Daikin REYQ8U7Y1B, REYQ10U7Y1B, REYQ12U7Y1B, REYQ14U7Y1B, REYQ16U7Y1B Installer reference guide [nl]

...
Uitgebreide handleiding
voor de installateur en de
gebruiker
VRV IV+ warmteterugwinning
REYQ8U7Y1B REYQ10U7Y1B REYQ12U7Y1B REYQ14U7Y1B REYQ16U7Y1B REYQ18U7Y1B REYQ20U7Y1B
REMQ5U7Y1B
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
VRV IV+ warmteterugwinning
Nederlands

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave
1 Algemene veiligheidsmaatregelen 3
1.1 Over de documentatie ............................................................... 3
1.1.1 Betekenis van de waarschuwingen en symbolen ....... 4
1.2 Voor de gebruiker...................................................................... 4
1.3 Voor de installateur ................................................................... 4
1.3.1 Algemeenheden.......................................................... 4
1.3.2 Plaats van installatie ................................................... 5
1.3.3 Koelmiddel .................................................................. 5
1.3.4 Pekel ........................................................................... 6
1.3.5 Water .......................................................................... 6
1.3.6 Elektrisch .................................................................... 6
2 Over de documentatie 7
2.1 Over dit document ..................................................................... 7
Voor de installateur 7
3 Over de doos 7
3.1 Overzicht: Over de doos............................................................ 7
3.2 De buitenunit uitpakken............................................................. 8
3.3 Om de toebehoren van de buitenunit uit te nemen ................... 8
3.4 Accessoireleidingen: Diameters ................................................ 8
3.5 Transportbeveiliging verwijderen (alleen voor 14+16 HP)......... 9
3.6 Transportbeveiliging verwijderen (alleen voor 18+20 HP)......... 9
4 Over de units en opties 9
4.1 Overzicht: Over de units en opties ............................................ 9
4.2 Identificatielabel: Buitenunit....................................................... 9
4.3 Over de buitenunit ..................................................................... 10
4.4 Systeemlay-out.......................................................................... 10
4.5 Units en opties combineren....................................................... 10
4.5.1 Over combinaties van units en opties......................... 10
4.5.2 Mogelijke combinaties van binnenunits ...................... 11
4.5.3 Mogelijke combinaties van buitenunits ....................... 11
4.5.4 Mogelijke opties voor de buitenunit............................. 11
5 Voorbereiding 11
5.1 Overzicht: Voorbereiding........................................................... 11
5.2 Installatieplaats voorbereiden.................................................... 12
5.2.1 Vereisten inzake de plaats waar de buitenunit
geïnstalleerd wordt...................................................... 12
5.2.2 Bijkomende vereisten inzake de installatieplaats van
de buitenunit in koude klimaten .................................. 13
5.2.3 Voorzorgsmaatregelen voor koelmiddellekken........... 13
5.3 De koelmiddelleidingen voorbereiden ....................................... 14
5.3.1 Vereisten voor de koelmiddelleidingen ....................... 14
5.3.2 Leidingmaat selecteren............................................... 14
5.3.3 Koelmiddelaftaksets selecteren .................................. 16
5.3.4 Over de leidinglengte.................................................. 16
5.3.5 Enkelvoudige buitenunits en standaard combinaties
met meerdere buitenunits >20 HP .............................. 17
5.3.6 Standaard combinaties met meerdere buitenunits ≤20 HP en vrije combinaties met meerdere
buitenunits................................................................... 18
5.3.7 Meerdere buitenunits: Mogelijke lay-outs ................... 19
5.4 De elektrische bedrading voorbereiden..................................... 20
5.4.1 Over het voorbereiden van de elektrische bedrading . 20
5.4.2 Over het voldoen aan de normen inzake elektriciteit.. 21
5.4.3 Vereisten voor beveiligingen....................................... 21
6 Installatie 22
6.1 Overzicht: Installatie .................................................................. 22
6.2 De units openen ........................................................................ 22
6.2.1 De buitenunit openen.................................................. 22
6.2.2 Elektrische componentenkast van de buitenunit
openen ........................................................................ 22
6.3 De buitenunit monteren .............................................................. 23
6.3.1 De installatiestructuur voorzien.................................... 23
6.4 Koelmiddelleidingen aansluiten.................................................. 23
6.4.1 Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van
koelmiddelleidingen ..................................................... 23
6.4.2 Over het aansluiten van de koelmiddelleidingen ......... 24
6.4.3 Koelmiddelleidingen leggen ......................................... 24
6.4.4 Koelmiddelleiding op buitenunit aansluiten.................. 24
6.4.5 Installatie van de leidingset voor meerdere
aansluitingen................................................................ 24
6.4.6 Meerdere buitenunits: Uitbreekopeningen................... 25
6.4.7 Koelmiddelaftakset aansluiten ..................................... 25
6.4.8 Bescherming tegen verontreiniging ............................. 25
6.4.9 Het uiteinde van een buis solderen.............................. 25
6.4.10 Gebruik van de afsluiter en servicepoort ..................... 26
6.4.11 Dichtgeknepen leidingen verwijderen .......................... 26
6.5 De koelmiddelleiding controleren ............................................... 27
6.5.1 Over het controleren van de koelmiddelleidingen........ 27
6.5.2 Koelmiddelleiding controleren: Algemene richtlijnen ... 28
6.5.3 Koelmiddelleiding controleren: Opstelling.................... 28
6.5.4 Lektest uitvoeren.......................................................... 28
6.5.5 Vacuümdrogen............................................................. 28
6.6 Koelmiddelleidingen isoleren...................................................... 29
6.7 Koelmiddel bijvullen.................................................................... 29
6.7.1 Voorzorgsmaatregelen voor het vullen met
koelmiddel.................................................................... 29
6.7.2 Over koelmiddel bijvullen ............................................. 29
6.7.3 Bepalen hoeveel koelmiddel toegevoegd moet
worden ......................................................................... 29
6.7.4 Koelmiddel vullen: Stroomschema............................... 30
6.7.5 Koelmiddel vullen......................................................... 32
6.7.6 Stap 6a: Koelmiddel automatisch vullen...................... 33
6.7.7 Stap 6b: Koelmiddel handmatig vullen......................... 34
6.7.8 Foutcodes bij het vullen met koelmiddel ...................... 35
6.7.9 Controles na bijvullen van koelmiddel.......................... 35
6.7.10 De label voor fluorhoudende broeikasgassen
bevestigen.................................................................... 35
6.8 De elektrische bedrading aansluiten .......................................... 35
6.8.1 Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van
elektrische bedrading................................................... 35
6.8.2 Lokale bedrading: Overzicht ........................................ 36
6.8.3 Over elektrische bedrading .......................................... 36
6.8.4 Richtlijnen bij het uitslaan van de uitbreekopeningen.. 37
6.8.5 Transmissiebedrading routeren en bevestigen............ 37
6.8.6 Transmissiebedrading aansluiten ................................ 38
6.8.7 Transmissiebedrading voltooien .................................. 38
6.8.8 Voeding routeren en bevestigen.................................. 38
6.8.9 Voeding aansluiten ...................................................... 39
7 Configuratie 39
7.1 Overzicht: Configuratie............................................................... 39
7.2 Lokale instellingen uitvoeren ...................................................... 39
7.2.1 Over lokale instellingen................................................ 39
7.2.2 Componenten voor lokale instellingen ......................... 40
7.2.3 Toegang tot de componenten voor lokale instellingen. 40
7.2.4 Stand 1 of 2 activeren .................................................. 40
7.2.5 Gebruik van stand 1..................................................... 41
7.2.6 Gebruik van stand 2..................................................... 41
7.2.7 Stand 1: Controle instellingen ...................................... 41
7.2.8 Stand 2: Lokale instellingen ......................................... 42
7.2.9 PC-configurator aansluiten op de buitenunit................ 45
7.3 Energie besparen en optimale werking ...................................... 45
7.3.1 Mogelijke hoofdgebruiksmethoden .............................. 45
7.3.2 Mogelijke comfortinstellingen....................................... 46
7.3.3 Voorbeeld: Automatische stand bij koelen................... 47
7.3.4 Voorbeeld: Automatische stand bij verwarmen............ 47
7.4 Met behulp van de lekdetectiefunctie ......................................... 48
7.4.1 Over de automatische lekdetectiefunctie..................... 48
7.4.2 Handmatige lektest uitvoeren ...................................... 48
8 Inbedrijfstelling 48
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
2
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09

