekdetectie
Buitenunit is buiten
temperatuurbereik voor
lekdetectie
Binnenunit die niet
compatibel is met de
Probeer opnieuw wanneer
omgevingsvoorwaarden
zijn vervuld.
Probeer opnieuw wanneer
omgevingsvoorwaarden
zijn vervuld.
▪ Heeft u de hoeveelheid koelmiddel die is bijgevuld, opgeschreven
op het label voor de hoeveelheid koelmiddel?
6 Installatie
a Als bij de unit een meertalig label voor fluorhoudende
broeikasgassen is geleverd (zie accessoires), neemt u de
gewenste taal en kleeft u ze op a.
b Koelmiddelvulling af fabriek: zie naamplaatje van de unit
c Bijgevulde hoeveelheid koelmiddel
d Totale hoeveelheid koelmiddel
e Hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen van de totale
koelmiddelvulling uitgedrukt in ton CO2-equivalent.
f GWP = Globaal opwarmingspotentieel
OPMERKING
De geldende wetgeving met betrekking tot gefluoreerde
broeikasgassen vereist dat de koelmiddelvulling van de
unit wordt aangegeven zowel in gewicht als in CO2equivalent.
Formula om de hoeveelheid in CO2-equivalent te
berekenen: GWP-waarde koelmiddel × totale
koelmiddelvulling [in kg] / 1000
2 Bevestig het label op de binnenkant van de buitenunit naast de
gas- en vloeistofafsluiters.
6.8De elektrische bedrading
aansluiten
6.8.1Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten
van elektrische bedrading
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
WAARSCHUWING
Alle lokale bedrading en componenten MOETEN worden
geïnstalleerd door een erkend elektricien en MOETEN
voldoen aan de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
In de vaste bedrading moet een hoofdschakelaar of een
ander middel om uit te schakelen worden voorzien als dit
nog NIET in de fabriek werd voorzien; deze schakelaar
MOET worden geïnstalleerd in de vaste bedrading en dient
het contact van alle polen volledig te verbreken en te
voldoen aan de vereisten van de overspanning-categorieIII-specificatie wanneer hij open staat.
OPMERKING
Vergeet niet alle afsluiters te openen nadat het koelmiddel
(vooraf) is bijgevuld.
Wanneer u het systeem met gesloten afsluiters gebruikt,
wordt de compressor beschadigd.
6.7.10De label voor fluorhoudende
broeikasgassen bevestigen
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
35
6 Installatie
a
b
f
c
f
e
g
d
c
B
h
j
ji
i
WAARSCHUWING
▪ Gebruik ALLEEN koperdraden.
▪ Alle lokale bedrading moet voldoen aan de geldende
wetgeving.
▪ Alle lokale bedradingen MOETEN conform met het
product meegeleverd bedradingsschema worden
uitgevoerd.
▪ Knijp NOOIT gebundelde kabels samen en controleer
of ze NIET met leidingen of scherpe randen in contact
(kunnen) komen. Zorg dat er geen externe druk wordt
uitgeoefend op de klemaansluitingen.
▪ Vergeet niet aarddraden te leggen. Aard de unit NIET
via een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de
aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan
een elektrische schok veroorzaken.
▪ Gebruik hiervoor een aparte voedingskring. Gebruik
NOOIT een elektrische voeding die met een ander
toestel gedeeld wordt.
▪ Installeer zeker de vereiste zekeringen of
stroomonderbrekers.
▪ Plaats zeker een aardlekschakelaar. Anders bestaat
het gevaar dat iemand een elektrische schok krijgt of
dat er brand ontstaat.
▪ Wanneer u de aardlekbeveiliging plaatst, controleer of
deze met de inverter compatibel is (bestand tegen
hoogfrequente elektrische ruis), zodat de
aardlekbeveiliging zich niet onnodig opent.
Leg de stroomtoevoerkabels op minstens 1 meter afstand van
televisietoestellen en radio's om geen interferenties te hebben.
Afhankelijk van de radiogolven volstaat een afstand van 1 meter
soms niet.
OPMERKING
▪ De bescherming van dit product tegen omgekeerde
polariteit werkt alleen bij het opstarten van het product.
Eventuele omgekeerde polariteit wordt dus niet
gedetecteerd tijdens de normale werking van het
product.
▪ De bescherming tegen omgekeerde polariteit dient om
het product uit te schakelen wanneer het zich bij het
opstarten ongewoon gedraagt.
▪ Vervang 2 van de 3 fasen (L1, L2 en L3) wanneer het
beveiligingscircuit tegen omgekeerde polariteit is
geactiveerd.
OPMERKING
Alleen van toepassing als de elektrische voeding driefasig
is en de compressor een AAN/UIT-startmethode heeft.
Als een fase zich na een tijdelijke black-out kan omkeren
en de stroomtoevoer gaat aan en uit terwijl het systeem in
bedrijf is, installeer dan plaatselijk een beveiligingscircuit
tegen faseomkering. Door het systeem in omgekeerde
fase te laten draaien, kunnen de compressor en andere
onderdelen stuk gaan.
6.8.2Lokale bedrading: Overzicht
De lokale bedrading bestaat uit de bedrading van de voeding (altijd
met aarding) en communicatie tussen binnen- en buitenunit
(=transmissie).
Voorbeeld:
WAARSCHUWING
▪ Controleer na het beëindigen van de elektriciteit of alle
elektrische onderdelen en aansluitklemmen in de
elektriciteitskast veilig zijn aangesloten.
▪ Controleer of alle deksels dicht zijn vooraleer de unit
aan te zetten.
OPMERKING
Zet de unit NIET aan vooraleer de koelmiddelleiding
voltooid is. Als de unit in bedrijf wordt gesteld voordat de
leidingen gereed zijn, dan zal de compressor stukgaan.
OPMERKING
Bij een ontbrekende of verkeerde N-fase in de voeding, zal
het systeem niet werken.
OPMERKING
Installeer GEEN fasecompensatiecondensator, omdat
deze unit een inverter bevat. Een
fasecompensatiecondensator vermindert de prestaties en
kan ongevallen veroorzaken.
OPMERKING
Verwijder NOOIT een thermistor, sensor, enz. wanneer u
de voedingsbedrading en transmissiebedrading aansluit.
(Als u de unit zonder thermistor, sensor, enz. gebruikt, kan
de compressor defect raken.)
a Lokale voeding (met aardlekbeveiliging)
b Hoofdschakelaar
c Aardingsaansluiting
d Buitenunit
e Binnenunit
f Gebruikersinterface
g BS-unit
h Keuzeschakelaar koelen/verwarmen
De bedrading van de voeding en van de transmissie moeten
afzonderlijk worden gehouden. Deze bedradingen moeten altijd op
minstens 25 mm van elkaar worden gehouden om eventuele
elektrische storingen te voorkomen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
36
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
6 Installatie
aaa
A
B
b
b
b
b
b
b
h
e
f
g
g
d
c
a
bc
d
ba
A
b a
c
c
c
d
c
d
c
5~12 HP14~20 HP
A
A
OPMERKING
▪ Zorg ervoor dat de voedingskabel en de
transmissiekabel van elkaar gescheiden blijven. De
transmissiebedrading en de voedingsbedrading mogen
kruisen, maar ze mogen niet parallel lopen.
▪ De transmissiebedrading en de voedingsbedrading
mogen niet in contact komen met de interne leidingen
(behalve de inverter PCB-koelleiding) om te voorkomen
dat de bedrading beschadigd wordt door hete
leidingen.
▪ Sluit het deksel stevig en schik de elektrische draden
zodanig dat het deksel of andere onderdelen niet
loskomen.
Houd de transmissiebedrading buiten de unit samen met de lokale
leidingen.
De lokale leidingen kunnen aan de voorkant of de zijkant uit de unit
worden geleid (naar links of rechts). Raadpleeg
"6.4.3Koelmiddelleidingen leggen"op pagina24.
▪ Neem de volgende limieten in acht. Als de kabels tussen de units
langer zijn, kan dit een storing in de transmissie veroorzaken:
▪ Maximale draadlengte: 1000m.
▪ Totale draadlengte: 2000m.
▪ Maximum lengte inter-unit-bedrading tussen buitenunits: 30m.
▪ Transmissiebedrading naar schakelaar koelen/verwarmen:
500m.
▪ Maximum aantal aftakkingen: 16.
▪ Maximum aantal autonome onderling aansluitbare systemen: 10.
▪ Bij bedrading tussen units zijn er tot 16 aftakkingen mogelijk. Een
aftakking mag niet verder worden afgetakt (zie afbeelding hierna).
6.8.4Richtlijnen bij het uitslaan van de
uitbreekopeningen
▪ Het uitslaan van een uitbreekopening gebeurt met een hamer.
▪ Na het uitslaan van de uitbreekopeningen, verwijdert u best de
bramen en brengt u reparatieverf aan op de randen en de delen
rond de randen om roestvorming te voorkomen.
▪ Draai beschermende tape rond de bedrading om beschadiging
van de draden te voorkomen wanneer u stroomkabels door de
uitbreekopeningen voert, steek de draden door lokaal voorziene
beschermende mantelbuizen op die plaats, of installeer geschikte
lokaal voorziene draadnippels of rubberen bussen in de
uitbreekopeningen.
a Uitbreekopening
b Braam
c Verwijder bramen
d Sluit de uitbreekopeningen af met opvulsel (ter plaatse
klaar te maken) als de mogelijkheid bestaat dat kleine
dieren via de uitbreekopeningen in het systeem
binnendringen
6.8.5Transmissiebedrading routeren en
bevestigen
De transmissiebedrading kan alleen door de voorkant worden geleid.
Maak de bedrading vast aan het bovenste montagegat.
a Buitenunit
b Binnenunit + BS-unit
c Hoofdleiding
d Aftakkingsleiding 1
e Aftakkingsleiding 2
f Aftakkingsleiding 3
g Een aftakking mag niet verder worden afgetakt
h Centrale gebruikersinterface (enz.)
A Transmissiebedrading buiten/binnen
B Transmissiebedrading master/slave
Gebruik voor de bedrading hierboven altijd vinyldraden van
0,75-1,25 mm2 met een mantel of kabels (2-aderig). (3-aderige
kabels zijn alleen toegelaten voor de gebruikersinterface van de
schakelaar koelen/verwarmen.)
a Transmissiebedrading (mogelijkheid 1)
b Transmissiebedrading (mogelijkheid 2)
bedrading met kabelbinders aan de leidingisolatie.
c Kabelbinder. In de fabriek geïnstalleerde
laagspanningsbedrading.
d Kabelbinder.
(a) Uitbreekopening vrijmaken. Sluit de opening af om te
voorkomen dat kleine dieren of vuil binnendringen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
(a)
(a)
. Bind de
37
6 Installatie
X1A
c
d
aba b
5~12 HP14~20 HP
F1 F2 F1 F2 Q1 Q2
F1F1F2F2Q1Q2
g
e
TO IN/D UNIT
TO OUT/D UNIT TO MULTI UNIT
A1P
Q1 Q2
A1P
Q1 Q2
A1P
abc
d
f
F1 F2F1 F2F1 F2 F1 F2
TO IN/D
UNIT
TO OUT/D
UNIT
TO IN/D
UNIT
TO OUT/D
UNIT
F1 F2F1 F2F1 F2F1 F2
F1 F2F1 F2
j
ii
hh
e
b
a
f
c
d
f
e
f
c
X1M
abac
d
X1M
b
5~12 HP14~20 HP
A
A
A
d
d
d
d
▪ De bedrading tussen de buitenunits in hetzelfde leidingsysteem
moet worden aangesloten op de klemmen Q1/Q2 (Out Multi). Als
de draden op de klemmen F1/F2 worden aangesloten, zal het
systeem slecht werken.
▪ De bedrading voor de andere systemen moet worden aangesloten
op de klemmen F1/F2 (Out-Out) van de printplaat in de buitenunit
waarop de bedrading tussen de binnenunits is aangesloten.
▪ De basisunit is de buitenunit waarop de onderlinge bedrading
tussen de binnenunits is aangesloten.
6.8.7Transmissiebedrading voltooien
Omwikkel de transmissiebedrading na de installatie ervan in de unit,
samen met de lokale koelmiddelleidingen met behulp van
afwerkingstape, zoals hierna afgebeeld.
Bevestig op de aangegeven plastic beugels met behulp van het
lokaal te voorziene klemmateriaal.
a Bedrading tussen units (binnen- en buitenunits) (F1/F2
links)
b Interne transmissiebedrading (Q1/Q2)
c Plastic beugel
d Lokaal geleverde klemmen
6.8.6Transmissiebedrading aansluiten
De bedrading van de binnenunits moet worden aangesloten op de
klemmen F1/F2 (In-Out) op de printplaat in de buitenunit.
Aanhaalmoment voor de schroeven van de klemmen van de
transmissiebedrading:
SchroefmaatAanhaalmoment (N•m)
M3,5 (A1P)0,8~0,96
a Vloeistofleiding
b Gasleiding
c Afwerkingstape
d Hogedruk-/lagedrukgasleiding
e Transmissiebedrading (F1/F2)
f Isolatie
6.8.8Voeding routeren en bevestigen
OPMERKING
Houd de aardingskabels op minstens 25 mm van de
stroomdraden van de compressor. Anders kunnen andere
units die op dezelfde aarding zijn aangesloten slecht
werken.
De voedingsbedrading kan via de voorkant en de linkerkant worden
geleid. Maak het vast aan het onderste montagegat.
a Unit A (master-buitenunit)
b Unit B (slave-buitenunit)
c Unit C (slave-buitenunit)
d Printplaat buitenunit (A1P)
e Transmissie master/slave (Q1/Q2)
f Transmissie buiten/binnen (F1/F2)
g Transmissie buitenunit/ander systeem (F1/F2)
h BS-unit
i Binnenunit
j VRV-binnenunit alleen koelen / Hydrobox-unit alleen
verwarmen
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
38
INFORMATIE
Units van de U-reeks kunnen het koelmiddelcircuit niet
delen met units van de T-reeks. Units van de U-reeks en
van de T-reeks kunnen wel elektrisch worden aangesloten
via F1/F2.
a Voeding (mogelijkheid 1)
b Voeding (mogelijkheid 2)
c Voeding (mogelijkheid 3)
d Kabelbinder
(a)
(a)
(a)
. Gebruik een mantelbuis.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
7 Configuratie
5~12 HP
a
bcd
f
g
e
i
j
h
14~20 HP
a
bcd
f
g
e
i
j
h
L1 L2 L2 N
(a) Uitbreekopening vrijmaken. Sluit de opening af om te
voorkomen dat kleine dieren of vuil binnendringen.
6.8.9Voeding aansluiten
OPMERKING
Sluit de voeding nooit aan op de klemmenstrook van de
transmissiebedrading. Anders kan het hele systeem
onklaar raken.
VOORZICHTIG
Bij het aansluiten van de voedingskabel moet de aarding
vóór de stroomvoerende draden worden aangesloten. Bij
het losmaken van de voedingskabel moeten de
stroomvoerende draden vóór de aarding worden
losgemaakt. De lengte van de geleiders tussen de
trekontlasting van de voedingskabel en de klemmenstrook
moet zodanig zijn dat de stroomvoerende geleiders strak
zitten vóór de aardingsgeleider voor het geval dat de
voedingskabel wordt losgetrokken van de trekontlasting.
Aanhaalmoment van de klemschroeven:
SchroefmaatAanhaalmoment (N•m)
M8 (klemmenblok voeding)5,5~7,3
M8 (aarding)
OPMERKING
Om de aardingsdraad aan te sluiten moet hij door de
uitsparing van de sluitring lopen. Een onvolledige aarding
kan elektrische schokken veroorzaken.