1 Algemene veiligheidsmaatregelen

8.1 Overzicht: Inbedrijfstelling ......................................................... 48
8.2 Voorzorgsmaatregelen bij de inbedrijfstelling............................ 48
8.3 Checklist voor de inbedrijfstelling .............................................. 49
8.4 Over proefdraaien ..................................................................... 49
8.5 Proefdraaien.............................................................................. 50
8.6 Correctie na abnormaal beëindigen van het proefdraaien ........ 50
8.7 Gebruik van de unit ................................................................... 50
9 Onderhoud en service 50
9.1 Overzicht: Onderhoud en service.............................................. 50
9.2 Voorzorgsmaatregelen inzake onderhoud ................................ 50
9.2.1 Elektrische gevaren voorkomen.................................. 50
9.3 Over de servicestand ................................................................ 51
9.3.1 Gebruik van de vacuümstand ..................................... 51
9.3.2 Koelmiddel aftappen ................................................... 51
10 Opsporen en verhelpen van storingen 51
10.1 Overzicht: Opsporen en verhelpen van storingen ..................... 51
10.2 Problemen op basis van storingscodes oplossen ..................... 51
10.3 Storingcodes: Overzicht ............................................................ 51
11 Als afval verwijderen 55
12 Technische gegevens 56
12.1 Overzicht: Technische gegevens .............................................. 56
12.2 Serviceruimte: Buitenunit .......................................................... 56
12.3 Schema van de leidingen: Buitenunit ........................................ 57
12.4 Bedradingsschema: Buitenunit.................................................. 59
Voor de gebruiker 61
13 Over het systeem 61
13.1 Systeemlay-out.......................................................................... 61
14 Gebruikersinterface 62
15 Voor het gebruik 62
16 Bediening 62
16.1 Werkingsgebied......................................................................... 62
16.2 Gebruik van het systeem........................................................... 63
16.2.1 Over het gebruik van het systeem .............................. 63
16.2.2 Over koelen, verwarmen, alleen ventileren en
automatische werking ................................................. 63
16.2.3 Over verwarmen ......................................................... 63
16.2.4 Gebruik van het systeem (ZONDER keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening)...................................................... 63
16.2.5 Gebruik van het systeem (MET keuzeschakelaar
koelen/verwarmen op de afstandsbediening) ............. 63
16.3 Gebruik van het ontvochtigingsprogramma............................... 64
16.3.1 Over het ontvochtigingsprogramma ............................ 64
16.3.2 Gebruik van het ontvochtigingsprogramma (ZONDER keuzeschakelaar koelen/verwarmen op
de afstandsbediening)................................................. 64
16.3.3 Gebruik van het ontvochtigingsprogramma (MET keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening)...................................................... 64
16.4 Luchtstroomrichting instellen ..................................................... 64
16.4.1 Over de luchtstroomklep ............................................. 64
16.5 Master-gebruikersinterface instellen ......................................... 65
16.5.1 Over master-gebruikersinterface instellen .................. 65
16.5.2 Gebruikersinterface als master instellen (VRV DX en
Hydrobox) ................................................................... 65
16.6 Over besturingssystemen.......................................................... 65
17 Energie besparen en optimale werking 65
17.1 Beschikbare hoofdgebruiksmethoden ....................................... 66
17.2 Mogelijke comfortinstellingen .................................................... 66
18 Onderhoud en service 66
18.1 Onderhoud na een lange periode van stilstand......................... 66
18.2 Onderhoud voor een lange periode van stilstand....................... 67
18.3 Over het koelmiddel ................................................................... 67
18.4 Dienst-na-verkoop en garantie ................................................... 67
18.4.1 Garantieperiode ........................................................... 67
18.4.2 Aanbevelingen voor onderhoud en inspectie ............... 67
18.4.3 Aanbevolen onderhouds- en inspectiecycli.................. 67
18.4.4 Verkorte onderhouds- en vervangingscycli .................. 68
19 Opsporen en verhelpen van storingen 68
19.1 Storingscodes: Overzicht ........................................................... 69
19.2 Symptomen die geen storingen van het systeem zijn ................ 70
19.2.1 Symptoom: Het systeem werkt niet ............................. 70
19.2.2 Symptoom: Koelen/verwarmen kan niet worden
omgeschakeld.............................................................. 70
19.2.3 Symptoom: Ventileren is mogelijk, maar koelen en
verwarmen werken niet................................................ 70
19.2.4 Symptoom: De ventilatorsnelheid stemt niet overeen
met de instelling ........................................................... 70
19.2.5 Symptoom: De luchtstroomrichting stemt niet
overeen met de instelling ............................................. 70
19.2.6 Symptoom: Uit het toestel komt witte rook
(binnenunit) .................................................................. 70
19.2.7 Symptoom: Uit het toestel komt witte rook
(binnenunit, buitenunit) ................................................ 70
19.2.8 Symptoom: Op het display van de gebruikersinterface staat "U4" of "U5", de unit stopt,
en start weer na enkele minuten.................................. 70
19.2.9 Symptoom: De airconditioners maken lawaai
(binnenunit) .................................................................. 70
19.2.10 Symptoom: De airconditioners maken lawaai
(binnenunit, buitenunit) ................................................ 70
19.2.11 Symptoom: De airconditioners maken lawaai
(buitenunit) ................................................................... 70
19.2.12 Symptoom: Er komt stof uit de unit .............................. 71
19.2.13 Symptoom: De units geven een geur af....................... 71
19.2.14 Symptoom: De ventilator van de buitenunit draait
niet ............................................................................... 71
19.2.15 Symptoom: Op het scherm staat "88" .......................... 71
19.2.16 Symptoom: De compressor in de buitenunit stopt
niet na een korte verwarmingscyclus........................... 71
19.2.17 Symptoom: De binnenkant van een buitenunit is
warm, zelfs wanneer de unit is gestopt........................ 71
19.2.18 Symptoom: U voelt warme lucht wanneer de
binnenunit gestopt is .................................................... 71
20 Verplaatsen 71
21 Als afval verwijderen 71
22 Technische gegevens 71
22.1 Informatievereisten voor ecologisch ontwerp ............................. 71
23 Verklarende woordenlijst 71
1 Algemene
veiligheidsmaatregelen

1.1 Over de documentatie

▪ De documentatie is oorspronkelijk in het Engels geschreven. Alle
andere talen zijn vertalingen.
▪ Alle in dit document vermelde voorzorgen betreffen zeer
belangrijke punten en dienen dus steeds nauwgezet te worden nageleefd.
▪ De installatie van het systeem en alle in de installatiehandleiding
en de uitgebreide handleiding voor de installateur beschreven handelingen MOETEN door een erkende installateur worden uitgevoerd.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
3
1 Algemene veiligheidsmaatregelen

1.1.1 Betekenis van de waarschuwingen en symbolen

GEVAAR
Duidt op een situatie die de dood of ernstige verwondingen als gevolg heeft.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Duidt op een situatie die elektrocutie kan veroorzaken.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Duidt op een situatie die brandwonden kan veroorzaken als gevolg van extreem hoge of lage temperaturen.
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Duidt op een situatie die een ontploffing kan veroorzaken.
WAARSCHUWING
Duidt op een situatie die de dood of ernstige verwondingen als gevolg zou kunnen hebben.
WAARSCHUWING: ONTVLAMBAAR MATERIAAL
VOORZICHTIG
Duidt op een situatie die kleine of matige verwondingen als gevolg zou kunnen hebben.
OPMERKING
Duidt op een situatie die schade aan apparatuur of eigendom zou kunnen berokkenen.
INFORMATIE
Duidt op nuttige tips of bijkomende informatie.
Symbool Verklaring
Lees de montagehandleiding, de gebruiksaanwijzing en het instructievel voor de bedrading alvorens te beginnen met de installatie.
Lees de servicehandleiding alvorens onderhouds­en servicewerkzaamheden uit te voeren.
Voor meer informatie, zie de uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker.
OPMERKING
▪ Plaats GEEN voorwerpen, apparatuur of uitrustingen
bovenop de unit.
▪ Zit, klim of sta NIET op de unit.
▪ Units dragen het volgende symbool:
Dit betekent dat u GEEN elektrische en elektronische producten mag mengen met ongesorteerd huishoudelijk afval. Probeer het systeem NIET zelf te ontmantelen: het ontmantelen van het systeem en het behandelen van het koelmiddel, van olie en van andere onderdelen moeten door een erkende installateur conform met de geldende wetgeving uitgevoerd worden. De units moeten voor hergebruik, recyclage en terugwinning bij een gespecialiseerd behandelingsbedrijf worden behandeld. Door ervoor te zorgen dat dit product op de juiste manier wordt weggeworpen, draagt u bij tot het voorkomen van mogelijke negatieve gevolgen voor milieu en menselijke gezondheid. Voor meer informatie, contacteer uw installateur of de plaatselijke overheid.
▪ Batterijen dragen het volgende symbool:
Dit betekent dat de batterijen NIET met ongesorteerd huishoudelijk afval gemengd mogen worden. Indien onder het symbool een scheikundig symbool afgebeeld staat, betekent dit scheikundig symbool dat de batterij een zwaar metaal bevat boven een bepaalde concentratie. Mogelijke chemische symbolen: Pb: lood (>0,004%). Lege batterijen moeten voor hergebruik door een gespecialiseerde installatie worden verwerkt. Door ervoor te zorgen dat wegwerpbatterijen op de juiste manier worden weggeworpen, helpt u mogelijke negatieve gevolgen voor milieu en menselijke gezondheid te voorkomen.

1.3 Voor de installateur

1.3.1 Algemeenheden

Indien u twijfels heeft over de installatie of de bediening van de unit, neem contact op met uw dealer.

1.2 Voor de gebruiker

▪ Indien u twijfels heeft over de bediening van de unit, neem contact
op met uw dealer.
▪ Dit apparaat kan worden gebruikt door kinderen vanaf een leeftijd
van 8 jaar en door personen met verminderde fysieke, zintuiglijke of mentale mogelijkheden of een gebrek aan ervaring en kennis als het gebruik van het apparaat op een veilige manier werd uitgelegd en als zij de gevaren hiervan begrijpen. Kinderen mogen NIET met het apparaat spelen. Reiniging en onderhoud door de gebruiker mag NIET worden uitgevoerd door kinderen zonder toezicht.
WAARSCHUWING
Om elektrische schokken of brand te vermijden:
▪ Spoel de unit NIET af.
▪ Bedien de unit NIET met natte handen.
▪ Plaats GEEN voorwerpen die water bevatten op de
unit.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
4
OPMERKING
Een foute installatie of bevestiging van apparatuur, uitrustingen of accessoires kan elektrische schokken, een kortsluiting, lekken, brand of schade aan de apparatuur of uitrustingen als gevolg hebben. Gebruik enkel accessoires, optionele apparatuur en uitrustingen en reserveonderdelen die door Daikin gemaakt of goedgekeurd werden.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de materialen die voor de installatie en de testen gebruikt worden, voldoen aan de geldende wetgeving (bovenop de instructies beschreven in de Daikin-documentatie).
VOORZICHTIG
Draag gepaste persoonlijke beschermingsuitrustingen (beschermende handschoenen, veiligheidsbril, enz.) wanneer u het systeem installeert of onderhoudt.
WAARSCHUWING
Scheur plastiekverpakkingen aan stukken en gooi deze weg zodat niemand, kinderen in het bijzonder, ermee kan spelen. Mogelijk risico: verstikking.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
▪ Raak tijdens of net na bedrijf GEEN
koelmiddelleidingen, waterleidingen of interne onderdelen aan. Deze kunnen te warm of te koud zijn. Geef ze de tijd om terug op een normale temperatuur te komen. Indien u deze toch moet aanraken, draag dan beschermende handschoenen.
▪ Raak per ongeluk lekkend koelmiddel NIET aan.
WAARSCHUWING
Neem gepaste maatregelen om te beletten dat de unit door kleine dieren als schuilplaats gebruikt kan worden. Kleine dieren die in contact komen met elektrische onderdelen kunnen storingen, rook of brand veroorzaken.
VOORZICHTIG
Raak de luchtinlaat of de aluminiumlamellen van de unit NIET aan.
OPMERKING
▪ Plaats GEEN voorwerpen, apparatuur of uitrustingen
bovenop de unit.
▪ Zit, klim of sta NIET op de unit.
OPMERKING
Werkzaamheden aan de buitenunit worden best gepland bij droog weer om waterinsijpeling te voorkomen.
Volgens de relevante wetgeving kan het vereist zijn om bij het product een logboek te voorzien met minstens: informatie over onderhoud, reparaties, resultaten van tests, periodes van stand-by, …
Voorzie ook minstens de volgende informatie op een toegankelijke plaats bij het product:
▪ Instructies voor het stilleggen van het systeem in noodgevallen
▪ Naam en adres van brandweer, politie en ziekenhuis
▪ De naam, het adres en de telefoonnummers overdag en 's nachts
om onderhoud te bekomen
In Europa biedt EN378 de vereiste informatie voor dit logboek.

1.3.2 Plaats van installatie

▪ Voorzie voldoende ruimte rond de unit voor onderhoud en
luchtcirculatie.
▪ Controleer of de plaats waarop de unit moet komen, bestand is
tegen het gewicht en de trillingen van de unit.
▪ Zorg ervoor dat de zone goed geventileerd wordt. Blokkeer GEEN
ventilatieopeningen.
▪ Controleer of de unit horizontaal staat.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ In mogelijke explosieve omgevingen.
▪ In plaatsen met toestellen of machines die elektromagnetische
golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het besturingssysteem storen, waardoor de apparatuur slecht kan werken.
▪ In plaatsen met brandgevaar omwille van lekkende ontvlambare
gassen (zoals verdunners of benzine), koolstofvezels, ontvlambaar stof.
▪ In plaatsen waar corroderend gas (zoals zwaveligzuurgas)
geproduceerd wordt. Corrosie aan de koperleidingen of gesoldeerde onderdelen kan de oorzaak zijn dat koelmiddel gaat lekken.

1.3.3 Koelmiddel

Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de installateur) van uw toepassing.
OPMERKING
Controleer of de installatie van de koelmiddelleidingen voldoet aan de geldende wetgeving. In Europa geldt EN378 als de van toepassing zijnde norm.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de lokale leidingen en aansluitingen NIET worden belast.
WAARSCHUWING
Zet, tijdens testen, het product NOOIT onder een druk hoger dan de maximaal toegestane druk (vermeld op het naamplaatje van de unit).
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen wanneer koelmiddel zou lekken. Ventileer onmiddellijk de zone wanneer koelgas lekt. Mogelijke risico's:
▪ Te hoge koelmiddelconcentraties in een gesloten
ruimte kunnen leiden tot een gebrek aan zuurstof.
▪ Als koelgas in contact komt met vuur, kan giftig gas
ontstaan.
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Afpompen – Koelmiddellekken. Als u het systeem wil
afpompen en er zit een lek in het koelmiddelcircuit:
▪ Gebruik NIET de automatische afpompfunctie van de
unit die al het koelmiddel uit het systeem naar de buitenunit kan sturen. Mogelijk gevolg: Zelfontbranding en explosie van de compressor door lucht die in de draaiende compressor terechtkomt.
▪ Gebruik een afzonderlijk aftapsysteem zodat de
compressor van de unit NIET moet draaien.
WAARSCHUWING
Tap het koelmiddel ALTIJD af. Laat het NIET rechtstreeks vrij in de omgeving. Gebruik een vacuümpomp om de installatie leeg te pompen.
OPMERKING
Controleer of er geen gaslekken zijn als u alle leidingen heeft aangesloten. Gebruik stikstof om een gaslektest uit te voeren.
OPMERKING
▪ Vul NIET meer koelmiddel bij dan voorgeschreven om
te voorkomen dat de compressor defect geraakt.
▪ Wanneer het koelmiddelsysteem moet worden
geopend, MOET het koelmiddel worden behandeld zoals voorgeschreven in de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat er geen zuurstof in het systeem zit. Bovendien mag er pas koelmiddel worden bijgevuld nadat er een lekkagetest en een vacuümdroogprocedure is uitgevoerd.
▪ Zie het typeplaatje op de unit wanneer koelmiddel in het systeem
moet worden aangevuld. Daarop staan het type koelmiddel en de vereiste hoeveelheid.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
5
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
▪ Gebruik uitsluitend gereedschap dat enkel en alleen voor het soort
koelmiddel bedoeld is om de vereiste drukweerstand te kunnen garanderen en om te beletten dat vreemde stoffen in het systeem terechtkomen.
▪ Vul als volgt met vloeibaar koelmiddel:
Als Dan
Er is een sifonbuis
(d.w.z. er zou iets zoals “Met vloeistofvulsifon” op de fles moeten staan)
Er is GEEN sifonbuis Vul bij met de ondersteboven
▪ Open koelmiddelflessen steeds traag.
▪ Vul bij met koelmiddel in vloeibare vorm. Het koelmiddel in
gasvormige fase toevoegen kan de normale werking verstoren.
VOORZICHTIG
Wanneer het bijvullen van koelmiddel is voltooid of wanneer u even pauzeert, moet u de kraan van het koelmiddelreservoir onmiddellijk dichtdraaien. Als de klep NIET onmiddellijk wordt gesloten, kan er extra koelmiddel worden bijgevuld door de resterende druk. Mogelijk gevolg: Onjuiste hoeveelheid koelmiddel.
Vul bij met rechtopstaande fles.
staande fles.

1.3.4 Pekel

Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de installateur) van uw toepassing.
WAARSCHUWING
De gekozen pekel MOET voldoen aan de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen voor het geval pekel zou lekken. Indien pekel lekt, ventileer onmiddellijk de zone en neem contact op met uw plaatselijke verdeler.
WAARSCHUWING
De omgevingstemperatuur in de unit kan veel hoger oplopen dan die van de kamer, bv. 70°C. In geval van een pekellek kunnen hete onderdelen in de unit een gevaarlijke situatie creëren.
WAARSCHUWING
Het gebruik en de installatie van de toepassing MOETEN voldoen aan de veiligheids- en milieumaatregelen gespecificeerd in de relevante reglementering.

1.3.6 Elektrisch

GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
▪ Schakel alle elektrische voedingen UIT vooraleer u het
deksel van de schakelkast verwijdert, elektrische bedrading aansluit of elektrische onderdelen aanraakt.
▪ Schakel de elektrische voeding langer dan 1minuut uit
en meet de spanning op de aansluitklemmen van de condensatoren of elektrische onderdelen van de hoofdkring vooraleer u een onderhoud uitvoert. De spanning MOET onder de 50 V DC gevallen zijn vooraleer u elektrische onderdelen mag aanraken. Raadpleeg het bedradingsschema voor de plaats van de aansluitklemmen.
▪ Raak elektrische onderdelen NIET aan met natte
handen.
▪ Laat de unit NIET onbewaakt achter wanneer het
servicedeksel verwijderd is.
WAARSCHUWING
In de vaste bedrading moet een hoofdschakelaar of een ander middel om uit te schakelen worden voorzien als dit nog NIET in de fabriek werd voorzien; deze schakelaar MOET worden geïnstalleerd in de vaste bedrading en dient het contact van alle polen volledig te verbreken en te voldoen aan de vereisten van de overspanning-categorie­III-specificatie wanneer hij open staat.
WAARSCHUWING
▪ Gebruik ALLEEN koperdraden.
▪ Alle lokale bedrading moet voldoen aan de geldende
wetgeving.
▪ Alle lokale bedradingen MOETEN conform met het
product meegeleverd bedradingsschema worden uitgevoerd.
▪ Knijp NOOIT gebundelde kabels samen en controleer
of ze NIET met leidingen of scherpe randen in contact (kunnen) komen. Zorg dat er geen externe druk wordt uitgeoefend op de klemaansluitingen.
▪ Vergeet niet aarddraden te leggen. Aard de unit NIET
via een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan een elektrische schok veroorzaken.
▪ Gebruik hiervoor een aparte voedingskring. Gebruik
NOOIT een elektrische voeding die met een ander toestel gedeeld wordt.
▪ Installeer zeker de vereiste zekeringen of
stroomonderbrekers.
▪ Plaats zeker een aardlekschakelaar. Anders bestaat
het gevaar dat iemand een elektrische schok krijgt of dat er brand ontstaat.
▪ Wanneer u de aardlekbeveiliging plaatst, controleer of
deze met de inverter compatibel is (bestand tegen hoogfrequente elektrische ruis), zodat de aardlekbeveiliging zich niet onnodig opent.

1.3.5 Water

Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de installateur) van uw toepassing.
OPMERKING
Controleer of de kwaliteit van het water voldoet aan de EU­richtlijn 98/83EC.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
6
VOORZICHTIG
Bij het aansluiten van de voedingskabel moet de aarding vóór de stroomvoerende draden worden aangesloten. Bij het losmaken van de voedingskabel moeten de stroomvoerende draden vóór de aarding worden losgemaakt. De lengte van de geleiders tussen de trekontlasting van de voedingskabel en de klemmenstrook moet zodanig zijn dat de stroomvoerende geleiders strak zitten vóór de aardingsgeleider voor het geval dat de voedingskabel wordt losgetrokken van de trekontlasting.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09

2 Over de documentatie

OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het leggen van voedingsbedrading:
▪ Sluit GEEN bedrading van verschillende diktes aan op
de klemmenstrook voor de voeding (speling in de voedingsbedrading kan abnormale hitte veroorzaken).
▪ Bij het aansluiten van bedrading met dezelfde dikte,
volgt u de aanwijzingen in de bovenstaande afbeelding.
▪ Gebruik de aangewezen voedingsdraad en sluit deze
stevig aan, borg ze vervolgens zodat er van buiten geen druk op het klemmenbord kan worden uitgeoefend.
▪ Gebruik een passende schroevendraaien voor het
vastdraaien van de schroeven van de klemmen. Met een schroevendraaier met kleine kop beschadigt u de schroefkop waardoor u de schroef niet goed meer vast kunt draaien.
▪ Als u de schroeven van de klemmen te vast draait kunt
u ze breken.
Leg de stroomtoevoerkabels op minstens 1 meter afstand van televisietoestellen en radio's om geen interferenties te hebben. Afhankelijk van de radiogolven volstaat een afstand van 1 meter soms niet.
WAARSCHUWING
▪ Controleer na het beëindigen van de elektriciteit of alle
elektrische onderdelen en aansluitklemmen in de elektriciteitskast veilig zijn aangesloten.
▪ Controleer of alle deksels dicht zijn vooraleer de unit
aan te zetten.
OPMERKING
Alleen van toepassing als de elektrische voeding driefasig is en de compressor een AAN/UIT-startmethode heeft.
Als een fase zich na een tijdelijke black-out kan omkeren en de stroomtoevoer gaat aan en uit terwijl het systeem in bedrijf is, installeer dan plaatselijk een beveiligingscircuit tegen faseomkering. Door het systeem in omgekeerde fase te laten draaien, kunnen de compressor en andere onderdelen stuk gaan.
2 Over de documentatie

2.1 Over dit document

Bedoeld publiek
INFORMATIE
Dit apparaat is bedoeld voor gebruik door expert of opgeleide gebruikers in winkels, lichte industrie en op boerderijen, of voor commercieel gebruik door niet­deskundigen.
Documentatieset
Dit document is een onderdeel van een documentatieset. De volledige set omvat:
Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de
veiligheid:
▪ Veiligheidsinstructies te lezen vóór de installatie
▪ Formaat: Papier (in de doos van de buitenunit)
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing buitenunit:
▪ Instructies voor installatie en gebruik
▪ Formaat: Papier (in de doos van de buitenunit)
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker:
▪ De installatie voorbereiden, referentiegegevens,…
▪ Gedetailleerde stap per stap instructies en
achtergrondinformatie voor basis- en gevorderd gebruik
▪ Formaat: Digitale bestanden op http://www.daikineurope.com/
support-and-manuals/product-information/
Laatste herzieningen van de meegeleverde documentatie kunnen op de regionale Daikin-website of via uw dealer beschikbaar zijn.
De documentatie is oorspronkelijk in het Engels geschreven. Alle andere talen zijn vertalingen.
Technische gegevens
▪ Een deel van de recentste technische gegevens is beschikbaar
op de regionale Daikin-website (publiek toegankelijk).
▪ De volledige recentste technische gegevens zijn beschikbaar op
het Daikin-extranet (authenticatie vereist).