De voedingskabel MOET met een lokaal voorziene klem op de
plastic beugel worden bevestigd om te voorkomen dat er externe
krachten op de aansluitklem worden uitgeoefend. De groen en geel
gestreepte draad MAG ALLEEN worden gebruikt voor de aarding.
a Voeding (380~415 V, 3N~50Hz)
b Zekering
c Aardlekbeveiliging
d Aardingskabel
e Voedingsklemmenstrook
f Sluit elke stroomdraad aan: RED op L1, WHT op L2, BLK
op L3 en BLU op N
g Aardingsdraad (GRN/YLW)
h Kabelbinder
i Schotelring
j Draai de aardingskabel rond de klem wanneer u hem
aansluit.
Meerdere buitenunits
Om de voeding voor meerdere buitenunits aan elkaar te verbinden,
moeten ringankertongen worden gebruikt. Blote kabels mogen niet
worden gebruikt.
In dat geval moet de standaard geïnstalleerde vulring worden
verwijderd.
Bevestig beide kabels aan de voedingsaansluitklem zoals hieronder
afgebeeld:
7Configuratie
7.1Overzicht: Configuratie
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet
weten om het systeem na de installatie te configureren.
Het bevat informatie over:
▪ Lokale instellingen uitvoeren
▪ Energie besparen en optimale werking
▪ Met behulp van de lekdetectiefunctie
INFORMATIE
Het is belangrijk dat de installateur alle informatie in dit
hoofdstuk achtereenvolgens leest en dat het systeem
gepast wordt geconfigureerd.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
7.2Lokale instellingen uitvoeren
7.2.1Over lokale instellingen
Om verder te gaan met de configuratie van het VRV IVwarmteterugwinningssysteem, is een input naar de printplaat van de
unit vereist. In dit hoofdstuk vindt u informatie over manuele inputs
door middel van de drukknoppen op de printplaat en de feedback op
de 7-segmentendisplays.
De instellingen worden ingevoerd in de master-buitenunit.
Naast het uitvoeren van lokale instellingen, kunnen ook de actuele
bedrijfsparameters van de unit worden bevestigd.
Drukknoppen
Speciale acties (automatisch koelmiddel vullen, proefdraaien, enz.)
en lokale instellingen uitvoeren (vraagwerking, geluidsarm, enz.)
gebeurt door middel van de drukknoppen.
Zie ook:
▪ "7.2.2Componenten voor lokale instellingen"op pagina40
▪ "7.2.3 Toegang tot de componenten voor lokale instellingen" op
pagina40
PC-configurator
Voor een VRV IV-warmteterugwinningssysteem kunnen
verschillende lokale instellingen ook bij de inbedrijfstelling worden
ingesteld met behulp van een pc-interface (optie EKPCCAB vereist).
De installateur kan de configuratie (niet ter plaatse) op pc
voorbereiden en deze nadien naar het systeem uploaden.
Zie ook: "7.2.9 PC-configurator aansluiten op de buitenunit" op
pagina45.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
▪ "7.2.8Stand 2: Lokale instellingen"op pagina42
7.2.2Componenten voor lokale instellingen
Plaats van de 7-segmentendisplays, knoppen en DIP-schakelaars:
Stand1 kan worden gebruikt voor het
controleren van de actuele situatie van de
buitenunit. U kunt tevens de inhoud van
sommige lokale instellingen controleren.
Stand2 wordt gebruikt voor het wijzigen van
lokale instellingen van het systeem. U kunt de
actuele waarde van de lokale instelling
raadplegen en wijzigen.
In het algemeen kan na het veranderen van
lokale instellingen de normale werking worden
hervat zonder speciale tussenkomst.
Sommige lokale instellingen worden gebruikt
voor speciale functies (bijv. 1-malige werking,
instelling aftappen/vacumeren, instelling
handmatig koelmiddel bijvullen, enz.). In dat
geval moet de speciale functie worden
afgebroken alvorens de normale werking kan
herbeginnen. Dit wordt aangegeven in de
volgende verklaringen.
a Voorplaat
b Hoofdprintplaat met 3 7-segmentendisplays en 3
drukknoppen
c Servicedeksel elektronische componentenkast
Bedien de schakelaars en drukknoppen met een geïsoleerd stokje
(zoals bijvoorbeeld een balpen) om te voorkomen dat u onderdelen
onder stroom zou aanraken.
Breng het inspectiedeksel weer aan op het deksel van de
elektronische componentenkast en sluit het inspectiedeksel van het
voorpaneel wanneer u klaar bent. Het voorpaneel van de unit moet
gemonteerd zijn wanneer de unit wordt gebruikt. Instellingen zijn nog
altijd mogelijk via de inspectieopening.
OPMERKING
Zorg ervoor dat alle buitenpanelen, behalve het
servicedeksel van de kast met elektrische componenten,
dicht zijn terwijl u werkzaamheden uitvoert.
Sluit het deksel van de kast met elektrische onderdelen
goed voordat u de voeding inschakelt.
7.2.4Stand 1 of 2 activeren
Initialisering: standaardsituatie
BS1 MODE: Voor het veranderen van instelmodus
BS2 SET: Voor lokale instelling
BS3 RETURN: Voor lokale instelling
DS1, DS2 DIP-schakelaars
a display met 7segmenten
b Drukknoppen
7.2.3Toegang tot de componenten voor lokale
instellingen
De drukknoppen op de printplaat en de 7-segmentendisplay(s) zijn
toegankelijk zonder de volledige elektronische componentenkast te
openen.
Voor toegang tot de drukknoppen kunt u het voorste inspectiedeksel
op het voorpaneel verwijderen (zie afbeelding). U kunt nu het
inspectiedeksel van het voorpaneel van de elektronische
componentenkast openen (zie afbeelding). U ziet drie drukknoppen,
drie 7-segmentendisplays en DIP-schakelaars.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de
carterverwarming van stroom te voorzien en de
compressor te beschermen.
Schakel de voeding van de buitenunit en alle binnenunits in.
Wanneer de communicatie tussen binnenunits en buitenunit(s) tot
stand is gebracht en normaal is, ziet het 7-segmentendisplay er als
volgt uit (standaardsituatie bij verzending in de fabriek).
StapDisplay
Bij het inschakelen: knippert zoals afgebeeld.
De eerste controles van de voeding worden
uitgevoerd (1~2min).
Geen problemen: brandt zoals afgebeeld
(8~10min).
Klaar voor gebruik: blanco display zoals
afgebeeld.
Aanduidingen 7-segmentendisplay:
Uit
Knippert
Aan
Wanneer het voorgaande na 12minuten niet kan worden bevestigd,
dan kunt u de storingscode aflezen op de gebruikersinterface van de
binnenunit en het 7-segmentendisplay van de buitenunit. Los de
aangegeven storing op. Controleer eerst de communicatiebedrading.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
40
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
7 Configuratie
Toegang
BS1 wordt gebruikt om de gewenste stand te veranderen.
ToegangActie
Stand 1Druk één keer op BS1.
Het 7-segmentendisplay verandert in:
Stand 2Druk minstens 5 seconden op BS1.
Het 7-segmentendisplay verandert in:
INFORMATIE
Wanneer u tijdens het instellen de draad kwijtraakt, druk
dan op BS1. Het display keert terug naar de inactieve
situatie (geen aanduiding op 7-segmentendisplays: blanco,
zie "7.2.4Stand 1 of 2 activeren"op pagina40).
7.2.5Gebruik van stand 1
Stand1 wordt gebruikt voor het instellen van basisinstellingen en het
controleren van de staat van de unit.
WatHoe
Instellingen in stand1
veranderen
Afsluiten en terugkeren
naar de beginstand
Voorbeeld:
Inhoud van parameter [1‑10] controleren (aantal op het systeem
aangesloten binnenunits controleren).
[A‑B]=C in dit geval gedefinieerd als: A=1; B=10; C=waarde die
willen te weten komen/controleren:
1 Controleer of de aanduiding op het 7-segmentendisplay die van
de normale werking is (standaardsituatie bij verzending in de
fabriek).
2 Druk één keer op BS1.
Gevolg: Stand1 wordt geactiveerd:
3 Druk 10 keer op BS2.
Gevolg: Stand1 instelling 10 wordt opgeroepen:
4 Druk één keer op BS3; de weergegeven waarde (afhankelijk
van de lokale situatie), is het aantal op het systeem
aangesloten binnenunits.
Gevolg: Stand 1 instelling 10 wordt opgeroepen en
geselecteerd; de weergegeven waarde is gecontroleerde
informatie
5 Druk één keer op BS1 om de controlefunctie af te sluiten.
Gevolg: De standaardsituatie bij verzending van de fabriek wordt
hersteld.
Activeer stand1 (druk één keer op BS1)
en selecteer de gewenste instelling.
Druk hiervoor op BS2.
Druk één keer op BS3 om naar de
waarde van de gewenste instelling te
gaan.
Druk op BS1.
7.2.6Gebruik van stand 2
Lokale instellingen in stand 2 moeten in de master-unit worden
ingevoerd.
Stand2 wordt gebruikt voor het instellen van lokale instellingen van
de buitenunit en het systeem.
WatHoe
Instellingen in stand2
veranderen
Afsluiten en terugkeren
naar de beginstand
Waarde van de
geselecteerde instelling in
stand2 veranderen
Voorbeeld:
Inhoud van parameter [2‑18] controleren (hoge statische druk van de
ventilator van de buitenunit instellen).
[A‑B]=C in dit geval gedefinieerd als: A=2; B=18; C=waarde die
willen te weten komen/veranderen
1 Controleer of de aanduiding op het 7-segmentendisplay die van
de normale werking is (standaardsituatie bij verzending in de
fabriek).
2 Druk meer dan 5 seconden op BS1.
Gevolg: Stand2 wordt geactiveerd:
3 Druk 18 keer op BS2.
Gevolg: Stand 2 instelling 18 wordt opgeroepen:
4 Druk 1 keer op BS3; de weergegeven waarde (afhankelijk van
de lokale situatie) is de staat van de instelling. In het geval van
[2‑18] is de standaardwaarde "0"; dit betekent dat de functie
niet geactiveerd is.
Gevolg: Stand 2 instelling 18 wordt opgeroepen en
geselecteerd; de weergegeven waarde is de actuele instelling.
5 Druk op BS2 tot de gewenste waarde op het 7-
segmentendisplay verschijnt om de waarde van de instelling te
veranderen. Druk vervolgens 1 keer op BS3 om de
instelwaarde vast te leggen. Druk opnieuw op BS3 om te
bevestigen en de werking met de gekozen instelling te
beginnen.
6 Druk 2 keer op BS1 om de controlefunctie af te sluiten.
Gevolg: De standaardsituatie bij verzending van de fabriek wordt
hersteld.
Activeer stand2 (druk meer dan 5
seconden op BS1) en selecteer de
gewenste instelling. Druk hiervoor op
BS2.
Druk 1 keer op BS3 om naar de waarde
van de gewenste instelling te gaan.
Druk op BS1.
▪ Activeer stand 2 (druk meer dan 5
seconden op BS1) en selecteer de
gewenste instelling. Druk hiervoor op
BS2.
▪ Druk 1 keer op BS3 om naar de
waarde van de gewenste instelling te
gaan.
▪ Stel de waarde van de geselecteerde
instelling in met BS2.
▪ Druk 1 keer op BS3 wanneer de
gewenste waarde is geselecteerd om
de wijziging vast te leggen.
▪ Druk opnieuw op BS3 om de werking
te beginnen met de ingestelde
waarde.
7.2.7Stand 1: Controle instellingen
[1‑0]
Geeft aan of de gecontroleerde unit een master-, slave1- of slave2unit is.
Master, slave1 en slave2 zijn relevant bij systeemconfiguraties met
meerdere buitenunits. De logica van de unit bepaalt welke buitenunit
master, slave1 of slave2 is.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
41
7 Configuratie
Lokale instellingen in stand 2 moeten in de master-unit worden
ingevoerd.
[1‑0]Beschrijving
Geen aanduiding Niet-gedefinieerde situatie.
0Buitenunit is master-unit.
1Buitenunit is slave 1-unit.
2Buitenunit is slave 2-unit.
[1‑1]
Geeft de status van de geluidsarme werking aan.
De geluidsarme werking beperkt het door de unit geproduceerde
geluid in vergelijking met de nominale bedrijfsomstandigheden.
[1‑1]Beschrijving
0Unit werkt momenteel niet in de geluidsarme
werking.
1Unit werkt momenteel in de geluidsarme
werking.
De geluidsarme werking kan worden ingesteld in stand 2. De
geluidsarme werking van het buitenunitsysteem kan op twee
manieren worden ingesteld.
▪ Bij de eerste manier wordt de geluidsarme werking door middel
van een lokale instelling 's nachts ingeschakeld. De unit werkt
gedurende de geselecteerde tijdsduur in de geluidsarme stand.
▪ Bij de tweede manier wordt de geluidsarme werking op basis van
een externe input ingeschakeld. Hiervoor is een optioneel
accessoire vereist.
[1‑2]
Geeft de status van de werking met stroomverbruikbegrenzing aan.
De werking met stroomverbruikbegrenzing verlaagt het
stroomverbruik van de unit in vergelijking met de nominale
bedrijfsomstandigheden.
[1‑2]Beschrijving
0Unit werkt momenteel niet met
stroomverbruikbegrenzing.
1Unit werkt momenteel met
stroomverbruikbegrenzing.
De werking met stroomverbruikbegrenzing kan worden ingesteld in
stand 2. De werking met stroomverbruikbegrenzing van het
buitenunitsysteem kan op twee manieren worden ingesteld.
▪ Bij de eerste manier wordt het stroomverbruik begrensd door
middel van een lokale instelling. De unit werkt dan altijd met de
geselecteerde begrenzing van het stroomverbruik.
▪ Bij de tweede manier wordt het stroomverbruik begrensd op basis
van een externe input. Hiervoor is een optioneel accessoire
vereist.
[1‑5] [1‑6]
Geeft aan:
▪ [1‑5]: De actuele Te-streefparameterpositie aan.
▪ [1‑6]: De actuele Tc-streefparameterpositie aan.
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor
meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[1‑10]
Geeft het totaal aantal aangesloten VRV- en AHU-binnenunits aan.
Hiermee kunt u controleren of het totaal aantal geïnstalleerde
binnenunits overeenstemt met het totaal aantal door het systeem
herkende binnenunits. Als dit niet het geval is, controleer dan best
de communicatiebedrading tussen de buiten- en binnenunits (F1/F2communicatieleiding).
[1‑13]
Geeft het totaal aantal aangesloten buitenunits aan (in geval van
systeem met meerdere buitenunits).
Hiermee kunt u controleren of het totaal aantal geïnstalleerde
buitenunits overeenstemt met het totaal aantal door het systeem
herkende buitenunits. Als dit niet het geval is, controleer dan best de
communicatiebedrading tussen de buiten- en buitenunits (Q1/Q2communicatieleiding).
[1‑17] [1‑18] [1‑19]
Geeft aan:
▪ [1‑17]: De recentste storingscode.
▪ [1‑18]: De op 1 na laatste storingscode.
▪ [1‑19]: De op 2 na laatste storingscode.
Wanneer de recentste storingscodes per ongeluk op de
gebruikersinterface van een binnenunit werden gereset, kunt u ze
via deze controle-instellingen nog controleren.
Zie "10.2 Problemen op basis van storingscodes oplossen" op
pagina 51 voor informatie over de inhoud of de reden van de
meeste relevante storingscodes. Meer gedetailleerde informatie over
storingscodes vindt u in de servicehandleiding van deze unit.
[1‑29] [1‑30] [1‑31]
Geef het resultaat van de lekdetectiefunctie weer:
▪: Geen gegevens.
▪: Storing lekdetectie door abnormale werking.
▪: Geen lek gedetecteerd.
▪: Lek gedetecteerd.
Zie "7.4 Met behulp van de lekdetectiefunctie"op pagina 48 voor
informatie over het gebruik van de lekdetectiefunctie.
[1‑34]
Geeft het aantal resterende dagen voor de volgende automatische
lekdetectie aan (indien de automatische lekdetectiefunctie is
ingeschakeld).