Voor de installateur

3 Over de doos

3.1 Overzicht: Over de doos

In dit hoofdstuk worden de stappen beschreven die u moet uitvoeren nadat de doos met de buitenunit ter plaatse is geleverd.
Het bevat informatie over:
▪ Uitpakken en behandeling van de buitenunit
▪ Accessoires van de unit verwijderen
Denk aan de volgende punten:
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
▪ De unit MOET bij de levering gecontroleerd worden op
beschadigingen. Elke vorm van beschadiging MOET onmiddellijk aan de schadeverantwoordelijke van de transporteur gemeld worden.
▪ Breng de verpakte unit zo dicht mogelijk bij de uiteindelijke
installatieplaats om beschadiging tijdens het transport te voorkomen.
▪ Neem de volgende punten in acht bij het omgaan met de unit:
Breekbaar, ga voorzichtig om met de unit.
Houd de unit recht om beschadiging van de compressor te voorkomen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
7
3 Over de doos
d
d
b
b
d
c
a
c
5~12 HP
14~20 HP
14~20 HP5~12 HP
a d
e
3P328191-1
BE SURE TO FILL OUT THE BLANKS, WHICH ARE NEEDED FOR AFTER-SALE SERVICES.
REQUEST FOR THE INDICATION OF INSTALLATION INFORMATION
1. RECORD OF INDOOR UNIT MODEL AND INSTALLATION SITE
2. RECORD FOR SETTINGS (CONTENTS SEE INSTALLATION MANUAL)
SETTING
40
30
10
2019
9
29
3938
28
8
1817
7
27
3736
26
6
1615
5
25
3534
23 24
4321
INSTALLATION
MODELNAME
No.
12 13 14
504948474645
6059585756
64636261
11
2221
333231
44434241
5554535251
SITE
INSTALLATION
MODELNAME
No.
SITE
INSTALLATION
MODELNAME
No.
SITE
INSTALLATION
MODELNAME
No.
SITE
INSTALLATION
MODELNAME
No.
SITE
INSTALLATION
MODELNAME
No.
SITE
INSTALLATION
MODELNAME
No.
SITE
3. RECORD OF INSTALLATION DATE
6. AFTER EQUIPPING, PLEASE PUT IT ON THE BACK SIDE OF THE FRONT PLATE.
DAY MONTH YEAR
4. MODEL NAME 5. MANUFACTURING NUMBER
VALUE
REMARK DATE SETTING VALUE REMARK DATE
3P328192-1
3. FOR DETAILS CONCERNING PIPING SELECTION AND CALCULATION OR HOW TO OPERATE THE LEAK DETECTION FUNCTION, PLEASE REFER TO THE INSTALLATION MANUAL.
2. RECORD OF ADDITIONAL REFRIGERANT CHARGE AMOUNT AND RESULT OF LEAK CHECK OPERATION
REQUEST FOR THE INDICATION OF ADDITIONAL REFRIGERANT CHARGING AND LEAK DETECTION OPERATION RESULT
BE SURE TO FILL OUT THE BLANKS, WHICH ARE NEEDED FOR AFTER-SALE SERVICES.
1. CALCULATION OF ADDITIONAL REFRIGERANT CHARGING AMOUNT
4. AFTER FILLING IN THIS TABLE, PLEASE PUT IT ON THE SWITCH BOX COVER.
(m) x 0.18(m) x 0.37
kg
OUTDOOR UNIT
(m) x 0.26
(m) x 0.12 (m) x 0.059
(m) x 0.022
ADDITIONAL CHARGING AMOUNT
TOTAL LENGTH OF LIQUID PIPE SIZE O22.2 x 0.37
TOTAL LENGTH OF LIQUID PIPE SIZE O19.1 x 0.26
TOTAL LENGTH OF LIQUID PIPE SIZE O15.9 x 0.18
TOTAL LENGTH OF LIQUID PIPE SIZE O12.7 x 0.12
TOTAL LENGTH OF LIQUID PIPE SIZE O9.5 x 0.059
TOTAL LENGTH OF LIQUID PIPE SIZE O6.4 x 0.022
105%< CR < 130%
50%< CR < 105%
50%< CR < 70% 70%< CR < 85% 85%< CR < 105% 105%< CR < 130%
8HP
Total indoor unit capacity connection ratio (CR)
10-12HP
14-16HP
18-20HP
2.0
1.5
1.5
1.2
1.5
1
1
0.7
1.0
0.5
0.5
0.3
0.5
0
0
0
1.0
0.5
0.5
0.5
0.5
0
0
0
Total indoor unit capacity when piping length <30m
Total indoor unit capacity when piping length >30m
kg
1.3
1.1
0.9
RYYQ18-20
RYYQ14-16
RYYQ8~12
kg
ONLY FOR RYYQ8~20 MODELS
DATE AMOUNT
CALCULATE THE ADDITIONAL REFRIGERANT CHARGING AMOUNT BASED ON THE FORMULA BELOW BEFORE CHARGING.
SHIPMENT (INDICATED ON THE MACHINE NAMEPLATE) AND THE ADDITIONAL AMOUNT SHOWN AS FOLLOWS :
WHEN RE-CHARGING TOTAL AMOUNT OF REFRIGERANT , CHARGE THE TOTAL OF THE AMOUNT CHARGED AT
RESULT LEAK CHECK
DATE AMOUNT RESULT LEAK CHECK
DATE AMOUNT RESULT LEAK CHECK
DATE AMOUNT RESULT LEAK CHECK
c
b
f g
ID Øa
ID Øb
ID Øa
OD Øb
ID Øb
ID Øa
ID Øb
ID Øa
▪ Maak de weg waarlangs u de unit naar binnen zult brengen op
voorhand klaar.
▪ Hijs de unit bij voorkeur op met een kraan en 2 draagbanden van
minstens 8 m lang zoals hieronder afgebeeld. Gebruik altijd beschermstukken om te voorkomen dat de draagbanden de unit beschadigen. Houd ook rekening met het zwaartepunt van de unit.
a Verpakkingsmateriaal b Draagband c Opening d Beveiliging
OPMERKING
Gebruik een draagband van ≤20mm breed die het gewicht van de unit goed kan dragen.
▪ Een vorkheftruck mag alleen worden gebruikt wanneer de unit op
de pallet blijft zoals hiervoor afgebeeld.

3.2 De buitenunit uitpakken

Verwijder het verpakkingsmateriaal van de unit:
▪ Beschadig de unit niet wanneer u de krimpfolie met een cutter
verwijdert.
▪ Verwijder de 4 bouten waarmee de unit op de pallet bevestigd zit.
WAARSCHUWING
Scheur plastiekverpakkingen aan stukken en gooi deze weg zodat niemand, kinderen in het bijzonder, ermee kan spelen. Mogelijk risico: verstikking.

3.3 Om de toebehoren van de buitenunit uit te nemen

Controleer of alle accessoires in de unit zitten.
a Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de
veiligheid
b Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing c Label hoeveelheid extra koelmiddel d Informatiesticker installatie e Label gefluoreerde broeikasgassen
f Meertalig label gefluoreerde broeikasgassen
g Zak met leidingaccessoires

3.4 Accessoireleidingen: Diameters

Accessoireleidingen (mm) HP Øa Øb
Gasleiding
▪ Aansluiting aan de voorkant
▪ Aansluiting aan de
onderkant
Vloeistofleiding
▪ Aansluiting aan de voorkant
▪ Aansluiting aan de
onderkant
5 25,4 19,1
8
10 22,2
12 28,6
14
16
18
20
(a)
18+20
31,8 41,4
5 9,5 9,5
8
10
12 12,7
14 12,7
16
18 15,9
20
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
8
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
Accessoireleidingen (mm) HP Øa Øb
ID Øa
ID Øb
ID Øa
OD Øb
1
3
2
1
3
33
2
(x2)
(x2)
121
2
a
b
a
(12.3 N·m)
(12.3 N·m)
(12.3 N·m)
11
4
4
2
222
5
5
3
3
6
6
7
7
a b
d
e c
14~20 HP5~12 HP
Hogedruk-/ lagedrukgasleiding
▪ Aansluiting aan de voorkant
▪ Aansluiting aan de
onderkant
(a) Alleen in combinatie met de leidingkit voor aansluiting van
meerdere buitenunits.
5 19,1 15,9
8
10 19,1
12
14 22,2
16
18
20 28,6

3.5 Transportbeveiliging verwijderen (alleen voor 14+16 HP)

De transportbeveiligingen die de unit beschermen tijdens het transport moeten worden verwijderd. Ga te werk zoals afgebeeld en hierna beschreven.

4 Over de units en opties

4 Over de units en opties
OPMERKING
Als de unit wordt gebruikt zonder eerst de transportbeveiliging te verwijderen, kunnen er abnormale trillingen of geluiden worden geproduceerd.
1 Draai de bout (a) een beetje los.
2 Verwijder de transportbeveiliging (b) zoals hierna afgebeeld.
3 Draai de bout (a) weer vast.

3.6 Transportbeveiliging verwijderen (alleen voor 18+20 HP)

De transportbeveiligingen die de unit beschermen tijdens het transport moeten worden verwijderd. Ga te werk zoals afgebeeld en hierna beschreven.
OPMERKING
Als de unit wordt gebruikt zonder eerst de transportbeveiliging te verwijderen, kunnen er abnormale trillingen of geluiden worden geproduceerd.
1 Draai de bout (a) een beetje los.
2 Verwijder de transportbeveiliging (b) zoals hierna afgebeeld.
3 Draai de bout (a) weer vast.
4 Draai de bout (c) een beetje los.
5 Verwijder de bout (d) van de transportbeveiliging (e).
6 Verwijder de transportbeveiliging (e) zoals hieronder afgebeeld.
7 Draai de bout (c) weer vast.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09

4.1 Overzicht: Over de units en opties

Dit hoofdstuk bevat informatie over:
▪ Identificatie van de buitenunit
▪ De plaats van de buitenunit in de lay-out van het systeem
▪ Met welke binnenunits en opties de buitenunits kunnen worden
gecombineerd
▪ Welke buitenunits als autonome units moeten worden gebruikt, en
welke buitenunits kunnen worden gecombineerd

4.2 Identificatielabel: Buitenunit

Plaats
Modelidentificatie
Voorbeeld: R E Y Q 18 U7 Y1 B [*]
Code Verklaring
R Buiten luchtgekoeld
E Warmteterugwinning
Y Y=Enkelvoudige of multi-module
M=Alleen multi-module
Q Koelmiddel R410A
18 Capaciteitsklasse
U7 Modelreeks
Y1 Elektrische voeding
B Europese markt
[*] Aanduiding kleine modelwijziging
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
9
4 Over de units en opties
k
e
c
k l
e
e e
f h
b
a
k
l
c c
kkk
j
c
e
i
k
k
c
d
1
3
2
5
4
e
g
c