Wanneer de automatische lekdetectiefunctie door een instelling in
stand 2 is ingeschakeld, kunt u zien binnen hoeveel dagen de
functie zal worden uitgevoerd. Afhankelijk van de geselecteerde
lokale instelling, kan de automatische lekdetectiefunctie worden
geprogrammeerd op een tijdstip in de toekomst of op doorlopende
basis.
De aanduiding is in resterende dagen (0 tot 365 dagen).
[1‑39]
Geeft aan:
▪ Aantal op het systeem aangesloten Hydrobox-binnenunits
(HXY080/125 en HXHD).
[1‑40] [1‑41]
Geeft aan:
▪ [1‑40]: De actuele instelling van koelcomfort.
▪ [1‑41]: De actuele instelling van verwarmcomfort.
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor
meer informatie over deze instelling.
7.2.8Stand 2: Lokale instellingen
[2‑8]
Te-streeftemperatuur tijdens koelen.
[2‑8]Te-streefwaarde (°C)
0 (standaard)Auto
26
37
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
42
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
7 Configuratie
[2‑8]Te-streefwaarde (°C)
48
59
610
711
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor
meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑9]
Tc-streeftemperatuur tijdens verwarmen.
[2‑9]Tc-streefwaarde (°C)
0 (standaard)Auto
141
242
343
444
545
646
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor
meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑12]
Geluidsarme werking en/of stroomverbruikbegrenzing inschakelen
via externe besturingsadapter (DTA104A61/62).
Verander deze instelling wanneer het systeem in de geluidsarme
stand of met stroomverbruikbegrenzing moet draaien wanneer een
extern signaal naar de unit wordt gestuurd. Deze instelling werkt
alleen wanneer de optionele externe besturingsadapter
(DTA104A61/62) is geïnstalleerd.
[2‑12]Beschrijving
0 (standaard)Gedeactiveerd.
1Geactiveerd.
[2‑14]
Voer de extra bijgevulde hoeveelheid koelmiddel in.
Voer de totale hoeveelheid extra koelmiddel die werd bijgevuld in
wanneer u de automatische lekdetectie wilt gebruiken.
[2‑14]Hoeveelheid extra koelmiddel (kg)
0 (standaard)Geen input
10<x<5
25<x<10
310<x<15
415<x<20
520<x<25
625<x<30
730<x<35
835<x<40
940<x<45
1045<x<50
1150<x<55
1255<x<60
1360<x<65
1465<x<70
1570<x<75
1675<x<80
1780<x<85
1885<x<90
[2‑14]Hoeveelheid extra koelmiddel (kg)
19Instelling kan niet worden gebruikt. Totale
20
21
▪ Zie "6.7.2 Over koelmiddel bijvullen" op pagina 29 voor meer
informatie over de vulprocedure.
▪ Zie "6.7.3 Bepalen hoeveel koelmiddel toegevoegd moet
worden" op pagina 29 voor meer informatie over de berekening
van de hoeveelheid extra koelmiddel.
▪ Zie "7.4 Met behulp van de lekdetectiefunctie"op pagina48 voor
advies over het invoeren van de hoeveelheid extra koelmiddel en
de lekdetectiefunctie.
[2‑18]
Instelling hoge statische druk ventilator.
Activeer deze instelling om de door de ventilator van de buitenunit
geleverde statische druk te verhogen. Raadpleeg de technische
gegevens voor meer informatie over deze instelling.
[2‑18]Beschrijving
0 (standaard)Gedeactiveerd.
1Geactiveerd.
[2‑20]
Handmatig koelmiddel bijvullen.
Voer deze instelling uit om handmatig koelmiddel bij te vullen
(zonder automatische koelmiddelvulfunctie). Meer informatie over de
verschillende manieren om koelmiddel bij te vullen in uw systeem
vindt u in hoofdstuk "6.7.2Over koelmiddel bijvullen"op pagina29.
[2‑20]Beschrijving
0 (standaard)Gedeactiveerd.
1Geactiveerd.
[2‑21]
Stand koelmiddel aftappen/vacumeren.
Om een vrije doorgang te creëren om koelmiddel uit het systeem af
te tappen of om reststoffen te verwijderen of het systeem te
vacumeren moet een instelling worden uitgevoerd waarbij de
vereiste kleppen in het koelmiddelcircuit worden geopend zodat het
koelmiddel correct kan worden afgetapt of het systeem kan worden
gevacumeerd.
[2‑21]Beschrijving
0 (standaard)Gedeactiveerd.
1Geactiveerd.
[2‑22]
Instelling automatische geluidsarme werking en niveau 's nachts.
hoeveelheid koelmiddel moet <100kg zijn.
Druk op BS3 om het handmatig bijvullen van
koelmiddel te stoppen (wanneer de vereiste
hoeveelheid koelmiddel is bijgevuld). Als deze
functie niet werd afgebroken met een druk op
BS3, dan legt de unit de functie stil na
30minuten. Als de vereiste hoeveelheid
koelmiddel na 30minuten nog niet kon worden
bijgevuld, dan kunt u de lokale instelling
opnieuw wijzigen om de functie opnieuw te
activeren.
Druk op BS3 om de stand koelmiddel aftappen/
vacumeren te verlaten. Het systeem blijft in de
stand koelmiddel aftappen/vacumeren staan
zolang u niet op BS3 drukt.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
43
7 Configuratie
Door deze instelling te wijzigen, activeert u de automatische
geluidsarme werking van de unit en bepaalt u het niveau van de
functie. Afhankelijk van het gekozen niveau, wordt het geluidsniveau
verlaagd. Het begin- en eindtijdstip voor deze functie wordt
vastgelegd in instelling [2‑26] en [2‑27].
[2‑22]Beschrijving
0 (standaard)Gedeactiveerd
1Niveau 1Niveau 3<Niveau 2<Niveau 1
2Niveau 2
3Niveau 3
[2‑25]
Niveau geluidsarme werking via de externe besturingsadapter.
Deze instelling bepaalt het niveau van de geluidsarme werking als
het systeem in de geluidsarme stand moet draaien wanneer een
extern signaal naar de unit wordt gestuurd.
Deze instelling werkt alleen wanneer de optionele externe
besturingsadapter (DTA104A61/62) is geïnstalleerd en de instelling
[2‑12] is geactiveerd.
[2‑25]Beschrijving
1Niveau 1Niveau 3<Niveau 2<Niveau 1
2 (standaard)Niveau 2
3Niveau 3
[2‑26]
Begintijdstip geluidsarme werking.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑22].
[2‑26]Begintijdstip automatische geluidsarme
werking (ongeveer)
120u00
2 (standaard)22u00
324u00
[2‑27]
Eindtijdstip geluidsarme werking.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑22].
[2‑27]Eindtijdstip automatische geluidsarme
werking (ongeveer)
16u00
27u00
3 (standaard)8u00
[2‑30]
Niveau stroomverbruikbegrenzing (stap 1) via de externe
besturingsadapter (DTA104A61/62).
Deze instelling bepaalt het niveau van de stroomverbruikbegrenzing
voor stap 1 als het systeem met stroomverbruikbegrenzing moet
draaien wanneer een extern signaal naar de unit wordt gestuurd. Zie
de tabel voor de niveaus.
[2‑30]Stroomverbruikbegrenzing (bij benadering)
160%
265%
3 (standaard)70%
475%
580%
685%
790%
895%
[2‑31]
Niveau stroomverbruikbegrenzing (stap 2) via de externe
besturingsadapter (DTA104A61/62).
Deze instelling bepaalt het niveau van de stroomverbruikbegrenzing
voor stap 2 als het systeem met stroomverbruikbegrenzing moet
draaien wanneer een extern signaal naar de unit wordt gestuurd. Zie
de tabel voor de niveaus.
[2‑31]Stroomverbruikbegrenzing (bij benadering)
1 (standaard)40%
250%
355%
[2‑32]
Gedwongen, permanenten, stroomverbruikbegrenzing (geen externe
besturingsadapter vereist voor stroomverbruikbegrenzing).
Deze instelling activeert en bepaalt het niveau van de
stroomverbruikbegrenzing die permanent wordt toegepast als het
systeem altijd met stroomverbruikbegrenzing moet draaien. Zie de
tabel voor de niveaus.
[2‑32]Referentie begrenzing
0 (standaard)Functie niet actief.
1Volgens instelling [2‑30].
2Volgens instelling [2‑31].
[2‑35]
Instelling hoogteverschil.
[2‑35]Beschrijving
0Wanneer de buitenunit lager dan de
binnenunits is geïnstalleerd en het
hoogteverschil tussen de hoogste binnenunit
en de buitenunit meer dan 40m bedraagt,
moet de instelling [2‑35] worden ingesteld op 0.
1 (standaard)—
Andere veranderingen/beperkingen aan het circuit zijn van
toepassing. Zie "5.3.5 Enkelvoudige buitenunits en standaard
combinaties met meerdere buitenunits >20 HP" op pagina 17 en
"5.3.6Standaard combinaties met meerdere buitenunits ≤20 HP en
vrije combinaties met meerdere buitenunits"op pagina18 voor meer
informatie.
[2‑45]
Technische koeling.
[2‑45]Beschrijving
0 (standaard)Geen technische koeling beschikbaar
1Technische koeling beschikbaar
Zie de servicehandleiding voor meer informatie over deze instelling.
[2‑47]
Te-streeftemperatuur tijdens warmteterugwinning.
[2‑47]Te-streefwaarde (°C)
0 (standaard)Auto
26
37
48
59
610
711
[2‑49]
Instelling hoogteverschil.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
44
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
7 Configuratie
X27A
a
b
c
2
345
H JS T
X27A
A1P
[2‑49]Beschrijving
0 (standaard)—
1Wanneer de buitenunit hoger dan de
Andere veranderingen/beperkingen aan het circuit zijn van
toepassing. Zie "5.3.5 Enkelvoudige buitenunits en standaard
combinaties met meerdere buitenunits >20 HP" op pagina 17 en
"5.3.6Standaard combinaties met meerdere buitenunits ≤20 HP en
vrije combinaties met meerdere buitenunits"op pagina18 voor meer
informatie.
[2‑81]
Instelling koelcomfort.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑8].
[2‑81]Instelling koelcomfort
0Eco
1 (standaard)Gematigd
2Snel
3Krachtig
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor
meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑82]
Instelling verwarmcomfort.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑9].
[2‑82]Instelling verwarmcomfort
0Eco
1 (standaard)Gematigd
2Snel
3Krachtig
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor
meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑85]
Intervaltijd automatische lekdetectie.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑86].
[2‑85]Tijd tussen automatische lekdetectie
0 (standaard)365
1180
290
360
430
57
61
[2‑86]
Activering automatische lekdetectie.
Activeer deze instelling wanneer u de automatische
lekdetectiefunctie wilt gebruiken. Activeer instelling [2‑86] om de
automatische lekdetectie uit te voeren, afhankelijk van de ingestelde
waarde van de instelling. De tijd voor de volgende automatische
koelmiddellekdetectie hangt af van instelling [2‑85]. De automatische
lekdetectie wordt uitgevoerd in [2‑85] dagen.
Na elke automatische lekdetectie blijft het systeem stilstaan tot het
wordt herstart door een handmatig thermo ON-verzoek of door de
volgende geprogrammeerde actie.
binnenunits is geïnstalleerd en het
hoogteverschil tussen de laagste binnenunit en
de buitenunit meer dan 50m bedraagt, moet
de instelling [2‑49] op 1 worden ingesteld.
(dagen)
[2‑86]Beschrijving
0 (standaard)Geen lekdetectie gepland.
1Lekdetectie gepland één keer in [2‑85] dagen.
2Lekdetectie gepland elke [2‑85] dagen.
7.2.9PC-configurator aansluiten op de
buitenunit
a Pc
b Kabel (EKPCCAB)
c Hoofdprintplaat buitenunit
7.3Energie besparen en optimale
werking
Dit VRV IV-warmteterugwinningssysteem is uitgerust met een
geavanceerde energiespaarfunctie. U kunt voorrang geven aan een
laag energieverbruik of aan het comfortniveau. Verschillende
parameters kunnen worden ingesteld, met als resultaat de optimale
balans tussen energieverbruik en comfort voor een specifieke
toepassing.
Zie hierna voor een beschrijving van de mogelijke patronen. Wijzig
de parameters volgens de behoeften van uw gebouw en voor de
optimale balans tussen energieverbruik en comfort.
Ongeacht de geselecteerde regeling, blijven variaties op het gedrag
van het systeem mogelijk door beschermingsregelingen om de unit
stabiel te laten draaien. De streefwaarde ligt echter vast en wordt
gebruikt om een optimaal evenwicht tussen energieverbruik en
comfort te bereiken, afhankelijk van het type van de toepassing.
De selectieprocedures en setup van het systeem zijn belangrijke
punten, vooral wanneer Hydrobox-units worden gebruikt. De
gevraagde temperatuur van het uittredend water uit de Hydrobox
heeft voorrang op deze energiebesparende regeling, aangezien
deze samenhangt met de vereiste watertemperatuur.
7.3.1Mogelijke hoofdgebruiksmethoden
Basis
De koelmiddeltemperatuur wordt vastgelegd onafhankelijk van de
situatie. Dit komt overeen met de bekende standaardwerking van
vorige VRV-systemen.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑8]=2
Verwarmen[2‑9]=6
Automatisch
De koelmiddeltemperatuur wordt ingesteld afhankelijk van de
buitentemperatuur. De koelmiddeltemperatuur wordt zo aangepast
aan de vereiste belasting (die ook overeenstemt met de
buitentemperatuur).
Wanneer uw systeem bijvoorbeeld in de koelstand staat, dan moet
bij een lage buitentemperatuur (bijv. 25°C) minder worden gekoeld
dan bij een hoge buitentemperatuur (bijv. 35°C). Op basis hiervan
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
45
7 Configuratie
begint het systeem automatisch de koelmiddeltemperatuur te
verhogen, de geleverde capaciteit te verlagen en de efficiëntie van
het systeem te verhogen.
Wanneer uw systeem bijvoorbeeld in de verwarmstand staat, dan
moet bij een hoge buitentemperatuur (bijv. 15°C) minder worden
verwarmd dan bij een lage buitentemperatuur (bijv. –5°C). Volgens
dit systeem begint het systeem automatisch de
koelmiddeltemperatuur te verlagen, de geleverde capaciteit te
verlagen en de efficiëntie van het systeem te verhogen.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑8]=0 (standaard)
Verwarmen[2‑9]=0 (standaard)
Hi-sensible/economic (koelen/verwarmen)
De koelmiddeltemperatuur wordt hoger/lager (koelen/verwarmen)
ingesteld dan bij basisgebruik. De nadruk voor de Hi-sensible stand
ligt op het comfortgevoel van de klant.
De selectiemethode van de binnenunits is belangrijk omdat de
beschikbare capaciteit niet dezelfde is als bij basisgebruik.
Gelieve contact op te nemen met uw dealer voor meer informatie
over Hi-sensible toepassingen.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelenstel [2‑8] in op de waarde die
overeenstemt met de vereisten
van het voorontworpen systeem
met een Hi-sensible oplossing.
Verwarmenstel [2‑9] in op de waarde die
overeenstemt met de vereisten
van het voorontworpen systeem
met een Hi-sensible oplossing.
[2‑8]Te-streefwaarde (°C)
37
48
59
610
711
[2‑9]Tc-streefwaarde (°C)
141
343
7.3.2Mogelijke comfortinstellingen
Voor elk van de voorgaande standen kan een comfortniveau worden
geselecteerd. Het comfortniveau houdt verband met de timing en de
inspanning (energieverbruik) om een bepaalde kamertemperatuur te
bereiken door de koelmiddeltemperatuur tijdelijk te veranderen om
zo de gevraagde omstandigheden sneller te bereiken.
Krachtig
Overshoot (bij verwarmen) of undershoot (bij koelen) is toegestaan
ten opzichte van de gevraagde koelmiddeltemperatuur om zo de
vereiste kamertemperatuur heel snel te bereiken. Overshoot is
toegestaan vanaf het opstarten.
▪ Bij het koelen mag de verdampingstemperatuur, afhankelijk van
de situatie, tijdelijk tot 3°C dalen.
▪ Bij het verwarmen mag de condensatietemperatuur, afhankelijk
van de situatie, tijdelijk tot 49°C stijgen.
▪ Wanneer de vraag van de binnenunits afneemt, gaat het systeem
over naar een stabiele toestand, bepaald door de bovenstaande
werkingsstand.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑81]=3.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑8].
Verwarmen[2‑82]=3.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑9].
Snel
Overshoot (bij verwarmen) of undershoot (bij koelen) is toegestaan
ten opzichte van de gevraagde koelmiddeltemperatuur om zo de
vereiste kamertemperatuur heel snel te bereiken. Overshoot is
toegestaan vanaf het opstarten.
▪ Bij het koelen mag de verdampingstemperatuur, afhankelijk van
de situatie, tijdelijk tot 6°C dalen.
▪ Bij het verwarmen mag de condensatietemperatuur, afhankelijk
van de situatie, tijdelijk tot 46°C stijgen.
▪ Wanneer de vraag van de binnenunits afneemt, gaat het systeem
over naar een stabiele toestand, bepaald door de bovenstaande
werkingsstand.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑81]=2.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑8].
Verwarmen[2‑82]=2.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑9].
Gematigd
Overshoot (bij verwarmen) of undershoot (bij koelen) is toegestaan
ten opzichte van de gevraagde koelmiddeltemperatuur om zo de
vereiste kamertemperatuur heel snel te bereiken. Overshoot is niet
toegestaan vanaf het opstarten. Het opstarten gebeurt onder de
voorwaarden bepaald door de werkingsstand hierboven.
▪ Bij het koelen mag de verdampingstemperatuur, afhankelijk van
de situatie, tijdelijk tot 6°C dalen.
▪ Bij het verwarmen mag de condensatietemperatuur, afhankelijk
van de situatie, tijdelijk tot 46°C stijgen.
▪ Wanneer de vraag van de binnenunits afneemt, gaat het systeem
over naar een stabiele toestand, bepaald door de bovenstaande
werkingsstand.
▪ De omstandigheden van het opstarten verschillen van die van de
krachtige en snelle comfortinstelling.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑81]=1.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑8].
Verwarmen[2‑82]=1.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑9].
Eco
De door de gebruiksmethode (zie hiervoor) bepaalde originele
streefwaarde van de koelmiddeltemperatuur blijft behouden zonder
enige correctie, behalve voor beschermingsregeling.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑81]=0.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑8].
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
46
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
7 Configuratie
A
B
E
100%
50%
T
e
C
D
3°C
6°C
35°C
F
A
BC
D
E
F
A
B
100%
70%
E
T
c
C
D
49°C
46°C
F
2°C
A
BC
D
EF
Om dit te activeren in…Verander…
Verwarmen[2‑82]=0.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑9].
7.3.3Voorbeeld: Automatische stand bij koelen
D Gematigd
E Snel
F Krachtig
7.3.4Voorbeeld: Automatische stand bij
verwarmen
A Reële belastingscurve
B Virtuele belastingscurve (initiële capaciteit automatische
stand)
C Virtuele streefwaarde (waarde initiële
verdampingstemperatuur automatische stand)
D Vereiste waarde verdampingstemperatuur
E Belastingsfactor
F Buitenluchttemperatuur
TeVerdampingstemperatuur
Snel
Krachtig
Gematigd
Evolutie kamertemperatuur:
Evolutie kamertemperatuur:
A Virtuele belastingscurve (standaard piekcapaciteit
automatische stand)
B Belastingscurve
C Virtuele streefwaarde (waarde initiële
condensatietemperatuur automatische stand)
D Ontwerptemperatuur
E Belastingsfactor
F Buitenluchttemperatuur
TcCondensatietemperatuur
Snel
Krachtig
Gematigd
A Ingestelde temperatuur binnenunit
B Start werking
C Werkingsduur
A Ingestelde temperatuur binnenunit
B Start werking
C Werkingsduur
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
47
8 Inbedrijfstelling
D Gematigd
E Snel
F Krachtig
7.4Met behulp van de
lekdetectiefunctie
7.4.1Over de automatische lekdetectiefunctie
De (automatische) lekdetectiefunctie is niet standaard geactiveerd;
zij kan alleen werken nadat de extra hoeveelheid koelmiddel in het
systeem is ingevoerd (zie [2‑14]).
De lekdetectiefunctie kan worden geautomatiseerd. Stel de
intervaltijd of de tijd tot de volgende automatische lekdetectie in met
behulp van parameter [2‑85]. Parameter [2‑86] bepaalt of de
lekdetectie één keer (binnen [2‑85] dagen) of intermitterend, met een
interval van [2‑85] dagen, wordt uitgevoerd.
Voor de lekdetectiefunctie moet de bijgevulde hoeveelheid
koelmiddel onmiddellijk na het beëindigen van het vullen worden
ingevoerd. Dit moet worden ingevoerd vóór het proefdraaien.
OPMERKING
Als een verkeerde waarde voor de bijgevulde hoeveelheid
koelmiddel wordt ingevoerd, zal de lekdetectiefunctie
minder nauwkeurig werken.
INFORMATIE
▪ De gewogen en reeds genoteerde bijgevulde
hoeveelheid koelmiddel (niet de totale hoeveelheid
koelmiddel in het systeem) moet worden ingevoerd.
▪ De lekdetectiefunctie is niet beschikbaar wanneer
Hydrobox-units op het systeem zijn aangesloten.
▪ De lekdetectiefunctie kan niet worden gebruikt wanneer
het hoogteverschil tussen binnenunits ≥50/40m is.
7.4.2Handmatige lektest uitvoeren
Wanneer de lekdetectiefunctie eerst niet was vereist, maar later wel,
voer dan de extra hoeveelheid koelmiddel in in het systeem.
De lekdetectie kan ook één keer worden uitgevoerd door middel van
de volgende procedure.
1 Druk één keer op BS2.
2 Druk nogmaals op BS2.
3 Druk 5 seconden op BS2.
4 De lekdetectie begint. Druk op BS1 om de lekdetectie af te
breken.
Gevolg: Op het einde van de handmatige lekdetectie wordt het
resultaat weergegeven op het 7-segmentendisplay van de
buitenunit. De binnenunits staan in de vergrendelde toestand
(symbool gecentraliseerde besturing). Druk op BS1 om terug te
keren naar de normale toestand.
DisplayBetekenis
Geen lek gedetecteerd
Lek gedetecteerd
Informatiecodes:
CodeBeschrijving
De unit is niet klaar voor de lekdetectie (zie de
vereisten voor de lekdetectie).
Binnenunit is buiten temperatuurbereik voor
lekdetectie.
Buitenunit is buiten temperatuurbereik voor
lekdetectie.
CodeBeschrijving
Te lage druk gemeten tijdens lekdetectie.
Herbegin de lekdetectie.
Binnenunit die niet compatibel is met de
lekdetectiefunctie geïnstalleerd (bijv.
Hydrobox-units, …).
Het resultaat van de lekdetectie wordt weergegeven in [1‑29].
Stappen tijdens lekdetectie:
WeergevenStappen
Voorbereiding
Drukvereffening
Opstarten
Lekdetectie
Standby
Lekdetectie is beëindigd
(a) Als de binnentemperatuur te laag is, begint eerst het
verwarmen.
(b) Als de binnentemperatuur door de lekdetectiewerking
minder dan 15°C bedraagt en de buitentemperatuur lager
dan 20°C is, begint het verwarmen om een
basiscomfortniveau te behouden.
(a)
(b)
8Inbedrijfstelling
8.1Overzicht: Inbedrijfstelling
Na de installatie en wanneer de lokale instellingen zijn ingesteld
moet de installateur de correcte werking controleren. Hiervoor
MOET het systeem proefdraaien volgens de hierna beschreven
procedures.
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet
weten om het systeem na de configuratie in gebruik te stellen.
Het in bedrijf stellen houdt typisch volgende stappen in:
1De "Controlelijst voor de inbedrijfstelling" controleren.
2Proefdraaien.
3Indien nodig, problemen oplossen na abnormaal beëindigen
van het proefdraaien.
4Gebruik van het systeem.
8.2Voorzorgsmaatregelen bij de
inbedrijfstelling
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
VOORZICHTIG
Laat het systeem NIET proefdraaien terwijl aan de
binnenunits wordt gewerkt.
Bij het proefdraaien zullen NIET alleen de buitenunit, maar
ook de aangesloten binnenunit werken. Tijdens het
proefdraaien aan een binnenunit werken is gevaarlijk.
VOORZICHTIG
Steek GEEN vingers, stokken of andere voorwerpen in de
luchtinlaat of -uitlaat. Verwijder de ventilatorafscherming
NIET. Wanneer de ventilator met hoge snelheid draait, zou
dit letsels veroorzaken.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
48
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
8 Inbedrijfstelling
OPMERKING
Proefdraaien is mogelijk voor omgevingstemperaturen
tussen –20°C en 35°C.
INFORMATIE
Gedurende de eerste bedrijfsperiode van de unit kan het
nodige opgenomen vermogen hoger zijn dan dat vermeld
op het typeplaatje van deze unit. Dit fenomeen wordt
veroorzaakt door de compressor, die een continue looptijd
van 50 uur nodig heeft voordat een vlotte werking en
stabiel stroomverbruik wordt gerealiseerd.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de
carterverwarming van stroom te voorzien en de
compressor te beschermen.
Tijdens de testfunctie starten de buitenunit en de binnenunits op.
Controleer of voorbereidingen van alle binnenunits voltooid zijn
(lokale leidingen, elektrische bedrading, ontluchten, ...). Zie de
montagehandleiding van de binnenunits voor meer informatie.
8.3Checklist voor de inbedrijfstelling
Controleer na de installatie van de unit eerst de volgende punten. De
unit MOET worden gesloten nadat alle onderstaande controles zijn
uitgevoerd; ALLEEN dan kunt u de unit opstarten.
Lees de volledige instructies voor installatie en gebruik,
zoals beschreven in de uitgebreide handleiding voor de
installateur en de gebruiker.
Installatie
Controleer of de unit correct is geïnstalleerd om
abnormale geluiden en trillingen te voorkomen bij het
opstarten van de unit.
Lokale bedrading
Controleer of de lokale bedrading volgens de in het
hoofdstuk "6.8 De elektrische bedrading aansluiten" op
pagina35 beschreven instructies, de bedradingsschema's
en de geldende wetgeving is uitgevoerd.
Voedingsspanning
Controleer de voedingsspanning op het lokale
voedingspaneel. De spanning MOET overeenstemmen
met de spanning op het identificatieplaatje van de unit.
Aardingsbedrading
Controleer of de aardingskabels goed zijn aangesloten en
de aardingsklemmen stevig zijn vastgemaakt.
Isolatietest van het hoofdvoedingscircuit
Controleer met behulp van een megger van 500V of een
isolatiebestendigheid van 2 MΩ of meer is bereikt. Breng
hiervoor een spanning van 500 V DC aan tussen de
voedingsklemmen en de aarding. Gebruik de megger
NOOIT voor de transmissiebedrading.
Zekeringen, stroomonderbrekers of beveiligingen
Controleer of de zekeringen, de stroomonderbrekers of de
lokaal geïnstalleerde beveiligingen van het in het
hoofdstuk "5.4.3 Vereisten voor beveiligingen" op
pagina21 vermelde type en grootte zijn. Controleer of er
geen zekering of beveiliging is overbrugd.
Interne bedrading
Controleer of er geen losse aansluitingen of beschadigde
elektrische componenten in de elektrische
componentenkast en binnenin de unit zichtbaar zijn.
Leidingdiameter en leidingisolatie
Installeer leidingen met de juiste diameter en isoleer ze
zoals voorgeschreven.
Afsluiters
Zorg dat de afsluiters aan zowel de vloeistof- als de
gaszijde open zijn.
Beschadigde onderdelen
Controleer de binnenkant van de unit op beschadigde
onderdelen of platgedrukte leidingen.
Koelmiddellek
Controleer de binnenkant van de unit op
koelmiddellekken. Probeer eventuele koelmiddellekken te
repareren. Raadpleeg uw plaatselijke dealer als u er niet
in slaagt het lek te verhelpen. Raak geen koelmiddel aan
dat uit de aansluitingen van de koelmiddelleidingen is
gelekt. Anders kunt u vrieswonden oplopen.
Olielek
Controleer de compressor op olielekken. Probeer
eventuele olielekken te repareren. Raadpleeg uw
plaatselijke dealer als u er niet in slaagt het lek te
verhelpen.
Luchtinlaat/-uitlaat
Controleer of de luchtinlaat en -uitlaat van de unit NIET
belemmerd is door papier, karton of iets anders.
Hoeveelheid extra koelmiddel
De bij te vullen hoeveelheid koelmiddel moet worden
vermeld op het bijgevoegde label "Bijgevuld koelmiddel"
en aangebracht op de achterkant van het voorpaneel.
Installatiedatum en lokale instelling
Schrijf de installatiedatum op de sticker op de achterkant
van het bovenste voorpaneel overeenkomstig
EN60335‑2‑40 en noteer ook de lokale instelling(en).
8.4Over proefdraaien
De hiernavolgende procedure beschrijft het proefdraaien van het
volledige systeem. De volgende punten worden gecontroleerd en
beoordeeld:
▪ Controle van bedradingsfouten (controle van communicatie met
binnenunits).
▪ Controle of de afsluiters openen.
▪ Bepaling van de leidinglengte.
De controles van de leidinglengte en van de toestand van het
koelmiddel worden niet uitgevoerd wanneer het systeem Hydroboxunits bevat.
▪ Laat het systeem proefdraaien na de eerste installatie. Anders
wordt de storingscode aangegeven op de gebruikersinterface
en is de normale werking niet mogelijk of kunt u een afzonderlijke
binnenunit niet laten proefdraaien.
▪ Problemen met binnenunits kunnen niet voor elke unit afzonderlijk
worden gecontroleerd. Controleer de binnenunits één voor één
met een normale regeling op de gebruikersinterface na het
beëindigen van het proefdraaien. Zie de montagehandleiding van
de binnenunit (bijv. Hydrobox) voor meer informatie over
afzonderlijk proefdraaien.
INFORMATIE
▪ Het kan 10 minuten duren om het koelmiddel in een
uniforme toestand te krijgen voordat de compressor
wordt gestart.
▪ Bij het proefdraaien kan het stromen van het
koelmiddel of het geluid van een magneetklep goed
hoorbaar zijn en kan de displayweergave veranderen.
Dit zijn evenwel geen storingen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
49
9 Onderhoud en service
8.5Proefdraaien
1 Sluit alle voorpanelen zodat u geen verkeerde besluiten trekt
(behalve het servicedeksel van de inspectieopening in de
elektrische componentenkast).
2 Controleer of alle gewenste lokale instellingen zijn ingesteld; zie
"7.2Lokale instellingen uitvoeren"op pagina39.
3 Schakel de voeding naar de buitenunit en de aangesloten
binnenunits in.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de
carterverwarming van stroom te voorzien en de
compressor te beschermen.
4 Controleer of het systeem in de standaardsituatie (stilstand)
staat; zie "7.2.4 Stand 1 of 2 activeren" op pagina 40. Druk
minstens 5 seconden op BS2. De unit begint het proefdraaien.
Gevolg: Het proefdraaien wordt automatisch uitgevoerd, op het
display van de buitenunit wordt "" aangegeven en op de
gebruikersinterface van de binnenunits wordt de aanduiding
"Proefdraaien" en "Onder gecentraliseerde besturing"
aangegeven.