4.3 Over de buitenunit

Deze montagehandleiding betreft het VRV IV, volledig door inverter aangedreven warmteterugwinningssysteem.
Verkrijgbare modellen:
Model Beschrijving
REYQ8~20 Warmteterugwinningsmodel voor
REMQ5 Warmteterugwinningsmodel alleen voor
Welke functies beschikbaar zijn, hangt af van het type van de geselecteerde buitenunit. Dit wordt in deze montagehandleiding aangegeven. Sommige functies zijn exclusief voor bepaalde modellen.
Deze units zijn bedoeld voor installatie buitenshuis en zijn bedoeld voor warmtepomptoepassingen, waaronder lucht/lucht- en lucht/ watertoepassingen.
De verwarmingscapaciteit van deze units (bij gebruik als enkelvoudige unit) gaat van 25 tot 63 kW en de koelcapaciteit van 22,4 tot 56 kW. Bij combinatie van meerdere units kan de verwarmingscapaciteit gaan tot 168kW en tot 150kW voor koelen.
De buitenunit is ontworpen om te verwarmen bij een omgevingstemperatuur van –20°CWB tot 15,5°C WB en te koelen bij een omgevingstemperatuur van –5°CDB tot 43°CDB.
enkelvoudig of meervoudig gebruik
meervoudig gebruik

4.4 Systeemlay-out

OPMERKING
Het systeem mag niet worden ontworpen bij een temperatuur van minder dan –15°C.
INFORMATIE
Niet elke combinatie van binnenunits is toegelaten. Zie
"4.5.2 Mogelijke combinaties van binnenunits" op pagina11 voor meer informatie.
a Buitenunit b Koelmiddelleiding c BS-unit d Multi-BS-unit e VRV DX-binnenunit
f LT Hydrobox-unit g VRV-binnenunit alleen koelen h HT Hydrobox-unit
i EKEXV-kit j AHU
k Gebruikersinterface
l Draadloze gebruikersinterface

4.5 Units en opties combineren

4.5.1 Over combinaties van units en opties

OPMERKING
To be sure your system setup (outdoor unit+indoor unit(s)) will work, you have to consult the latest technical engineering data for VRV IV heat recovery.
Het VRV IV-warmteterugwinningssysteem kan met verschillende types binnenunit worden gecombineerd en is uitsluitend bedoeld voor gebruik met R410A.
Een overzicht van de beschikbare units vindt u in de productcatalogus voor VRV IV.
Hierna vindt u een overzicht van de toegelaten combinaties van binnen- en buitenunits. Niet alle combinaties zijn toegelaten. De combinaties zijn onderworpen aan regels (combinatie tussen buiten­binnen, gebruik van één buitenunit, gebruik van meerdere buitenunits, combinaties tussen binnenunits, enz.) vermeld in de technische data.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
10
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09

5 Voorbereiding

4.5.2 Mogelijke combinaties van binnenunits

In het algemeen kunnen de volgende types binnenunit worden aangesloten op een VRV IV-warmteterugwinningssysteem. Deze lijst is niet beperkend en hangt af van zowel de combinaties van de buitenunitmodellen als de binnenunitmodellen.
▪ VRV directe-expansiebinnenunits (DX) (lucht/luchttoepassingen).
▪ HT (hoge temperatuur) Hydrobox (lucht/watertoepassingen):
HXHD-reeks (alleen verwarmen).
▪ LT (lage temperatuur) Hydrobox (lucht/watertoepassingen):
HXY080/125-reeks.
▪ AHU (lucht/luchttoepassingen): EKEXV-kit+EKEQM-box vereist,
afhankelijk van de toepassing.
▪ Comfort-luchtgordijn (lucht/luchttoepassingen): CYVS-reeks
(Biddle).

4.5.3 Mogelijke combinaties van buitenunits

Mogelijke autonome buitenunits
Niet-continu verwarmen
REYQ8
REYQ10
REYQ12
REYQ14
REYQ16
REYQ18
REYQ20
Mogelijke standaardcombinaties van buitenunits
INFORMATIE
Units van de U-reeks kunnen het koelmiddelcircuit niet delen met units van de T-reeks. Units van de U-reeks en van de T-reeks kunnen wel elektrisch worden aangesloten via F1/F2.
▪ REYQ10~54 bestaat uit 2 of 3 REYQ8~20- of REMQ5-units.
▪ REMQ5-units kunnen niet als autonome buitenunit worden
gebruikt.
Continu verwarmen
REYQ10 = REMQ5 + 5
REYQ13 = REYQ8 + REMQ5
REYQ16 = REYQ8 + 8
REYQ18 = REYQ8 + 10
REYQ20 = REYQ8 + 12
REYQ22 = REYQ10 + 12
REYQ24 = REYQ8 + 16
REYQ26 = REYQ12 + 14
REYQ28 = REYQ12 + 16
REYQ30 = REYQ12 + 18
REYQ32 = REYQ16 + 16
REYQ34 = REYQ16 + 18
REYQ36 = REYQ16 + 20
REYQ38 = REYQ8 + 12 + 18
REYQ40 = REYQ10 + 12 + 18
REYQ42 = REYQ10 + 16 + 16
REYQ44 = REYQ12 + 16 + 16
REYQ46 = REYQ14 + 16 + 16
REYQ48 = REYQ16 + 16 + 16
REYQ50 = REYQ16 + 16 + 18
Continu verwarmen
REYQ52 = REYQ16 + 18 + 18
REYQ54 = REYQ18 + 18 + 18

4.5.4 Mogelijke opties voor de buitenunit

INFORMATIE
Zie de technische data voor de recentste optienamen.
Koelmiddelaftakkit
Beschrijving Modelnaam
Refnet-verdeler KHRQ23M29H
KHRQ23M64H
KHRQ23M75H
Refnet-verbinding KHRQ23M20T
KHRQ23M29T9
KHRQ23M64T
KHRQ23M75T
Zie "5.3.3 Koelmiddelaftaksets selecteren" op pagina 16 voor de selectie van de optimale aftakset.
Leidingkit voor meerdere aansluitingen van buitenunits
Aantal buitenunits Modelnaam
2 BHFQ23P907
3 BHFQ23P1357
Kabel PC-configurator (EKPCCAB)
Voor een VRV IV-warmteterugwinningssysteem kunnen bij de inbedrijfstelling ook verschillende lokale instellingen worden ingesteld met behulp van een pc-interface. Voor deze optie is de EKPCCAB vereist; dit is een specifieke kabel voor communicatie met de buitenunit. De software van de gebruikersinterface is beschikbaar op http://www.daikineurope.com/support-and-manuals/
software-downloads/.
Verwarmingstapekit
Om de afvoeropeningen in een koud klimaat met een hoge vochtigheid vrij te houden, kunt u een set met een verwarmingslint installeren. In dat geval moet u ook de printplaatset voor de verwarmingstape installeren.
Beschrijving Modelnaam
Kit verwarmingslint voor 5~12 HP EKBPH012TA
Kit verwarmingslint voor 14~20HPEKBPH020TA
Zie ook: "5.2.2Bijkomende vereisten inzake de installatieplaats van
de buitenunit in koude klimaten"op pagina13.
Vraag-printplaat (EKRP1AHTA)
Om gebruik te kunnen maken van de energiebesparende besturing via digitale inputs moet u de vraag-printplaat installeren.
Voor installatie-instructies, zie de montagehandleiding van de vraag­printplaat en het bijlageboek voor optionele apparatuur.
5 Voorbereiding

5.1 Overzicht: Voorbereiding

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet weten alvorens u ter plaatse gaat.
Het bevat informatie over:
▪ Installatieplaats voorbereiden
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
11
5 Voorbereiding
b
baa
c
df e
(mm)
1500
1500
1500
1000≥1000
1000≥1000
1000≥1000
e
b
c
a
a
b
c
d
c
d
▪ Koelmiddelleiding voorbereiden
▪ Elektrische bedrading voorbereiden

5.2 Installatieplaats voorbereiden

5.2.1 Vereisten inzake de plaats waar de buitenunit geïnstalleerd wordt

▪ Voorzie voldoende ruimte rond de unit voor onderhoud en
luchtcirculatie.
▪ Controleer of de plaats waarop de unit moet komen, bestand is
tegen het gewicht en de trillingen van de unit.
▪ Zorg ervoor dat de zone goed geventileerd wordt. Blokkeer GEEN
ventilatieopeningen.
▪ Controleer of de unit horizontaal staat.
▪ Kies een plaats waar de unit zoveel mogelijk uit de regen staat.
▪ Kies de plaats voor de unit zodanig dat het door de unit
geproduceerde geluid niemand stoort en houd rekening met de wetgeving ter zake.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ In mogelijke explosieve omgevingen.
▪ In plaatsen met toestellen of machines die elektromagnetische
golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het besturingssysteem storen, waardoor de apparatuur slecht kan werken.
▪ In plaatsen met brandgevaar omwille van lekkende ontvlambare
gassen (zoals verdunners of benzine), koolstofvezels, ontvlambaar stof.
▪ In plaatsen waar corroderend gas (zoals zwaveligzuurgas)
geproduceerd wordt. Corrosie aan de koperleidingen of gesoldeerde onderdelen kan de oorzaak zijn dat koelmiddel gaat lekken.
▪ Plaatsen met nevels van mineraalolie, oliespray of dampen in de
lucht. Plastic onderdelen kunnen worden aangetast en van het toestel vallen of waterlekken veroorzaken.
OPMERKING
Dit is een klasse A-product. In een residentiële omgeving kan dit product radiostoringen veroorzaken, en dan moet de gebruiker de gepaste maatregelen treffen.
d Gebruikersinterface e Binnenunit
f Buitenunit
In plaatsen met een slechte ontvangst, moet de afstand 3m of meer bedragen om elektromagnetische storingen van andere apparatuur te voorkomen en moeten de voedings- en transmissieleidingen in kabelbuizen liggen.
VOORZICHTIG
Toestel niet toegankelijk voor iedereen; installeer het op een beveiligde plaats die niet voor iedereen toegankelijk is.
Deze units, binnen- en buitenunit, zijn zowel geschikt voor commerciële als kleinindustriële toepassingen.
▪ Houd bij de installatie rekening met sterke wind, orkanen of
aardbevingen; bij een slechte installatie kan de unit omver vallen.
▪ Zorg ervoor dat ingeval van een waterlek, het water geen schade
kan veroorzaken aan de installatieruimte en de omgeving.
▪ Wanneer u de unit in een kleine ruimte installeert, moet u
maatregelen nemen om de concentratie aan koelmiddel onder de toegestane veiligheidslimiet te houden wanneer zich een koelmiddellek zou voordoen. Zie "Over voorzorgsmaatregelen
voor koelmiddellekken"op pagina13.
VOORZICHTIG
Een te hoge concentratie aan koelmiddel in een afgesloten ruimte kan een zuurstofgebrek veroorzaken.
▪ De luchtinlaat van de unit mag niet tegen de windrichting in gericht
zijn. Frontale wind belemmert de werking van de unit. Breng indien nodig een windscherm aan om de wind te blokkeren.
▪ Zorg dat de montageplaats geen waterschade kan oplopen door
een waterafvoer in de fundering te voorzien en te voorkomen dat in de constructie water komt te staan.
Installatie aan de kust. Zorg ervoor dat de buitenunit NIET rechtstreeks aan zeewind wordt blootgesteld. Dit om corrosie door het hoge zoutgehalte van de lucht te voorkomen (kan de levensduur van de unit verkorten).
Installeer de buitenunit uit rechtstreekse zeewind.
Voorbeeld: Achter het gebouw.
OPMERKING
De in deze handleiding beschreven apparatuur kan elektronische ruis veroorzaken afkomstig van radiofrequentie-energie. De apparatuur voldoet aan specificaties die een redelijke bescherming moeten bieden tegen dergelijke interferentie. De garantie dat in een specifieke installatie geen interferentie zal optreden, kan echter niet worden gegeven.
Het is dan ook aan te raden de apparatuur en elektrische draden op een gepaste afstand van stereotoestellen, pc's, enz. te installeren.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
12
a Pc of radio b Zekering c Aardlekbeveiliging
Installeer een afscherming tegen de wind als de buitenunit aan rechtstreekse zeewind wordt blootgesteld.
▪ Hoogte van afscherming tegen wind≥1,5×hoogte van buitenunit
▪ Let bij de installatie van de afscherming tegen de wind op de
vereisten inzake de serviceruimte.
a Zeewind
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5 Voorbereiding
T
AO
(°C WB)
a b
20
15.5 15
10
5
0
–5
–10
–15
–20
10 15 20 25
27
30
T
AI
(°C DB)
b Gebouw
c Buitenunit
d Afscherming tegen wind