Stappen van de procedure van het automatisch proefdraaien van het
systeem:
StapBeschrijving
Controle vóór het opstarten (drukvereffening)
Opstartregeling koelen
Koelen stabiel
Communicatiecontrole
Controle afsluiter
Controle leidinglengte
Controle hoeveelheid koelmiddel
Afpompen
Unit stop
Let op: Tijdens het proefdraaien kan de unit niet worden stilgelegd
met de gebruikersinterface. Druk op BS3 om af te breken. De unit
stopt ±30 seconden later.
5 Controleer het resultaat van het proefdraaien op het 7-
segmentendisplay van de buitenunit.
BeëindigingBeschrijving
Normaal beëindigd Geen aanduiding op het 7-segmentendisplay
(stilstand).
Abnormaal
beëindigd
Aanduiding van storingscode op het 7segmentendisplay.
Zie "8.6Correctie na abnormaal beëindigen
van het proefdraaien"op pagina50 voor
stappen om de storing op te lossen. Wanneer
het proefdraaien is voltooid, kan de normale
werking na 5 minuten worden begonnen.
INFORMATIE
Raadpleeg de montagehandleiding van de binnenunit voor
gedetailleerde storingscodes in verband met binnenunits.
8.7Gebruik van de unit
Na de installatie en het proefdraaien van de buitenunit en
binnenunits is het systeem klaar voor gebruik.
De gebruikersinterface van de binnenunit moet ingeschakeld zijn om
de binnenunit te bedienen. Zie de gebruiksaanwijzing van de
binnenunit voor meer informatie.
9Onderhoud en service
OPMERKING
Dit onderhoud MOET worden uitgevoerd door een erkend
installateur of een servicetechnicus.
Laat het onderhoud minstens één keer per jaar uitvoeren.
De geldende wetgeving kan evenwel kortere
onderhoudsintervallen vereisen.
OPMERKING
De geldende wetgeving met betrekking tot gefluoreerde
broeikasgassen vereist dat de koelmiddelvulling van de
unit wordt aangegeven zowel in gewicht als in CO2equivalent.
Formula om de hoeveelheid in CO2-equivalent te
berekenen: GWP-waarde koelmiddel × totale
koelmiddelvulling [in kg] / 1000
9.1Overzicht: Onderhoud en service
Dit hoofdstuk bevat informatie over:
▪ Voorkomen van elektrische gevaren bij het onderhoud en
servicewerkzaamheden aan het systeem
▪ Koelmiddelaftapprocedure
9.2Voorzorgsmaatregelen inzake
onderhoud
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
OPMERKING:Risico van elektrostatische ontlading
Vooraleer met onderhouds- of servicewerkzaamheden te
beginnen, raak een metalen onderdeel van de unit aan om
statische elektriciteit af te voeren en de printplaat te
beschermen.
8.6Correctie na abnormaal beëindigen
van het proefdraaien
Het proefdraaien is alleen voltooid als er geen storingscode op de
gebruikersinterface of het 7-segmentendisplay van de buitenunit
staat. Wanneer er wel een storingscode op staat, voert u de in de
tabel met storingscodes beschreven stappen uit om de storing op te
lossen. Laat het systeem opnieuw proefdraaien en controleer of de
storing is opgelost.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
50
9.2.1Elektrische gevaren voorkomen
Bij service aan inverter-apparatuur:
1 Wacht na het uitschakelen van de voeding nog 10minuten om
het deksel van de kast met elektrische componenten te openen.
2 Meet de spanning tussen de klemmen op de klemmenstrook
voor de voeding met een tester en controleer of de voeding is
uitgeschakeld. Meet verder de punten op de afbeelding met een
tester en controleer of de spanning van de condensator in het
hoofdcircuit minder dan 50V DC bedraagt.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
X3A
5~12 HP
BLK
RED
X6A (A6P)X5A (A3P)
14~20 HP
3 Trek de verbindingsstekkers X1A, X2Avoor de
ventilatormotoren in de buitenunit uit voordat u begint met
servicewerkzaamheden aan de inverterapparatuur. Raak geen
onderdelen onder stroom aan. (Als een ventilator draait door de
sterke wind, kan hierdoor een spanning in de condensator of in
het hoofdcircuit worden opgeslagen en een elektrische schok
veroorzaken.)
4 Steek de verbindingsstekker na de servicewerkzaamheden
opnieuw in. Anders wordt storingscode
gebruikersinterface of op het 7-segmentendisplay van de
buitenunit aangegeven en is de normale werking niet mogelijk.
Voor meer informatie, zie het bedradingsschema op de achterkant
van het deksel van de kast met elektrische componenten.
Kijk uit voor de ventilator. De unit inspecteren met een draaiende
ventilator is gevaarlijk. Schakel altijd de hoofdschakelaar uit en
verwijder de zekeringen uit het besturingscircuit in de buitenunit.
op de
9.3Over de servicestand
Koelmiddel aftappen/vacumeren is mogelijk met behulp van
instelling [2‑21]. Zie "7.2Lokale instellingen uitvoeren"op pagina39
voor meer informatie over het instellen van stand2.
Controleer bij het gebruik van de stand voor vacumeren/aftappen
voor u begint heel grondig wat moet worden gevacumeerd/afgetapt.
Zie de montagehandleiding van de binnenunit voor meer informatie
over vacumeren en aftappen.
9.3.1Gebruik van de vacuümstand
1 Stel [2‑21]=1 bij de stilstaande unit.
Gevolg: Na bevestigen worden de expansiekleppen van de
binnenunits en de buitenunit volledig geopend. Op het 7segmentendisplay wordt dan
gebruikersinterface van alle binnenunits TEST (proefdraaien)
en (externe besturing) en de werking is geblokkeerd.
2 Vacumeer het systeem met een vacuümpomp.
3 Druk op BS3 om te stoppen met vacumeren.
9.3.2Koelmiddel aftappen
Het koelmiddel moet worden afgetapt met een aftapsysteem voor
koelmiddel. Voer dezelfde procedure als voor het vacumeren uit.
aangegeven en op de
10 Opsporen en verhelpen van storingen
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Afpompen – Koelmiddellekken. Als u het systeem wil
afpompen en er zit een lek in het koelmiddelcircuit:
▪ Gebruik NIET de automatische afpompfunctie van de
unit die al het koelmiddel uit het systeem naar de
buitenunit kan sturen. Mogelijk gevolg:
Zelfontbranding en explosie van de compressor door
lucht die in de draaiende compressor terechtkomt.
▪ Gebruik een afzonderlijk aftapsysteem zodat de
compressor van de unit NIET moet draaien.
OPMERKING
Verwijder bij het verwijderen van koelmiddel GEEN olie.
Voorbeeld: Met behulp van een olieafscheider.
10Opsporen en verhelpen van
storingen
10.1Overzicht: Opsporen en verhelpen
van storingen
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen ingeval van
problemen.
Het bevat informatie over:
▪ Problemen op basis van storingscodes oplossen
10.2Problemen op basis van
storingscodes oplossen
Wanneer er wel een storingscode op staat, voert u de in de tabel
met storingscodes beschreven stappen uit om de storing op te
lossen.
Druk op BS3 om de storingscode te resetten en opnieuw te proberen
nadat u het probleem hebt opgelost.
De op de buitenunit aangegeven storingscode bestaat uit een
hoofdcode en een subcode. De subcode biedt meer gedetailleerde
informatie over de storingscode. De storingscode wordt
intermitterend aangegeven.
Voorbeeld:
CodeVoorbeeld
Hoofdcode
Subcode
De hoofdcode wordt op het display om de seconde afgewisseld door
de subcode.
10.3Storingcodes: Overzicht
Raadpleeg uw verdeler als er andere foutcodes worden
weergegeven.
Controleer of aantal units met
transmissiebedrading overeenstemt met
aantal op voeding aangesloten units
(controlestand) of wacht tot einde
initialisering.
Controleer of aantal units met
transmissiebedrading overeenstemt met
aantal op voeding aangesloten units
(controlestand) of wacht tot einde
initialisering.
Open afsluiters.
om te resetten. Controleer de volgende
punten voordat u de procedure voor
automatisch bijvullen opnieuw probeert:
▪ Controleer of de gaszijdige afsluiter
goed openstaat.
▪ Controleer of de kraan van de
koelmiddelfles open is.
▪ Controleer of de luchtinlaat en -uitlaat
van de binnenunit niet geblokkeerd
zijn.
om te resetten. Probeer de procedure
voor automatisch bijvullen opnieuw.
bijvullen.
Probeer opnieuw wanneer
omgevingsvoorwaarden zijn vervuld.
Probeer opnieuw wanneer
omgevingsvoorwaarden zijn vervuld.
Zie de vereisten voor lekdetectie.
11Als afval verwijderen
Deze unit werkt met fluorkoolwaterstof (HFK). Neem contact op met
uw dealer wanneer u deze unit verwijdert.
OPMERKING
Probeer het systeem NIET zelf te ontmantelen: het
ontmantelen van het systeem en het behandelen van het
koelmiddel, van olie en van andere onderdelen MOETEN
conform met de geldende wetgeving uitgevoerd worden.
De units MOETEN voor hergebruik, recyclage en
terugwinning bij een gespecialiseerd behandelingsbedrijf
worden behandeld.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
55
12 Technische gegevens
a
b
a
c
d
a
b
a
e
d
e
c
a
b
a
e
d
f
c
a
b
a
e
b
d
c
a
b
a
e
d
f
c
h
1
h
2
1500
500
F
(mm)
db
12Technische gegevens
▪ Een deel van de recentste technische gegevens is beschikbaar
op de regionale Daikin-website (publiek toegankelijk).
▪ De volledige recentste technische gegevens zijn beschikbaar op
het Daikin-extranet (authenticatie vereist).
12.1Overzicht: Technische gegevens
Dit hoofdstuk bevat informatie over:
▪ Serviceruimte
▪ Leidingschema
▪ Bedradingsschema
12.2Serviceruimte: Buitenunit
Er moet voldoende ruimte rond de unit zijn voor
servicewerkzaamheden en de minimale ruimte voor de luchtinlaat en
-uitblaas (raadpleeg de afbeelding hierna en kies één van de
mogelijkheden).
Lay-outA+B+C+DA+B
Mogelijkheid 1 Mogelijkheid 2
3a≥10mm
b≥300mm
c≥10mm
d≥500mm
e≥20mm
f≥600 mm
4a≥10mm
b≥300mm
c≥10mm
d≥500mm
e≥20mm
5a≥10mm
b≥500mm
c≥10mm
d≥500mm
e≥20mm
f≥900mm
a≥50mm
b≥100mm
c≥50mm
d≥500mm
e≥100mm
f≥500mm
a≥50mm
b≥100mm
c≥50mm
d≥500mm
e≥100mm
a≥50mm
b≥500mm
c≥50mm
d≥500mm
e≥100mm
f≥600mm
—
—
ABCD Zijden om de installatieplaats met obstakels
F Voorzijde
Aanzuigzijde
▪ Bij een installatieplaats met obstakels alleen aan de zijden A+B+C
+D, heeft de hoogte van de muren aan zijden A+C geen invloed
op de afmetingen van de serviceruimte. Zie de afbeelding hiervoor
voor de invloed van de hoogte van de muren aan zijden B+D op
de afmetingen van de serviceruimte.
▪ Bij een montageplaats waar alleen aan de zijden A+B obstakels
voorkomen, heeft de hoogte van de muren geen invloed op
aangeduide afmetingen van onderhoudsruimte.
▪ De vereiste installatieruimte op deze afbeeldingen geldt voor
verwarmen onder vollast zonder rekening te houden met
eventuele ophoping van ijs. Als de installatie zich in een koude
Lay-outA+B+C+DA+B
Mogelijkheid 1 Mogelijkheid 2
1a≥10mm
b≥300mm
c≥10mm
d≥500mm
2a≥10mm
b≥300mm
c≥10mm
d≥500mm
e≥20mm
a≥50mm
b≥100mm
c≥50mm
d≥500mm
a≥50mm
b≥100mm
c≥50mm
d≥500mm
e≥100mm
a≥200mm
b≥300mm
a≥200mm
b≥300mm
e≥400mm
omgeving bevindt, dan moeten al de afmetingen hierboven
>500 mm zijn om ophoping van ijs tussen de buitenunits te
voorkomen.
INFORMATIE
De afmetingen van de serviceruimte in de afbeelding
hiervoor zijn gebaseerd op koelwerking bij een
omgevingstemperatuur van 35°C
(standaardomstandigheden).
INFORMATIE
Zie de technische data voor meer specificaties.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
57
12 Technische gegevens
a
b
d
e
c
Leidingschema: 14~20 HP
a Afsluiter (vloeistof)
b Servicepoort
c Afsluiter (hoge druk/lage druk)
d Afsluiter (gas)
e Vulpoort
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
58
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
12 Technische gegevens
Vulpoort / Servicepoort
Afsluiter
Filter
Terugslagklep
Drukveiligheidsklep
Thermistor
Magneetklep
Koelplaat (printplaat)
Capillaire buis
Expansieklep
4-wegsklep
Propellerventilator
Hogedrukschakelaar
Lagedruksensor
Hogedruksensor
Olieafscheider
Accumulator
7 Voor 5~12 HP: Kleuren (zie hieronder).
7 Voor 14~20 HP: Bij gebruik van het optionele accessoire, zie
de montagehandleiding van het optionele accessoire.
8 Voor 14~20 HP: Kleuren (zie hieronder).
Symbolen:
Lokale bedrading
Klemmenstrook
Connector
Aansluitklem
Aarding
Stoorspanningsvrije aarding
Aardingsbedrading
Lokaal te voorzien
Printplaat
Schakelkast
Optie
Kleuren:
BLKZwart
REDRood
BLUBlauw
WHTWit
GRNGroen
Warmtewisselaar
Compressor
Warmtewisselaar met dubbele buis
Verdeler
Vloeistofreservoir
12.4Bedradingsschema: Buitenunit
Raadpleeg de sticker met het bedradingsschema op de unit. De
gebruikte afkortingen hebben de volgende betekenis:
INFORMATIE
Het bedradingsschema op de buitenunit geldt alleen voor
de buitenunit. Voor de binnenunit of optionele elektrische
componenten, zie het bedradingsschema van de
binnenunit.
1 Dit bedradingsschema geldt alleen voor de buitenunit.
2 Symbolen (zie hieronder).
3 Voor bedrading naar transmissie binnenunit-buitenunit F1-F2,
transmissie buitenunit-buitenunit F1-F2, transmissie
buitenunit-multi Q1-Q2, zie de montagehandleiding.
4 Voor het gebruik van de schakelaar BS1~BS3, zie het label
"Voorzorgsmaatregelen bij onderhoud" op het deksel van de
elektrische componentenkast.
5 Sluit de beveiligingen (S1PH, S2PH (alleen voor 14~20 HP))
NIET kort wanneer u de unit gebruikt.
6 Voor 5~12 HP: Bij gebruik van het optionele accessoire, zie
de montagehandleiding van het optionele accessoire.
6 Voor 14~20 HP: connector X1A (M2F is rood, connector X2A
De binnenunit van het VRV IV-warmteterugwinningssysteem kan
worden gebruikt voor toepassingen met verwarmen/koelen. Het type
binnenunit dat kan worden gebruikt hangt af van de reeks van de
buitenunits.
OPMERKING
Voor latere wijzigingen of uitbreidingen van uw systeem:
Een volledig overzicht van toegelaten combinaties (voor
latere systeemuitbreiding) vindt u in de technische data en
moet worden geraadpleegd. Neem contact op met uw
installateur voor meer informatie en professioneel advies.
In het algemeen kunnen de volgende types binnenunit worden
aangesloten op een VRV IV-warmteterugwinningssysteem (nietbeperkende lijst, afhankelijk van de combinaties van het model
buitenunit en het model binnenunit):
Welke functies beschikbaar zijn, hangt af van het type van de
geselecteerde buitenunit. In deze gebruiksaanwijzing staat
aangegeven wanneer een functie alleen bij bepaalde modellen
voorkomt.
13.1Systeemlay-out
Uw buitenunit van de VRV IV-warmteterugwinningsreeks kan één
van de volgende modellen zijn:
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
61
14 Gebruikersinterface
k
e
c
kl
e
ee
fh
b
a
k
l
cc
kkk
j
c
e
i
k
k
c
d
1
3
2
5
4
e
g
c
15Voor het gebruik
WAARSCHUWING
Deze unit bevat elektrische en hete onderdelen.
WAARSCHUWING
Controleer vóór het gebruik van de unit of zij correct werd
geïnstalleerd door een installateur.
OPMERKING
Voer nooit zelf een inspectie van of
servicewerkzaamheden aan de unit uit. Vraag hier een
erkend servicetechnicus voor.
VOORZICHTIG
Langdurige blootstelling van uw lichaam aan de
luchtstroom is niet gezond.
VOORZICHTIG
Zorg voor een goede verluchting van de ruimte als samen
met het systeem een apparaat met brander wordt gebruikt;
dit om zuurstofgebrek te voorkomen.
VOORZICHTIG
Gebruik het systeem NIET wanneer een rookvormig
insecticide in de ruimte wordt verspreid. Anders zouden de
chemische stoffen zich in de unit kunnen ophopen, met
gevaar voor de gezondheid van mensen die overgevoelig
zijn voor chemische stoffen.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de
a Buitenunit
b Koelmiddelleiding
c BS-unit
d Multi-BS-unit
e VRV DX-binnenunit
f LT Hydrobox-unit
g VRV-binnenunit alleen koelen
h HT Hydrobox-unit
i EKEXV-kit
j AHU
Het volledige systeem kan in meerdere subsystemen worden
verdeeld. Deze subsystemen zijn 100% onafhankelijk inzake de
keuze van koelen en verwarmen, en elk subsysteem bestaat uit één
enkelvoudige BS-unit of één individuele aftakkingskit van een multiBS-unit, en alle stroomafwaarts aangesloten binnenunits. Sluit bij
gebruik van een schakelaar koelen/verwarmen deze schakelaar aan
op de BS-unit.
k Gebruikersinterface
l Draadloze gebruikersinterface
14Gebruikersinterface
Deze gebruiksaanwijzing geeft een niet-beperkend overzicht van de
belangrijkste functies van het systeem.
Gedetailleerde informatie over de vereiste stappen voor bepaalde
functies vindt u in de specifieke montagehandleiding en
gebruiksaanwijzing van de binnenunit.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de geïnstalleerde
gebruikersinterface.
VOORZICHTIG
▪ Raak de interne delen van de controller NOOIT aan.
▪ Verwijder het voorpaneel NIET. Sommige onderdelen
in het toestel aanraken is gevaarlijk en kan problemen
met het toestel veroorzaken. Neem contact op met uw
dealer voor controle en afstelling van de interne delen.
carterverwarming van stroom te voorzien en de
compressor te beschermen.
Deze gebruiksaanwijzing geldt voor de volgende systemen met
standaardbesturing. Neem vóór de ingebruikneming contact op met
uw dealer voor informatie over de bediening die overeenstemt met
uw systeem en versie. Dit is ook het geval als uw installatie is
uitgerust met een op maat ontworpen besturingssysteem.
Werkingsstanden (afhankelijk van het type binnenunit):
▪ Verwarmen en koelen (lucht/lucht).
▪ Alleen ventileren (lucht/lucht).
▪ Verwarmen en koelen (lucht/water).
▪ Warm water voor huishoudelijk gebruik
Afhankelijk van het type binnenunit zijn er specifieke functies; zie de
specifieke montagehandleiding/gebruiksaanwijzing voor meer
informatie.
16Bediening
16.1Werkingsgebied
Gebruik het systeem binnen de volgende temperatuur- en
vochtgehaltewaarden om een veilige en efficiënte werking te
verzekeren.
KoelenVerwarmen
Buitentemperatuur–5~43°Cdroge bol -20~20°Cdroge
bol
–20~15,5°C natte
bol
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
62
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
16 Bediening
a
b
KoelenVerwarmen
Binnentemperatuur21~32°Cdroge bol
14~25°C natte bol
Binnenvochtigheid≤80%
(a) Om te voorkomen dat er condens wordt gevormd en water
uit de unit druppelt. Als de temperatuur of de vochtigheid
buiten deze limieten valt, kunnen beveiligingen geactiveerd
worden, waardoor de unit mogelijk niet functioneert.
Het bovenstaande werkingsbereik geldt alleen wanneer directeexpansiebinnenunits op het VRV IV-systeem zijn aangesloten.
Voor Hydrobox-units of AHU-units gelden speciale waarden voor het
werkingsbereik. Zie hiervoor de montagehandleiding/
gebruiksaanwijzing van de specifieke unit. Zie de technische data
voor de recentste informatie.
15~27°Cdroge bol
(a)
16.2Gebruik van het systeem
16.2.1Over het gebruik van het systeem
▪ De bedieningsprocedure hangt af van de combinatie van
buitenunit en gebruikersinterface.
▪ Schakel de hoofdvoeding 6 uur vóór de inwerkingstelling in om de
unit te beschermen.
▪ Als de hoofdvoeding tijdens het gebruik wordt uitgeschakeld,
wordt de unit automatisch herstart zodra ze weer wordt
ingeschakeld.
16.2.2Over koelen, verwarmen, alleen ventileren
en automatische werking
▪ Omschakelen is onmogelijk als op het scherm van de
gebruikersinterface
besturing" staat (zie de montagehandleiding en
gebruiksaanwijzing van de gebruikersinterface).
▪ Wanneer
op het display knippert, zie "16.5.1 Over master-
gebruikersinterface instellen"op pagina65.
▪ De ventilator kan mogelijk nog ongeveer 1 minuut blijven draaien
nadat het verwarmen is beëindigd.
▪ De luchtstroomsnelheid kan zich automatisch aanpassen aan de
kamertemperatuur of de ventilator kan onmiddellijk stoppen. Dit is
echter geen storing.
"omschakeling onder gecentraliseerde besturing"
"omschakeling onder gecentraliseerde
WanneerDan
REYQ8~20
enkelvoudige
modellen
De ontdooistand wordt aangegeven met
de binnenunit.
Warme start
Om te voorkomen dat bij het begin van verwarmen koude lucht uit
een binnenunit wordt geblazen, wordt de binnenventilator
automatisch stilgelegd. Op het display van de gebruikersinterface
wordt aangegeven. Het kan even duren voordat de
ventilator begint te werken. Dit is echter geen storing.
INFORMATIE
▪ De verwarmingscapaciteit neemt af wanneer de
buitentemperatuur daalt. Gebruik in dat geval een
ander verwarmingstoestel in combinatie met de unit.
(Wanneer u een toestel met een open vlam gebruikt,
moet u de kamer constant verluchten). Plaats geen
apparatuur met een open vlam op plaatsen die
blootgesteld zijn aan de luchtstroom van de unit of
onder de unit.
▪ Het duurt even voordat de kamer is opgewarmd nadat
u de unit hebt gestart, aangezien de unit de volledige
kamer verwarmt met een warmeluchtcirculatiesysteem.
▪ Als de warme lucht naar het plafond stijgt, en de lucht
boven de vloer koud blijft, raden wij aan de circulator te
gebruiken (= binnenventilator voor het circuleren van
lucht). Neem contact op met uw dealer voor meer
informatie.
De ventilator van de binnenunit wordt
stilgelegd, de koelmiddelcyclus wordt
omgekeerd en energie van in het gebouw
wordt gebruikt om de warmtewisselaar van
de buitenunit te ontdooien.
op het display van
16.2.4Gebruik van het systeem (ZONDER
keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening)
1 Druk meermaals op de keuzeknop voor de bedrijfsstand op de
gebruikersinterface en selecteer de gewenste bedrijfsstand.
Koelen
Verwarmen
Alleen ventileren
16.2.3Over verwarmen
Het kan langer duren voor de ingestelde temperatuur wordt bereikt
voor algemeen verwarmen dan voor koelen.
De volgende stappen worden uitgevoerd om te voorkomen dat de
verwarmingscapaciteit afneemt of dat koude lucht wordt uitgeblazen.
Ontdooien
Bij het verwarmen bevriest de luchtgekoelde warmtewisselaar van
de buitenunit hoe langer, hoe meer, zodat steeds minder energie
kan worden overgebracht naar de warmtewisselaar van de
buitenunit. De verwarmingscapaciteit neemt af en het systeem moet
ontdooien om het ijs van de spiraal van de buitenunit te kunnen
verwijderen. Tijdens het ontdooien neemt de verwarmingscapaciteit
aan de binnenunitzijde tijdelijk af tot het ontdooien beëindigd is. Na
het ontdooien krijgt de unit weer haar volledige
verwarmingscapaciteit.
Tijdens het ontdooien blijft de binnenunit op
een lager peil verder verwarmen. Dit
verzekert u van een aangenaam
comfortniveau binnen.
2 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te werken.
16.2.5Gebruik van het systeem (MET
keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening)
Overzicht van de keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening
a KEUZESCHAKELAAR ALLEEN
VENTILEREN/AIRCONDITIONING
Stel de schakelaar in op voor alleen
ventileren of op voor koelen of
verwarmen.
b KEUZESCHAKELAAR KOELEN/
VERWARMEN
Stel de schakelaar in op
of op voor verwarmen
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
voor koelen
63
16 Bediening
1
1
1
1
1
1
1
Starten
1 Selecteer als volgt de bedrijfsstand met de keuzeschakelaar
koelen/verwarmen op de afstandsbediening:
Koelen
2 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te
werken.
Stoppen
3 Druk opnieuw op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het werkingslampje gaat uit en het systeem stopt.
OPMERKING
Schakel de voeding niet meteen uit nadat de unit is
gestopt, maar wacht minstens 5 minuten.
Instellen
Zie de gebruiksaanwijzing van de gebruikersinterface voor informatie
over het programmeren van temperatuur, ventilatorsnelheid en
luchtstroomrichting.
Verwarmen
Alleen ventileren
16.3Gebruik van het
ontvochtigingsprogramma
16.3.1Over het ontvochtigingsprogramma
▪ Dit programma dient om de vochtigheid in uw kamer te
verminderen met een zo klein mogelijke temperatuurdaling
(minimale kamerkoeling).
▪ De microcomputer bepaalt automatisch de temperatuur en de
ventilatorsnelheid (kan niet worden ingesteld met de
gebruikersinterface).
▪ Deze stand is niet mogelijk bij een lage kamertemperatuur
(<20°C).
Stoppen
4 Druk opnieuw op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het werkingslampje gaat uit en het systeem stopt.
OPMERKING
Schakel de voeding niet meteen uit nadat de unit is
gestopt, maar wacht minstens 5 minuten.
16.3.3Gebruik van het
ontvochtigingsprogramma (MET
keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening)
Starten
1 Selecteer koelen met behulp van de keuzeschakelaar koelen/
verwarmen op de afstandsbediening.
2 Druk enkele keren op de keuzeknop voor de werkingsstand op
de gebruikersinterface en selecteer (ontvochtigen).
3 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te
werken.
4 Druk op de instelknop voor de luchtstroomrichting (alleen voor
dubbelstroom, multi-stroom, hoek, plafondmontage en
wandmontage). Zie "16.4 Luchtstroomrichting instellen" op
pagina64 voor meer informatie.
Stoppen
5 Druk opnieuw op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het werkingslampje gaat uit en het systeem stopt.
OPMERKING
Schakel de voeding niet meteen uit nadat de unit is
gestopt, maar wacht minstens 5 minuten.
16.4Luchtstroomrichting instellen
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de gebruikersinterface.
16.4.1Over de luchtstroomklep
Dubbelstroomunits+multi-stroomunits
16.3.2Gebruik van het
ontvochtigingsprogramma (ZONDER
keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening)
Starten
1 Druk enkele keren op de keuzeknop voor de werkingsstand op
de gebruikersinterface en selecteer
2 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te
werken.
3 Druk op de instelknop voor de luchtstroomrichting (alleen voor
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
64
dubbelstroom, multi-stroom, hoek, plafondmontage en
wandmontage). Zie "16.4 Luchtstroomrichting instellen" op
pagina64 voor meer informatie.
Hoekunits
Units voor plafondmontage
Units voor wandmontage
(ontvochtigen).
In de volgende gevallen wordt de luchtstroomrichting gestuurd door
een microcomputer, en kan zij verschillen van de instelling op het
display.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
17 Energie besparen en optimale werking
a
b
d
cccc
eeeee
b
KoelenVerwarmen
▪ Wanneer de
kamertemperatuur lager is dan
de ingestelde temperatuur.
▪ Bij continue werking met horizontale luchtstroomrichting.
▪ Tijdens continue werking met neerwaartse luchtstroom bij het
koelen met een aan het plafond opgehangen of aan de wand
bevestigde unit, kan de microcomputer de luchtstroomrichting
sturen, en verandert ook de aanduiding op de
gebruikersinterface.
De luchtstroomrichting kan worden ingesteld op één van de
volgende manieren:
▪ De stand van de luchtstroomklep wordt automatisch ingesteld.
▪ De gebruiker stelt de luchtstroomrichting in.
▪ Automatische
WAARSCHUWING
Raak nooit de luchtuitlaat of horizontale bladen aan terwijl
de draaiklep in werking is. Uw vingers kunnen geklemd
geraken of de unit kan onklaar geraken.
OPMERKING
▪ Het draaibereik van de klep kan worden veranderd.
▪ Gebruik de klep bij voorkeur niet in de horizontale
en gewenste stand .
Neem contact op met uw dealer voor meer informatie.
(alleen voor dubbelstroom, multi-stroom, hoek,
plafondmontage en wandmontage).
stand
afzetten op het plafond of op de klep.
. Anders kan er zich vocht of stof gaan
▪ Bij het starten.
▪ Als de kamertemperatuur
hoger is dan de ingestelde
temperatuur.
▪ Bij het ontdooien.
16.5Master-gebruikersinterface
instellen
16.5.2Gebruikersinterface als master instellen
(VRV DX en Hydrobox)
1 Druk 4 seconden op de keuzeknop voor de werkingsstand van
de actuele master-gebruikersinterface. Als deze procedure nog
niet was uitgevoerd, dan kunt u ze uitvoeren op de als eerste
gebruikte gebruikersinterface.
Gevolg: Het display met (omschakeling onder
gecentraliseerde besturing) van alle op dezelfde buitenunit
aangesloten slave-gebruikersinterfaces knippert.
2 Druk op de keuzeknop voor de werkingsstand van de controller
die u als master-gebruikersinterface wilt instellen.
Gevolg: De instelling is voltooid. Deze gebruikersinterface is
ingesteld als master-gebruikersinterface en
(omschakeling onder gecentraliseerde besturing) verdwijnt van
het display. Op de displays van de andere gebruikersinterfaces
staat (omschakeling onder gecentraliseerde besturing).
16.6Over besturingssystemen
Behalve individuele besturing (één gebruikersinterface bestuurt één
binnenunit), biedt dit systeem nog twee andere besturingssystemen.
Controleer het volgende als uw unit met één van die
besturingssystemen is uitgerust:
TypeBeschrijving
Groepsbesturing1 gebruikersinterface bestuurt tot 16
Besturing met 2
gebruikersinterfaces
OPMERKING
Neem contact op met uw dealer als u de combinatie of de
instelling van groepsbesturing en besturing met 2
gebruikersinterfaces wilt wijzigen.
binnenunits. Alle binnenunits krijgen
dezelfde instelling.
2 gebruikersinterfaces besturen 1
binnenunit (bij groepsbesturing is dit 1
groep van binnenunits). De unit wordt
individueel bestuurd.
16.5.1Over master-gebruikersinterface instellen
17Energie besparen en optimale
werking
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om voor een
optimale werking van het systeem te zorgen.