5.2.2 Bijkomende vereisten inzake de installatieplaats van de buitenunit in koude klimaten

OPMERKING
Wanneer de unit wordt gebruikt bij lage buitentemperaturen, moet u op de volgende punten letten.
▪ Installeer een geleideplaat op de luchtzijde van de buitenunit om
blootstelling aan de wind en sneeuw te voorkomen:
In streken met heftige sneeuwval is het belangrijk om een installatieplaats te selecteren waar de sneeuw GEEN invloed heeft op de unit. Wanneer de sneeuw zijwaarts kan vallen, zorg ervoor dat de spoel van de warmtewisselaar NIET door de sneeuw gehinderd kan worden. Indien nodig, monteer een afdakje tegen de sneeuw en een voetstukje.
OPMERKING
Wanneer de unit bij een lage buitentemperatuur en een hoge vochtigheidsgraad wordt gebruikt, neem dan voorzorgsmaatregelen om de afvoeropeningen van de unit vrij te houden.
Verwarmen:
a Werkingsbereik verwarmen
b Werkingsbereik
TAI Binnentemperatuur
TAO Buitentemperatuur
Als de unit 5 dagen in deze omgeving met een hoge vochtigheidsgraad (>90%) moet werken, beveelt Daikin de installatie van de optionele kit met een verwarmingslint (EKBPH012TA of EKBPH020TA) aan om de afvoeropeningen vrij te houden.
INFORMATIE
Raadpleeg uw dealer voor instructies voor de installatie van de sneeuwbeschutting.
OPMERKING
Blokkeer de luchtstroom van de unit NIET wanneer u een sneeuwbeschutting installeert.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09

5.2.3 Voorzorgsmaatregelen voor koelmiddellekken

Over voorzorgsmaatregelen voor koelmiddellekken
De installateur en systeemdeskundige moeten de veiligheid garanderen in geval van lekken in overeenstemming met de lokale reglementeringen en normen. Bij gebrek aan lokale reglementeringen, kunnen de volgende normen gelden.
Dit systeem werkt met R410A als koelmiddel. R410A is op zich een volledig veilig, niet-toxisch en niet-brandbaar koelmiddel. Niettemin moet de ruimte waarin het systeem wordt geïnstalleerd, groot genoeg zijn. Dit verzekert dat het maximale concentratiepeil van koelgas niet wordt overschreden, ingeval dat er een groot lek in het systeem zou ontstaan, overeenkomstig de lokale reglementeringen en normen ter zake.
Over het maximum concentratieniveau
De maximale hoeveelheid koelmiddel en de berekening van de maximale koelmiddelconcentratie zijn rechtstreeks gerelateerd aan de ruimte waarin personen verblijven en waarin het koelmiddel dus zou kunnen lekken.
De meeteenheid van de concentratie is kg/m3 (het gewicht in kg van het koelgas in een volume van 1m3 van de gebruikte ruimte).
De lokale reglementeringen en normen betreffende de maximaal toelaatbare concentratie moeten worden nageleefd.
Volgens de Europese Norm terzake is de maximaal toelaatbare concentratie van koelmiddel in een ruimte met mensen voor R410A beperkt tot 0,44kg/m3.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
13
5 Voorbereiding
b
a
a
b
a Richting van de koelmiddelstroom b Ruimte waarin zich een koelmiddellek heeft voorgedaan
(uitstromen van alle koelmiddel uit het systeem)
Let vooral op met plaatsen waar het koelgas kan blijven hangen, zoals kelderverdiepingen enz., omdat koelgas zwaarder is dan lucht.
Controle van het maximum concentratieniveau
Controleer het maximale concentratiepeil zoals beschreven in de onderstaande stappen 1 tot 4 en neem de nodige maatregelen om eraan te voldoen.
1 Bereken de hoeveelheid koelmiddel (kg) in elk systeem
afzonderlijk.
Formule A+B=C
A Hoeveelheid koelmiddel in een systeem met
één unit (hoeveelheid koelmiddel waarmee het systeem is gevuld voordat het de fabriek verlaat)
B Hoeveelheid extra koelmiddel (lokaal
bijgevulde hoeveelheid koelmiddel)
C Totale hoeveelheid koelmiddel (kg) in het
systeem
OPMERKING
Als één enkel koelmiddelsysteem in 2 volledig onafhankelijke koelsystemen is opgedeeld, dient u de hoeveelheid koelmiddel te gebruiken waarmee elk afzonderlijk systeem is gevuld.
2 Bereken het volume van de ruimte (m3) waar de binnenunit is
geïnstalleerd. Bereken in de volgende gevallen het volume van (D), (E) als één ruimte of als de kleinste ruimte.
D Als er geen kleinere opdelingen zijn van de ruimte:
3 Bereken de koelmiddeldichtheid aan de hand van de resultaten
van de berekeningen in stap 1 en 2 hiervoor. Als het resultaat van de voorgaande berekening groter is dan de maximaal toelaatbare concentratie, moet een ventilatieopening naar de ruimte ernaast worden voorzien.
Formule F/G≤H
F Totaal volume koelmiddel in het
koelmiddelsysteem
G Volume (in m3) van de kleinste ruimte met
een binnenunit
H Maximale concentratie (kg/m3)
4 Bereken de koelmiddeldichtheid met het volume van de ruimte
waar de binnenunit is geïnstalleerd en de ruimte ernaast. Voorzie ventilatieopeningen in de deur van de ruimtes ernaast tot de koelmiddeldichtheid kleiner is dan de maximaal toelaatbare concentratie.

5.3 De koelmiddelleidingen voorbereiden

5.3.1 Vereisten voor de koelmiddelleidingen

OPMERKING
Voor R410A-koelmiddel moeten strikte voorzorgsmaatregelen worden genomen om het systeem schoon, droog en afgedicht te houden.
▪ Schoon en droog: voorkom dat vreemd materiaal (zoals
minerale olie of vocht) in het systeem terechtkomt.
▪ Afgedicht: R410A bevat geen chloor en is niet
schadelijk voor de ozonlaag die de aarde tegen schadelijke ultraviolette straling beschermt. Eventueel vrijgekomen R410A kan bijdragen aan het broeikaseffect. Om deze reden verdient de afdichting van de installatie bijzondere aandacht.
OPMERKING
De leidingen en andere drukvoerende delen moeten geschikt zijn voor koelmiddel. Gebruik met fosforzuur gedeoxideerde, naadloze koperen leidingen voor koelmiddel.
▪ Gebruik enkel met fosforzuur gedeoxideerd naadloos koper.
▪ Vreemde stoffen in de leidingen, waaronder oliën die tijdens de
fabricage worden gebruikt, mogen niet meer dan 30 mg/10 m bedragen.
▪ Hardingsgraad: gebruik leidingen van gehard staal in functie van
de leidingdiameter zoals aangegeven in de onderstaande tabel.
E Als de ruimte opgedeeld is, maar een opening
aanwezig is tussen de ruimten die voldoende groot is om een vrije luchtcirculatie toe te laten.
a Opening tussen de ruimten. Als er een deur is, moet de afmeting van de openingen boven en onder de deur gelijkwaardig zijn aan 0,15% of meer van het vloeroppervlak.
b Ruimteopdeling
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
14
Ø leiding Hardheidsgraad van leidingmateriaal
≤15,9mm O (gegloeid)
≥19,1mm 1/2H (halfhard)
▪ Alle leidinglengten en afstanden zijn nageleefd (zie "5.3.4Over de
leidinglengte"op pagina16).

5.3.2 Leidingmaat selecteren

Bepaal de juiste maat aan de hand van de volgende tabellen en de afbeelding (alleen als referentie).
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5 Voorbereiding
C
A
B
D E
C C
E
a
b
x
y
43
1 2
a
e
b
c
d
▪ Stroomafwaartse capaciteit voor D=[capaciteitsindex van unit
1]+[capaciteitsindex van unit 2]
E: Leiding tussen koelmiddelaftakkit of BS-unit en binnenunit
De leidingdiameter voor rechtstreekse aansluiting op de binnenunit moet dezelfde zijn als de diameter voor de aansluitleiding van de binnenunit (wanneer de binnenunit een VRV DX-binnenunit of Hydrobox is).
1,2 VRVDX-binnenunit
3 BS-unit 4 VRV-binnenunit alleen koelen
A~E Leiding
a,b Binnenaftakkit x,y Kit voor aansluiting van meerdere buitenunits
A, B, C: Leiding tussen buitenunit en (eerste) koelmiddelaftakset
Kies uit de volgende tabel volgens het type van de totale capaciteit van de stroomafwaarts aangesloten buitenunits.
Type capaciteit buitenunit (HP)
5~8 9,5 19,1 15,9
10 9,5 22,2 19,1
12 12,7 28,6 19,1
14~16 12,7 28,6 22,2
18 15,9 28,6 22,2
20~22 15,9 28,6 28,6
24 15,9 34,9 28,6
26~34 19,1 34,9 28,6
36 19,1 41,3 28,6
38~54 19,1 41,3 34,9
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
VloeistofleidingAanzuiggasl
eiding
Hogedruk-/
lagedrukgasl
D: Leiding tussen koelmiddelaftakkits of koelmiddelaftakkit en BS-unit
Kies uit de volgende tabel volgens het type van de totale capaciteit van de stroomafwaarts aangesloten binnenunits. De diameter van de aansluitleiding mag niet groter zijn dan die van de koelmiddelleiding die is bepaald door de algemene modelnaam van het systeem.
Capaciteitsindex
binnenunit
<150 9,5 15,9 12,7
150≤x<200 19,1 15,9
200≤x<290 22,2 19,1
290≤x<420 12,7 28,6
420≤x<640 15,9 28,6
640≤x<920 19,1 34,9
≥920 41,3
Voorbeeld:
▪ Stroomafwaartse capaciteit voor E=[capaciteitsindex van unit 1]
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
VloeistofleidingAanzuiggasl
eiding
Hogedruk-/
lagedrukgasl
eiding
eiding
Capaciteitsindex
binnenunit
15~50 12,7 6,4
63~140 15,9 9,5
200 19,1
250 22,2
▪ Zie de onderstaande tabel wanneer een grotere leidingmaat is
vereist.
a Buitenunit b Hoofdleidingen c Vergroten d Eerste koelmiddelaftakkit e Binnenunit
HP-klasse Buitendiameter vloeistofleiding (mm)
5~8 9,5 12,7
10
12+14 12,7 15,9
16
18~22 15,9 19,1
24
26~34 19,1 22,2
36~54
▪ De wanddikte van de koelmiddelleidingen moet voldoen aan de
geldende wetgeving. De minimale wanddikte voor leidingen voor R410A moet overeenstemmen met de waarden in de onderstaande tabel.
Leidingdiameter (mm) Minimale dikte t (mm)
6,4/9,5/12,7 0,80
15,9 0,99
19,1/22,2 0,80
28,6 0,99
34,9 1,21
41,3 1,43
▪ Wanneer de vereiste leidingdiameters (inch-maten) niet
verkrijgbaar zijn, mag u ook andere diameters (mm-maten) gebruiken; houd hierbij rekening met de volgende punten:
▪ Neem de leidingdiameter die het dichtst bij de gevraagde
diameter ligt.
▪ Gebruik de gepaste adapterstukken voor de overgang van
leidingen met inch-maten naar leidingen met mm-maten (lokaal te voorzien).
▪ Wijzig de berekening voor extra koelmiddel zoals beschreven in
"6.7.3 Bepalen hoeveel koelmiddel toegevoegd moet worden"op pagina29.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
Gasleiding Vloeistofleiding
Vergroot
15
5 Voorbereiding

5.3.3 Koelmiddelaftaksets selecteren

Koelmiddel-refnets
Voor een voorbeeld met leidingen, zie "5.3.2 Leidingmaat
selecteren"op pagina14.
▪ Wanneer als eerste aftakking vanaf de kant van de buitenunit een
refnet-verbinding wordt gebruikt, kunt u deze kiezen uit de volgende tabel volgens de capaciteit van de buitenunit (voorbeeld: refnet-verbinding a).
Type capaciteit buitenunit (HP) 3 leidingen
8+10 KHRQ23M29T9
12~22 KHRQ23M64T
24~54 KHRQ23M75T
▪ Kies voor andere refnet-verbindingen dan de eerste aftakking
(bijvoorbeeld refnet-verbinding b) het juiste model aftakkit op basis van de totale capaciteitsindex van alle binnenunits die na de eerste koelmiddelaftakking zijn aangesloten.
Capaciteitsindex binnenunit 3 leidingen
<200 KHRQ23M20T
200≤x<290 KHRQ23M29T9
290≤x<640 KHRQ23M64T
≥640 KHRQ23M75T
▪ Kies uit de volgende tabel volgens de totale capaciteit van alle
onder de refnet-verdeler aangesloten binnenunits.
Capaciteitsindex binnenunit 3 leidingen
<200 KHRQ23M29H
200≤x<290
290≤x<640 KHRQ23M64H
(a)
≥640 KHRQ23M75H
(a) Als de leidingmaat boven de refnet-verdeler Ø34,9 of
groter is, is KHRQ23M75H vereist.
INFORMATIE
Op een verdeler kunnen maximum 8 aftakkingen worden aangesloten.
▪ Keuze van een leidingkit voor aansluiting van meerdere
buitenunits. Kies uit de volgende tabel volgens het aantal buitenunits.
Aantal buitenunits Naam aftakkit
2 BHFQ23P907
3 BHFQ23P1357
INFORMATIE
Verloopstukken of T-stukken zijn lokaal te voorzien.
OPMERKING
Koelmiddelaftaksets kunnen alleen worden gebruikt met R410A.

5.3.4 Over de leidinglengte

Zorg ervoor dat de lengte van de leidingen de maximaal toegestane leidinglengte niet overschrijdt. Dit geldt ook voor het hoogteverschil en de leidinglengte na de aftakking. In de hiernavolgende hoofdstukken worden 6 gevallen beschreven ter illustratie van de vereisten inzake de leidinglengte. Deze gevalllen bieden een beschrijving van zowel standaard als niet-standaard combinaties van buitenunits met VRV DX-binnenunits, Hydrobox-units en/of luchtbehandelingsunits (AHU).
Definities
Term Definitie
Reële leidinglengte Leidinglengte tussen buiten- en
binnenunits
Equivalente leidinglengte Leidinglengte tussen buiten- en
binnenunits, inclusief de equivalente lengte van de leidingaccessoires
Totale leidinglengte Totale leidinglengte, van de
buitenunit naar alle binnenunits
Equivalente lengte van de leidingaccessoires
Accessoire Equivalente lengte
Refnet-verbinding 0,5m
Refnet-verdeler 1m
Enkelvoudige BS1Q100~160 4m
Enkelvoudige BS1Q25 6m
Multi-BS4~16Q14 4m
Toegestaan hoogteverschil
Term Definitie Hoogteverschil (m)
H1 Hoogteverschil
50/40
(b)
tussen buiten- en binnenunits
H2 Hoogteverschil
tussen binnenunits
H3 Hoogteverschil
30
15
(a)
5
tussen buitenunits
H4 Hoogteverschil
5 tussen EKEXV‑kits en AHU-units.
(a) Als enkelvoudige buitenunits of standaard multi-
buitenunitcombinaties >20HP op alleen VRV DX­binnenunits worden aangesloten, dan mag het hoogteverschil tussen binnenunits (=H2) worden verhoogd van 15 naar 30m. Dit beperkt evenwel de maximaal toegestane lengte van de langste leiding (zie "Aansluiting
met alleen VRV DX-binnenunits"op pagina17).
(b) Het toegestane hoogteverschil bedraagt 50m wanneer de
buitenunit hoger dan de binnenunit staat, en 40m wanneer de buitenunit lager dan de binnenunit staat. Als uitsluitend VRV DX-binnenunits worden gebruikt, mag het toegestane hoogteverschil tussen buiten- en binnenunits worden uitgebreid tot 90m, zonder gebruik van een extra optiekit. Controleer in dat geval of alle onderstaande voorwaarden vervuld zijn:
Als Dan
De buitenunit staat hoger dan de binnenunits
▪ Minimum aansluitverhouding:
80%
▪ Gebruik een grotere
leidingmaat voor de vloeistofleiding (zie
"5.3.2 Leidingmaat selecteren" op pagina 14 voor
meer informatie)
▪ Activeer de instelling van de
buitenunit. Raadpleeg de servicehandleiding voor meer informatie.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
16
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5 Voorbereiding
H3
1 5
H1
H2
3 2
4
a
b b
c
d
e
e
H3
1 2
H1
H2
3 5
4
a
b
b
c
d
e
Als Dan
De buitenunit staat lager dan de binnenunits
▪ De minimum
aansluitverhouding hangt af van het hoogteverschil tussen de buiten- en binnenunits:
▪ 40~60m: 80%
▪ 60~65m: 90%
▪ 65~80m: 100%
▪ 80~90m: 110%
▪ Gebruik een grotere
leidingmaat voor de vloeistofleiding (zie
"5.3.2 Leidingmaat selecteren" op pagina 14 voor
meer informatie)
▪ Activeer de instelling van de
buitenunit. Raadpleeg de servicehandleiding voor meer informatie.
▪ Geen technische koeling

5.3.5 Enkelvoudige buitenunits en standaard combinaties met meerdere buitenunits >20 HP

Aansluiting met alleen VRV DX-binnenunits
Leiding Maximumlengte (reëel/
equivalent)
In het geval van een installatie
10m/13m met meerdere buitenunits: langste leiding van de buitenunit naar de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (4)
Totale leidinglengte 1000m/—
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).
(b) Als het hoogteverschil tussen binnenunits (=H2) tussen 15
en 30m bedraagt, dan is de maximaal toegestane lengte van de langste leiding beperkt tot 120/165m (effectief/ equivalent).
(c) Een verlenging tot 90m is mogelijk als alle onderstaande
voorwaarden vervuld zijn:
1 In het geval van BS1Q-units is de leidinglengte tussen alle
binnenunits en de dichtstbij gelegen aftakkit ≤40m.
2 In het geval van multi-BS-units is de leidinglengte tussen alle
binnenunits en de multi-BS-unit ≤40m.
3 Tussen de eerste en de laatste aftakkit moet een grotere
leidingmaat worden genomen. In tegenstelling tot multi-BS­units, worden BS1Q-units NIET als aftakkits beschouwd. Indien de vergrote leidingmaat groter is dan de leidingmaat van de hoofdleiding, vergroot dan ook de maat van de hoofdleiding.
4 Verdubbel na het vergroten van de vloeistofleiding (vorige
voorwaarde) de lengte in de berekening van de totale leidinglengte. De totale leidinglengte moet binnen de beperkingen vallen.
5 Het verschil in leidinglengte tussen de dichtstbij gelegen
binnenunit tot de buitenunit en de verst gelegen binnenunit tot de buitenunit is ≤40m.
a Buitenunit
b VRV DX-binnenunit
c Multi-BS-unit
d BS-unit
e VRV DX-binnenunit
Leiding Maximumlengte (reëel/
Langste leiding van de buitenunit of de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (1+2, 1+3, 1+5)
Langste leiding na de eerste aftakking (2, 3, 5)
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
equivalent)
165m/190m
120m/165m
40m/—
Aansluiting met VRV DX-binnenunits en Hydrobox­units
(a)
(b)
(c)
a Buitenunit b VRV DX-binnenunit c Multi-BS-unit d LT Hydrobox-unit e HT Hydrobox-unit
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
17
5 Voorbereiding
H3
1 2
H1
H2
H4
3
4
a
b
b
b
c
d
e
d
e
f
f
5
H3
1 5
H1
H2
3 2
4
a
b b
c
d
e
e
Leiding Maximumlengte (reëel/
equivalent)
Langste leiding van de buitenunit
135m/160m of de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (1+2, 1+3, 1+5)
Langste leiding na de eerste
40m
aftakking (2, 3, 5)
In het geval van een installatie
10m/13m met meerdere buitenunits: langste leiding van de buitenunit naar de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (4)
Totale leidinglengte 300m/600m
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).
(b) In dit geval zijn dit beide reële leidinglengtes: buitenunits
≤20HP / buitenunits >20HP.
Aansluiting met VRV DX-binnenunits en luchtbehandelingsunits
Leiding Maximumlengte (reëel/
equivalent)
(a)
In het geval van een installatie
10m/13m met meerdere buitenunits: langste leiding van de buitenunit naar de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (4)
Totale leidinglengte 1000m/—
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).
(b)