▪ Stel de luchtuitlaat zo in dat de lucht niet rechtstreeks op de
aanwezige personen wordt geblazen.
▪ Pas de kamertemperatuur aan voor een aangename omgeving.
Voorkom te sterk verwarmen of koelen.
▪ Houd bij het koelen rechtstreeks zonlicht uit de kamer met behulp
a Buitenunit
b BS-unit
c VRV DX-binnenunit
d HT Hydrobox-unit
e Gebruikersinterface
Wanneer het systeem is geïnstalleerd zoals in de afbeelding
hiervoor, dan moet – voor elk subsysteem – één van de
gebruikersinterfaces als hoofdgebruikersinterface worden ingesteld.
Op de displays van de slave-gebruikersinterfaces staat
(omschakeling onder gecentraliseerde besturing) en de slavegebruikersinterfaces volgen automatisch de bedrijfsstand bepaald
door de master-gebruikersinterface.
Verwarmen of koelen selecteren kan alleen met de mastergebruikersinterface.
van gordijnen of jaloezieën.
▪ Verlucht dikwijls. Zorg bij langdurig gebruik vooral voor
verluchting.
▪ Houd deuren en ramen dicht. Als de deuren of ramen open
blijven, zal er lucht uit de kamer stromen, met een kleiner koel- of
verwarmeffect tot gevolg.
▪ Koel of verwarm NIET te sterk. Om zuinig om te gaan met energie
houdt u de temperatuurinstelling op een gematigd niveau.
▪ Plaats NOOIT voorwerpen in de buurt van de luchtinlaat of -uitlaat
van de unit. Anders kan het verwarmings-/koeleffect afnemen of
het systeem uitgeschakeld worden.
▪ Zet de hoofdvoedingsschakelaar van de unit uit als de unit
gedurende langere tijd niet zal worden gebruikt. Er wordt immers
stroom verbruikt zolang de schakelaar niet uitgeschakeld is. Zet
de hoofdvoedingsschakelaar 6 uur voor gebruik aan alvorens de
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
65
18 Onderhoud en service
unit opnieuw op te starten, dit om een vlotte werking te
garanderen. (Zie "Onderhoud" in de handleiding van de
binnenunit.)
▪ Als op het display staat (tijd om het luchtfilter te reinigen), laat
u de filters door een erkend servicetechnicus schoonmaken. (Zie
"Onderhoud" in de handleiding van de binnenunit.)
▪ Houd de binnenunit en de gebruikersinterface op minstens 1 m
van televisie-, radio-, stereotoestellen of dergelijke. Anders zijn
statische storingen of vervormde beelden mogelijk.
▪ Plaats GEEN voorwerpen onder de binnenunit; anders kunnen ze
schade oplopen door water.
▪ Bij een vochtigheid van meer dan 80% of wanneer de afvoeruitlaat
verstopt is, kan condensvorming optreden.
Dit VRV IV-warmteterugwinningssysteem is uitgerust met een
geavanceerde energiespaarfunctie. U kunt voorrang geven aan een
laag energieverbruik of aan het comfortniveau. Verschillende
parameters kunnen worden ingesteld, met als resultaat de optimale
balans tussen energieverbruik en comfort voor een specifieke
toepassing.
Zie hierna voor een rudimentaire beschrijving van de mogelijke
patronen. Neem contact met uw installateur voor advies of om de
parameters aan uw noden aan te passen.
De montagehandleiding bevat meer gedetailleerde informatie voor
de installateur. Hij kan u helpen om een optimale balans tussen
energieverbruik en comfort te bereiken.
17.1Beschikbare
hoofdgebruiksmethoden
Basis
De koelmiddeltemperatuur wordt vastgelegd onafhankelijk van de
situatie. Dit komt overeen met de bekende standaardwerking van
vorige VRV-systemen.
Automatisch
De koelmiddeltemperatuur wordt ingesteld afhankelijk van de
buitentemperatuur. De koelmiddeltemperatuur wordt zo aangepast
aan de vereiste belasting (die ook overeenstemt met de
buitentemperatuur).
Wanneer uw systeem bijvoorbeeld in de koelstand staat, dan moet
bij een lage buitentemperatuur (bijv. 25°C) minder worden gekoeld
dan bij een hoge buitentemperatuur (bijv. 35°C). Op basis hiervan
begint het systeem automatisch de koelmiddeltemperatuur te
verhogen, de geleverde capaciteit te verlagen en de efficiëntie van
het systeem te verhogen.
Hi-sensible/economic (koelen/verwarmen)
De koelmiddeltemperatuur wordt hoger/lager (koelen/verwarmen)
ingesteld dan bij basisgebruik. De nadruk voor de Hi-sensible stand
ligt op het comfortgevoel van de klant.
De selectiemethode van de binnenunits is belangrijk omdat de
beschikbare capaciteit niet dezelfde is als bij basisgebruik.
Gelieve contact op te nemen met uw installateur voor meer
informatie over Hi-sensible toepassingen.
17.2Mogelijke comfortinstellingen
Voor elk van de voorgaande standen kan een comfortniveau worden
geselecteerd. Het comfortniveau houdt verband met de timing en de
inspanning (energieverbruik) om een bepaalde kamertemperatuur te
bereiken door de koelmiddeltemperatuur tijdelijk te veranderen om
zo de gevraagde omstandigheden sneller te bereiken.
▪ Krachtig
▪ Snel
▪ Gematigd
▪ Eco
INFORMATIE
Een combinatie van de Automatische stand met Hydroboxtoepassingen kan interessant zijn. Het effect van de
energiespaarfunctie kan heel beperkt zijn wanneer een
lage/hoge (koelen/verwarmen) temperatuur van het
uittredend water wordt gevraagd.
18Onderhoud en service
OPMERKING
Voer nooit zelf een inspectie van of
servicewerkzaamheden aan de unit uit. Vraag hier een
erkend servicetechnicus voor.
WAARSCHUWING
Vervang nooit een zekering door een zekering met een
andere waarde of andere draden als een zekering is
doorgebrand. Het gebruik van een draad of koperdraad
kan een uitval van de unit of brand veroorzaken.
VOORZICHTIG
Steek GEEN vingers, stokken of andere voorwerpen in de
luchtinlaat of -uitlaat. Verwijder de ventilatorafscherming
NIET. Wanneer de ventilator met hoge snelheid draait, zou
dit letsels veroorzaken.
VOORZICHTIG: Kijk uit voor de ventilator!
De unit inspecteren met een draaiende ventilator is
gevaarlijk.
Schakel de hoofdschakelaar altijd uit alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
VOORZICHTIG
Controleer na langdurig gebruik of de staander en
bevestiging niet beschadigd zijn. Bij beschadiging dreigt de
unit te vallen en letsel te veroorzaken.
OPMERKING
Veeg het bedieningspaneel van de controller NIET af met
benzine, thinner, reinigingsdoeken met chemische
producten, enz. Het paneel kan verkleuren of de coating
kan afschilferen. Dompel bij een sterk vervuild
bedieningspaneel een doek in met water verdund neutraal
detergent, wring de doek goed uit en veeg er dan het
paneel mee schoon. Veeg het daarna af met een andere
droge doek.
18.1Onderhoud na een lange periode
van stilstand
Bijvoorbeeld aan het begin van het seizoen.
▪ Controleer en verwijder alles dat de inlaat- en uitlaatopeningen
van de binnen- en buitenunits zou kunnen blokkeren.
▪ Reinig de luchtfilters en behuizingen van de binnenunits. Neem
contact op met uw installateur of onderhoudspersoon om de
luchtfilters en buitenkant van de binnenunit schoon te maken. Tips
voor het onderhoud en procedures voor het schoonmaken vindt u
in de montagehandleiding/gebruiksaanwijzing van de specifieke
binnenunits. Installeer de gereinigde luchtfilters terug in dezelfde
positie.
▪ Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik van de unit in,
dit om een vlotte werking te verzekeren. Zodra de voeding wordt
ingeschakeld, verschijnt het displays van de gebruikersinterface.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
66
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
18 Onderhoud en service
18.2Onderhoud voor een lange periode
van stilstand
Bijvoorbeeld aan het eind van het seizoen.
▪ Laat de binnenunits ongeveer een halve dag draaien in de stand
alleen ventileren om de binnenkant van de units te drogen. Zie
"16.2.2 Over koelen, verwarmen, alleen ventileren en
automatische werking"op pagina63 voor meer informatie over de
stand alleen ventileren.
▪ Schakel de voeding uit. Het display van de gebruikersinterface
gaat uit.
▪ Reinig de luchtfilters en behuizingen van de binnenunits. Neem
contact op met uw installateur of onderhoudspersoon om de
luchtfilters en buitenkant van de binnenunit schoon te maken. Tips
voor het onderhoud en procedures voor het schoonmaken vindt u
in de montagehandleiding/gebruiksaanwijzing van de specifieke
binnenunits. Installeer de gereinigde luchtfilters terug in dezelfde
positie.
18.3Over het koelmiddel
Dit product bevat gefluoreerde broeikasgassen. Laat de gassen
NIET vrij in de atmosfeer.
Koelmiddeltype: R410A
Waarde globaal opwarmingspotentieel (GWP): 2087,5
OPMERKING
De geldende wetgeving met betrekking tot gefluoreerde
broeikasgassen vereist dat de koelmiddelvulling van de
unit wordt aangegeven zowel in gewicht als in CO2equivalent.
Formule om de hoeveelheid in ton CO2-equivalent te
berekenen: GWP-waarde koelmiddel × totale
koelmiddelvulling [in kg] / 1000
Neem contact op met uw installateur voor meer informatie.
WAARSCHUWING
Het koelmiddel in het systeem is veilig en lekt normaal niet.
Als het koelmiddel in de ruimte lekt, kan een schadelijk gas
vrijkomen bij contact met vuur van een brander, een
verwarming of een fornuis.
Schakel alle verwarmingstoestellen met verbranding uit,
verlucht de ruimte en neem contact op met de dealer waar
u de unit hebt gekocht.
Gebruik het systeem niet totdat iemand van de
servicedienst heeft bevestigd dat het deel met het
koelmiddellek gerepareerd is.
18.4Dienst-na-verkoop en garantie
18.4.1Garantieperiode
▪ Bij dit product wordt een garantiekaart geleverd die de dealer bij
de installatie heeft ingevuld. De klant moet de ingevulde kaart
controleren en zorgvuldig bewaren.
▪ Als het product binnen de garantieperiode moet worden
gerepareerd, neemt u contact op met uw dealer en houd u de
garantiekaart klaar.
een zekere technische kennis. Om voor een optimaal onderhoud
van uw units te zorgen, raden wij aan de normale
onderhoudswerkzaamheden aan te vullen met een onderhouds- en
inspectiecontract. Ons dealernetwerk heeft toegang tot een
permanente voorraad essentiële onderdelen om uw unit zo lang
mogelijk te laten meegaan. Neem contact op met uw dealer voor
meer informatie.
Vermeld altijd de volgende informatie wanneer u uw dealer om
een interventie vraagt:
▪ De volledige modelnaam van de unit.
▪ Het fabricagenummer (vermeld op het naamplaatje van de unit).
▪ De installatiedatum.
▪ De symptomen of de storing, en details van het defect.
WAARSCHUWING
▪ Wijzig, demonteer, verwijder, herinstalleer of repareer
de unit niet zelf aangezien een verkeerde demontage
of installatie een elektrische schok of brand kan
veroorzaken. Neem contact op met uw dealer.
▪ Zorg dat er geen open vlammen zijn in het geval van
een koelmiddellek. Het koelmiddel zelf is helemaal
veilig, niet-giftig en niet-brandbaar, maar er zal wel een
giftig gas vrijkomen wanneer het koelmiddel per
ongeluk lekt in een kamer met lucht van een
ventilatorkachel, gasfornuis, enz. Laat de reparatie van
een lek altijd controleren door erkend servicepersoneel
voordat u de unit weer in gebruik neemt.
18.4.3Aanbevolen onderhouds- en
inspectiecycli
De vermelde onderhouds- en vervangingscycli staan los van de
garantieperiode van de onderdelen.
OnderdeelInspectiecy
clus
Elektromotor1 jaar20.000 uur
Printplaat25.000 uur
Warmtewisselaar5 jaar
Sensor (thermistor, enz.)5 jaar
Gebruikersinterface en
schakelaars
Lekbak8 jaar
Expansieklep20.000 uur
Magneetklep20.000 uur
Voor de tabel wordt uitgegaan van de volgende
gebruiksomstandigheden:
▪ Normaal gebruik zonder veelvuldig starten en stoppen van de unit.
Afhankelijk van het model, bevelen wij aan het toestel niet meer
dan 6 keer/uur te starten en te stoppen.
▪ Er wordt uitgegaan van een gebruik van 10 uur/dag en 2.500 uur/
jaar.
Onderhoudscyclus
(vervangingen en/of
reparaties)
25.000 uur
18.4.2Aanbevelingen voor onderhoud en
inspectie
Aangezien zich na verschillende jaren van gebruik stof kan ophopen
in de unit, zullen de prestaties van de unit enigszins afnemen. Het
demonteren en schoonmaken van de binnenkant van units vereist
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
67
19 Opsporen en verhelpen van storingen
OPMERKING
▪ In de tabel staan de belangrijkste onderdelen.
Raadpleeg uw onderhouds- en inspectiecontract voor
meer informatie.
▪ De tabel geeft de aanbevolen onderhoudsperiodes
aan. Om de unit evenwel zo lang mogelijk te laten
meegaan, is het mogelijk dat u het onderhoud vroeger
moet uitvoeren. De aanbevolen intervallen kunnen
worden gebruikt voor het gepaste onderhoudsontwerp
voor wat betreft de budgettering van kosten voor
onderhoud en inspectie. Afhankelijk van de inhoud van
het onderhouds- en inspectiecontract, kunnen de
inspectie- en onderhoudscycli in werkelijkheid korter
zijn dan vermeld.
18.4.4Verkorte onderhouds- en
vervangingscycli
De volgende omstandigheden kunnen aanleiding geven tot een
kortere "onderhoudscyclus" of "vervangingscyclus":
De unit wordt gebruikt op een plaats waar:
▪ Hitte en vochtigheid buiten de normale waarden schommelen.
▪ Grote stroomschommelingen (spanning, frequentie,
golfvervorming, enz.) (de unit kan niet worden gebruikt als de
stroomschommelingen buiten het toelaatbare bereik vallen).
▪ Er vaak schokken en trillingen zijn.
▪ De lucht stof, zout, schadelijke gassen of olienevel zoals
zwavelzuur en waterstofsulfide bevat.
▪ Het toestel frequent wordt gestart en gestopt of lange tijd blijft
draaien (sites met airconditioning rond de klok).
Aanbevolen vervangingscyclus voor slijtageonderdelen
OnderdeelInspectiec
yclus
Luchtfilter1 jaar5 jaar
Filter met hoog rendement1 jaar
Zekering10 jaar
Carterverwarming8 jaar
Onderdelen onder drukNeem ingeval van
OPMERKING
▪ In de tabel staan de belangrijkste onderdelen.
Raadpleeg uw onderhouds- en inspectiecontract voor
meer informatie.
▪ De tabel geeft de aanbevolen vervangingsintervallen
aan. Om de unit evenwel zo lang mogelijk te laten
meegaan, is het mogelijk dat u het onderhoud vroeger
moet uitvoeren. De aanbevolen intervallen kunnen
worden gebruikt voor het gepaste onderhoudsontwerp
voor wat betreft de budgettering van kosten voor
onderhoud en inspectie. Neem contact op met uw
dealer voor meer informatie.
Onderhoudscyclus
(vervangingen en/of
reparaties)
corrosie contact op met
uw plaatselijke verdeler.
19Opsporen en verhelpen van
storingen
Als zich één van de volgende problemen voordoet, neem dan
onderstaande maatregelen en neem contact op met uw dealer.
WAARSCHUWING
Stop de werking en schakel de voeding uit als er zich
iets abnormaals voordoet (brandgeur, enz.).
Als u de unit onder dergelijke omstandigheden laat
werken, kan dit leiden tot een defect, elektrische schok of
brand. Neem contact op met uw dealer.
ALLEEN een erkend servicetechnicus mag het systeem repareren.
StoringMaatregel
Als een beveiliging zoals een zekering,
onderbreker of aardlekschakelaar vaak
in werking treedt, of als de AAN/UITschakelaar NIET goed werkt.
Als water uit de unit lekt.Stop de werking.
De bedrijfsschakelaar werkt NIET goed. Schakel de voeding UIT.
Als het unitnummer op het display van
de gebruikersinterface staat, het
bedrijfslampje knippert en de
storingscode wordt aangegeven.
Als het systeem NIET goed werkt en geen van de bovenstaande
storingen in aanmerking komt, volg dan de onderstaande
procedures.
StoringMaatregel
Indien het systeem
helemaal niet werkt.
Het systeem werkt wel
voor alleen ventileren,
maar stopt meteen bij
het verwarmen of
koelen.
▪ Controleer of er geen
stroomonderbreking is. Wacht tot de
stroom is hersteld. Als de stroom tijdens
de werking uitvalt, zal het systeem
automatisch herstarten direct nadat de
voedingsspanning is hersteld.
▪ Controleer of er geen zekering is
doorgebrand of een onderbreker in
werking is gesteld. Vervang indien nodig
de zekering of stel de onderbreker terug.
▪ Controleer of de luchtinlaat of -uitlaat van
de buitenunit of de binnenunit niet
geblokkeerd is. Verwijder eventuele
obstakels en zorg voor voldoende
ventilatie.
▪ Controleer of (tijd om luchtfilter te
reinigen) op het display van de
gebruikersinterface staat. (Zie
"18Onderhoud en service"op pagina66
en "Onderhoud" in de handleiding van de
binnenunit.)
Schakel de hoofdvoeding
UIT.
Verwittig uw installateur
en geef hem de
storingscode door.
INFORMATIE
Het is mogelijk dat schade veroorzaakt door het
demonteren of schoonmaken van de binnenkant van units
door iemand anders dan onze erkende dealers niet onder
de garantie valt.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
68
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
19 Opsporen en verhelpen van storingen
StoringMaatregel
Het systeem werkt,
maar koelt of verwarmt
onvoldoende.
Neem contact op met uw installateur als u na controle van alle
bovenstaande punten het probleem niet zelf kunt oplossen. Geef
hem de symptomen door, de volledige modelnaam van de unit (met
indien mogelijk ook het fabricagenummer) en de installatiedatum
(mogelijk vermeld op de garantiekaart).
▪ Controleer of de luchtinlaat of -uitlaat van
de buitenunit of de binnenunit niet
geblokkeerd is. Verwijder eventuele
obstakels en zorg voor voldoende
ventilatie.
▪ Controleer of het luchtfilter niet verstopt
is (zie "Onderhoud" in de handleiding van
de binnenunit).
▪ Controleer de temperatuurinstelling.
▪ Controleer de instelling van de
ventilatorsnelheid op uw
gebruikersinterface.
▪ Controleer of er geen deuren of ramen
openstaan. Sluit alle deuren en ramen
om te voorkomen dat er wind
binnenkomt.
▪ Controleer of er niet te veel mensen
aanwezig zijn in de kamer tijdens het
koelen. Controleer of de warmtebron in
de kamer niet te groot is.
▪ Controleer of er geen rechtstreeks
zonlicht in de kamer schijnt. Gebruik
gordijnen of jaloezieën.
▪ Controleer of de luchtstroomhoek goed
is.
19.1Storingscodes: Overzicht
Neem contact op met uw installateur wanneer een storingscode op
het scherm van de gebruikersinterface van de binnenunit staat. Geef
hem de storingscode door, het unittype en het serienummer (deze
laatste twee vindt u op het naamplaatje van de unit).
Hierna vindt u een lijst met storingscodes als referentie. Afhankelijk
van de ernst van de storingscode, kunt u op de AAN/UIT-knop
drukken om de code te resetten. Vraag anders advies aan uw
installateur.
HoofdcodeInhoud
Externe beveiliging geactiveerd
EEPROM-storing (binnenunit)
Storing afvoersysteem (binnenunit)
Storing ventilatormotor (binnenunit)
Storing motor draaiklep (binnenunit)
Storing expansieklep (binnenunit)
Storing afvoer (binnenunit)
Storing stofkamer filter (binnenunit)
Storing capaciteitsinstelling (binnenunit)
Storing transmissie tussen hoofdprintplaat en
subprintplaat (binnenunit)
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
69
19 Opsporen en verhelpen van storingen
HoofdcodeInhoud
Storing aansluiting binnenunits of verkeerde
combinatie types
Dubbel gecentraliseerd adres
Storing in communicatie gecentraliseerde besturing binnenunit
Storing automatische adressering (inconsistentie)
Storing automatische adressering (inconsistentie)
19.2Symptomen die geen storingen
van het systeem zijn
De volgende symptomen zijn GEEN storingen van het systeem:
19.2.1Symptoom: Het systeem werkt niet
▪ De airconditioner start niet meteen nadat u op de AAN/UIT-knop
van de gebruikersinterface drukt. Als het bedrijfslampje brandt, is
toestand van het systeem normaal. Om overbelasting van de
compressormotor te voorkomen, start de airconditioner pas 5
minuten nadat hij werd uitgeschakeld. Deze vertraging wordt ook
toegepast na gebruik van de keuzeknop voor de bedrijfsstand.
▪ Als "Onder gecentraliseerde besturing" op de gebruikersinterface
staat, knippert het display enkele seconden wanneer u op de
werkingstoets drukt. Het knipperende display betekent dat de
gebruikersinterface niet kan worden gebruikt.
▪ Het systeem start niet meteen nadat de voeding is ingeschakeld.
Wacht één minuut tot de microcomputer bedrijfsklaar is.
19.2.2Symptoom: Koelen/verwarmen kan niet
worden omgeschakeld
▪ (omschakeling onder gecentraliseerde besturing) op het
display betekent dat dit een slave-gebruikersinterface is.
▪ Wanneer de keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening is geïnstalleerd en op het display
(omschakeling onder gecentraliseerde besturing) staat, betekent
dit dat omschakelen koelen/verwarmen wordt geregeld door de
keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de afstandsbediening.
Vraag uw dealer waar de afstandsbedieningsschakelaar is
geïnstalleerd.
19.2.3Symptoom: Ventileren is mogelijk, maar
koelen en verwarmen werken niet
Onmiddellijk na het inschakelen. De microcomputer is nog aan het
opstarten en voert een communicatiecontrole uit met alle
binnenunits. Wacht 12 minuten (maximum) tot de microcomputer
klaar is.
19.2.4Symptoom: De ventilatorsnelheid stemt
niet overeen met de instelling
De ventilatorsnelheid verandert niet wanneer u op de instelknop voor
de ventilatorsnelheid drukt. Wanneer de kamertemperatuur bij het
verwarmen de ingestelde temperatuur bereikt, valt de buitenunit stil
en gaat de ventilator van de binnenunit over naar fluistersnelheid. Dit
voorkomt dat koude lucht rechtstreeks op de personen in de kamer
wordt geblazen. De ventilatorsnelheid verandert niet wanneer u op
de knop drukt, zelfs niet wanneer een andere binnenunit verwarmt.
19.2.5Symptoom: De luchtstroomrichting stemt
niet overeen met de instelling
De luchtstroomrichting stemt niet overeen met het display van de
gebruikersinterface. De luchtstroomrichting zwenkt niet. Dit komt
doordat de unit door de microcomputer wordt bestuurd.
19.2.6Symptoom: Uit het toestel komt witte rook
(binnenunit)
▪ Wanneer het vochtgehalte bij het koelen hoog is. Als de
binnenkant van een binnenunit extreem vuil is, zal de
temperatuurverdeling in de kamer ongelijk zijn. Daarom is het
nodig om de binnenkant van de binnenunit schoon te maken.
Vraag aan uw dealer meer informatie over het schoonmaken van
de unit. Dit is het werk van een erkend servicetechnicus.
▪ Meteen na het beëindigen van het koelen en bij lage
kamertemperatuur en laag vochtgehalte. Warm koelgas stroomt
terug in de binnenunit en produceert stoom.
19.2.7Symptoom: Uit het toestel komt witte rook
(binnenunit, buitenunit)
Wanneer het systeem na het ontdooien wordt omgeschakeld op
verwarmen. Het vocht van het ontdooien wordt omgezet in stoom en
wordt uitgeblazen.
19.2.8Symptoom: Op het display van de
gebruikersinterface staat "U4" of "U5", de
unit stopt, en start weer na enkele
minuten
De gebruikersinterface wordt gestoord door interferentie van andere
elektrische toestellen. Dit maakt communicatie tussen de units
onmogelijk, en ze worden stilgelegd. De werking wordt automatisch
hervat zodra de interferentie ophoudt.
19.2.9Symptoom: De airconditioners maken
lawaai (binnenunit)
▪ Een zoevend geluid is hoorbaar onmiddellijk na het inschakelen
van de voeding. De elektronische expansieklep in een binnenunit
begint te werken en produceert het geluid. Dit zal na ongeveer
één minuut echter afnemen.
▪ Er is een constant "shah" geluid hoorbaar wanneer het systeem
koelt of stilstaat. Dit geluid wordt geproduceerd wanneer de
afvoerpomp (optioneel accessoire) werkt.
▪ Er is een "pishi-pishi" knarsend geluid hoorbaar wanneer het
systeem stopt na het verwarmen. Dit geluid wordt geproduceerd
door het uitzetten of krimpen van plastic onderdelen door het
temperatuurverschil.
▪ Er is een laag "sah", "choro-choro" geluid hoorbaar wanneer de
binnenunit stilstaat. Dit geluid is hoorbaar wanneer een andere
binnenunit werkt. Om te voorkomen dat er olie en koelmiddel in
het systeem blijft, wordt een kleine hoeveelheid koelmiddel in de
kring rondgestuurd.
19.2.10 Symptoom: De airconditioners maken
lawaai (binnenunit, buitenunit)
▪ Een constant laag sissend geluid is hoorbaar wanneer het
systeem koelt of ontdooit. Dit is het geluid van het koelgas dat
door zowel binnen- als buitenunits stroomt.
▪ Een sissend geluid is hoorbaar bij het starten of meteen na het
stoppen van de werking of het ontdooien. Dit wordt veroorzaakt
door het stoppen of wijzigen van de koelmiddelstroom.
19.2.11 Symptoom: De airconditioners maken
lawaai (buitenunit)
De hoogte van het bedrijfsgeluid verandert. Dit geluid wordt
veroorzaakt door de frequentiewijziging.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
70
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
20 Verplaatsen
19.2.12 Symptoom: Er komt stof uit de unit
Wanneer een unit na een lange periode van stilstand weer wordt
gebruikt. Dit komt door stof in de unit.
19.2.13 Symptoom: De units geven een geur af
De unit kan geuren opnemen van kamers, meubilair, sigaretten,
enz., en die dan weer afgeven.
19.2.14 Symptoom: De ventilator van de
buitenunit draait niet
Tijdens de werking. De ventilatorsnelheid wordt geregeld met het
oog op een optimale werking van het product.
19.2.15 Symptoom: Op het scherm staat "88"
Dit is het geval meteen nadat de hoofdvoeding is ingeschakeld en
betekent dat de gebruikersinterface in de normale toestand staat. Dit
duurt 1minuut.
19.2.16 Symptoom: De compressor in de
buitenunit stopt niet na een korte
verwarmingscyclus
Dit voorkomt dat er koelmiddel in de compressor blijft. De unit zal na
5 tot 10 minuten stoppen.
19.2.17 Symptoom: De binnenkant van een
buitenunit is warm, zelfs wanneer de unit
is gestopt
De carterverwarming verwarmt de compressor zodat deze vlot kan
starten.
19.2.18 Symptoom: U voelt warme lucht wanneer
de binnenunit gestopt is
Meer dan één binnenunit draait op hetzelfde systeem. Wanneer een
andere unit werkt, blijft er nog wat koelmiddel door de unit stromen.
20Verplaatsen
Neem contact op met uw dealer om de volledige unit te verwijderen
en opnieuw te installeren. Het verplaatsen van units vereist een
zekere technische kennis.
21Als afval verwijderen
Deze unit werkt met fluorkoolwaterstof (HFK). Neem contact op met
uw dealer wanneer u deze unit verwijdert.
OPMERKING
Probeer het systeem NIET zelf te ontmantelen: het
ontmantelen van het systeem en het behandelen van het
koelmiddel, van olie en van andere onderdelen MOETEN
conform met de geldende wetgeving uitgevoerd worden.
De units MOETEN voor hergebruik, recyclage en
terugwinning bij een gespecialiseerd behandelingsbedrijf
worden behandeld.
22Technische gegevens
22.1Informatievereisten voor
ecologisch ontwerp
Volg de onderstaande stappen om de gegevens van het Energy
Label – Lot 21 van de unit en combinaties van buitenunit/binnenunit
te raadplegen.
1 Ga naar de volgende webpagina: https://energylabel.daikin.eu/
2 Om verder te gaan, kies:
▪ "Continue to Europe" voor de internationale website.
▪ "Other country" voor een site voor een specifiek land.
Gevolg: U gaat naar de webpagina "Seasonal efficiency".
3 Klik bij "Eco Design – Ener LOT21" op "Generate your data".
Gevolg: U gaat naar de webpagina "Seasonal efficiency
(LOT21)".
4 Volg de instructies op de webpagina om de juiste unit te
selecteren.
Gevolg: Na de selectie kunt u de LOT 21 datasheet worden
geraadpleegd als PDF of als HTML-webpagina.
INFORMATIE
Andere documenten (bijv. handleidingen, ...) kunnen ook
op deze webpagina worden geraadpleegd.
23Verklarende woordenlijst
Dealer
Verdeler die het product verkoopt.
Erkende installateur
Technisch bekwame persoon met een erkenning om het
product te installeren.
Gebruiker
Persoon die de eigenaar is van het product en/of die het
product gebruikt.
Geldende wetgeving
Alle geldende internationale, Europese, nationale en
plaatselijke richtlijnen, wetten, reglementen en/of
voorschriften betreffende een bepaald product of domein.
Onderhoudsbedrijf
Bedrijf dat bevoegd is om de vereiste service voor het
product uit te voeren of te coördineren.
Installatiehandleiding
Handleiding met instructies betreffende het installeren, het
configureren en het onderhouden van een bepaald product
of een bepaalde toepassing.
Gebruiksaanwijzing
Instructiehandleiding voor een bepaald product of een
bepaalde toepassing waarin wordt uitgelegd hoe het
product of de toepassing moet worden gebruikt.
Instructies voor het onderhoud
Instructiehandleiding bedoeld voor een bepaald product of
een bepaalde toepassing waarin wordt uitgelegd hoe dit
product (indien van toepassing) dient gemonteerd,
geconfigureerd, gebruikt en/of onderhouden te worden.
Accessoires
Labels, handleidingen, informatiefiches, apparatuur en
uitrustingen die met het product worden meegeleverd en
die volgens de instructies in de meegeleverde documentatie
geïnstalleerd moeten worden.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
71
23 Verklarende woordenlijst
Optionele apparatuur
Door Daikin gemaakte of goedgekeurde apparatuur en
uitrustingen die met het product volgens de instructies in de
meegeleverde documentatie gecombineerd mogen worden.
Ter plaatse te voorzien
NIET door Daikin gemaakte apparatuur en uitrustingen die
met het product volgens de instructies in de meegeleverde
documentatie gecombineerd mogen worden.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
72
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
4P561154-1 2018.09
Copyright 2018 Daikin
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.