5.3.6 Standaard combinaties met meerdere buitenunits ≤20 HP en vrije combinaties met meerdere buitenunits

Aansluiting met alleen VRV DX-binnenunits
a Buitenunit b VRV DX-binnenunit c Multi-BS-unit d BS-unit e EKEXV-kit
f AHU
Leiding Maximumlengte (reëel/
Langste leiding van de buitenunit of de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (1+2, 1+3, 1+5)
Langste leiding na de eerste aftakking (2, 3, 5)
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
18
equivalent)
165m/190m
40m/—
a Buitenunit b VRV DX-binnenunit c Multi-BS-unit d BS-unit e VRV DX-binnenunit
Leiding Maximumlengte (reëel/
equivalent)
Langste leiding van de buitenunit
135m/160m
(a)
of de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (1+2, 1+3, 1+5)
Langste leiding na de eerste
40m/—
(b)
aftakking (2, 3, 5)
In het geval van een installatie
10m/13m met meerdere buitenunits: langste leiding van de buitenunit
(a)
naar de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (4)
Totale leidinglengte 500m/—
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5 Voorbereiding
H3
1 2
H1
H2
3 5
4
a
b
b
c
d
e
H3
1 2
H1
H2
H4
3
4
a
b
b
b
c
d
e
d
e
f
f
5
(b) Een verlenging tot 90m is mogelijk als alle onderstaande
voorwaarden vervuld zijn:
1 In het geval van BS1Q-units is de leidinglengte tussen alle
binnenunits en de dichtstbij gelegen aftakkit ≤40m.
2 In het geval van multi-BS-units is de leidinglengte tussen alle
binnenunits en de multi-BS-unit ≤40m.
3 Tussen de eerste en de laatste aftakkit moet een grotere
leidingmaat worden genomen. In tegenstelling tot multi-BS­units, worden BS1Q-units NIET als aftakkits beschouwd. Indien de vergrote leidingmaat groter is dan de leidingmaat van de hoofdleiding, vergroot dan ook de maat van de hoofdleiding.
4 Verdubbel na het vergroten van de vloeistofleiding (vorige
voorwaarde) de lengte in de berekening van de totale leidinglengte. De totale leidinglengte moet binnen de beperkingen vallen.
5 Het verschil in leidinglengte tussen de dichtstbij gelegen
binnenunit tot de buitenunit en de verst gelegen binnenunit tot de buitenunit is ≤40m.
Aansluiting met VRV DX-binnenunits en Hydrobox­units
(b) In dit geval zijn dit beide reële leidinglengtes: buitenunits
≤20HP / buitenunits >20HP.
Aansluiting met VRV DX-binnenunits en luchtbehandelingsunits
a Buitenunit
b VRV DX-binnenunit
c Multi-BS-unit
d LT Hydrobox-unit
e HT Hydrobox-unit
Leiding Maximumlengte (reëel/
Langste leiding van de buitenunit of de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (1+2, 1+3, 1+5)
Langste leiding na de eerste aftakking (2, 3, 5)
In het geval van een installatie met meerdere buitenunits: langste leiding van de buitenunit naar de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (4)
Totale leidinglengte 300m/500m
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).
equivalent)
135m/160m
40m/—
10m/13m
a Buitenunit b VRV DX-binnenunit c Multi-BS-unit d BS-unit e EKEXV-kit
f AHU
Leiding Maximumlengte (reëel/
equivalent)
Langste leiding van de buitenunit
135m/160m
(a)
of de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (1+2, 1+3, 1+5)
Langste leiding na de eerste
40m/—
aftakking (2, 3, 5)
In het geval van een installatie
10m/13m met meerdere buitenunits: langste leiding van de buitenunit naar de laatste leidingaftakking voor meerdere buitenunits (4)
(a)
Totale leidinglengte 500m/—
(a) Als de equivalente leidinglengte meer dan 90m bedraagt,
moet u voor de hoofdvloeistofleiding met een grotere leidingmaat werken (zie "5.3.2Leidingmaat selecteren"op
pagina14).

5.3.7 Meerdere buitenunits: Mogelijke lay-outs

▪ De leidingen tussen de buitenunits moeten waterpas of licht
oplopend worden aangelegd om te voorkomen dat olie in de leidingen blijft staan.
(b)
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
19
5 Voorbereiding
a b
b
a b
a
a b
a b
b
a
a
a
b b b
a
b b b
a
b
a
b
a
b
a
a
a
≥200 mm
a
b
≤2 m
a
≤2 m ≤2 m
≥200 mm
≥200 mm
b
>2 m >2 m
A B C
a b c
Patroon 1
a Naar binnenunit b Leiding tussen buitenunits
X Niet toegelaten (olie blijft achter in de leiding)
O Toegelaten
Patroon 2
▪ Sluit de afsluiter en de leiding tussen buitenunits altijd aan zoals in
de 4 juiste mogelijkheden van de onderstaande afbeelding om te voorkomen dat olie bij de verstgelegen buitenunit blijft staan.
Als Dan
>2m
a Naar binnenunit b Leiding tussen buitenunits
OPMERKING
Bij een systeem met meerdere buitenunits gelden voor de installatie beperkingen op de volgorde van de aansluitingen van de koelmiddelleiding tussen buitenunits. Installeer volgens de volgende beperkingen. De capaciteit van buitenunits A, B, en C moet voldoen aan de volgende beperkingen: A≥B≥C.
a Naar binnenunits
b Leidingkit voor aansluiting van meerdere buitenunits
(eerste aftakking)
c Leidingkit voor aansluiting van meerdere buitenunits (tweede aftakking)
a Naar binnenunit
b Olie hoopt zich op bij de verstgelegen buitenunit wanneer
het systeem stopt
X Niet toegelaten
O Toegelaten
▪ Als de leidinglengte tussen de buitenunits langer dan 2 m is,
moeten de aanzuiggasleiding en de hogedruk-/lagedrukgasleiding 200mm of meer oplopen op een lengte van 2m vanaf de set.
Als Dan
≤2m

5.4 De elektrische bedrading voorbereiden

5.4.1 Over het voorbereiden van de elektrische bedrading

INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in hoofdstuk “Algemene veiligheidsmaatregelen”.
WAARSCHUWING
▪ Als de voeding een ontbrekende of een verkeerde
nulfase heeft, Kan de apparatuur defect raken.
▪ Sluit correct op de aarde aan. Aard de unit NIET via
een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan elektrische schokken veroorzaken.
▪ Plaats de vereiste zekeringen of stroomonderbrekers.
▪ Bevestig de elektrische bedrading met kabelbinders,
zodat deze NIET in contact kan komen met scherpe randen of buizen, vooral langs de hogedrukzijde.
▪ Gebruik GEEN draden met tape, geen gevlochten
geleiders, geen verlengkabels en geen aansluitingen van een sterinstallatie. Deze kunnen zorgen voor oververhitting of elektrische schokken of brand veroorzaken.
▪ Installeer GEEN fasecompensatiecondensator, omdat
deze unit een inverter bevat. Een fasecompensatiecondensator vermindert de prestaties en kan ongevallen veroorzaken.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
20
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5 Voorbereiding
WAARSCHUWING
▪ Al de bedrading MOET door een erkende elektricien
uitgevoerd worden en MOET voldoen aan de geldende wetgeving.
▪ Maak elektrische verbindingen op de bevestigde
bedrading.
▪ Alle op de site geleverde componenten en alle
elektrische constructies MOETEN voldoen aan de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
De back-upverwarming MOET een speciale voeding hebben en MOET beschermd worden door de beveiligingsinrichtingen vereist door de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
Gebruik ALTIJD een meeraderige kabel als stroomtoevoerkabel.

5.4.2 Over het voldoen aan de normen inzake elektriciteit

Deze apparatuur is conform met:
▪ Deze apparatuur is conform met EN/IEC 61000‑3‑11 op
voorwaarde dat de systeemimpedantie Z aan Z
is op het interfacepunt tussen de voeding van de
max
gebruiker en het openbare systeem.
▪ EN/IEC 61000‑3‑11 = Europese/Internationale Technische
Norm die de beperkingen vastlegt voor spanningsveranderingen, spanningsschommelingen en flikkeren in openbare laagspanningssystemen voor apparatuur met een nominale stroom ≤75A.
▪ Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de installateur of
gebruiker van de apparatuur om ervoor te zorgen, indien nodig in overleg met de distributienetwerkbeheerder, dat de apparatuur alleen wordt aangesloten op een voeding met een systeemimpedantie Z
kleiner dan of gelijk aan Z
sys
▪ Deze apparatuur is conform met EN/IEC 61000‑3‑12 op
voorwaarde dat de systeemimpedantie Ssc groter dan of gelijk aan Ssc is op het interfacepunt tussen de voeding van de gebruiker en het openbare systeem.
▪ EN/IEC 61000‑3‑12 = Europese/internationale technische norm
die de grenzen vastlegt inzake harmonische stromen geproduceerd door apparatuur aangesloten op openbare laagspanningssystemen met een ingangsstroom >16 A en ≤75A per fase.
▪ Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de installateur of de
gebruiker van de apparatuur om ervoor te zorgen, indien nodig in overleg met de distributienetwerkbeheerder, dat de apparatuur alleen wordt aangesloten op een voeding met een kortsluitvermogen Ssc dat groter dan of gelijk is aan de minimum Ssc-waarde.
Enkele buitenunit
Model Z
REMQ5 2893
REYQ8 2893
REYQ10 3954
REYQ12 4313
REYQ14 4852
REYQ16 5391
REYQ18 6289
REYQ20 7009
kleiner dan of gelijk
sys
.
max
(Ω) Minimum Ssc-
max
waarde (kVA)
Meerdere buitenunits
Model Z
(Ω) Minimum Ssc-
max
waarde (kVA)
REYQ10 5786
REYQ13 5786
REYQ16 5786
REYQ18 6846
REYQ20 7206
REYQ22 8266
REYQ24 8284
REYQ26 9165
REYQ28 9704
REYQ30 10602
REYQ32 10781
REYQ34 11680
REYQ36 12399
REYQ38 13495
REYQ40 14556
REYQ42 14735
REYQ44 15094
REYQ46 15634
REYQ48 16172
REYQ50 17071
REYQ52 17969
REYQ54 18868
INFORMATIE
Multi-units zijn standaardcombinaties.

5.4.3 Vereisten voor beveiligingen

De voeding moet worden beveiligd met behulp van de vereiste beveiligingen, met name een hoofdschakelaar, een trage zekering op elke fase en een aardlekbeveiliging volgens de geldende wetgeving.
Voor standaardcombinaties
De keuze en maat van de bedrading moet gebeuren conform de geldende wetgeving op basis van de informatie in de onderstaande tabel.
INFORMATIE
Multi-units zijn standaardcombinaties.
Enkele buitenunit
Model Minimum
circuitampèr
e
REMQ5 16,1A 20A
REYQ8 16,1A 20A
REYQ10 22,0A 25A
REYQ12 24,0A 32A
REYQ14 27,0A 32A
REYQ16 31,0A 40A
REYQ18 35,0A 40A
REYQ20 39,0A 50A
Aanbevolen
zekeringen
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
21

6 Installatie

14×14×
5~12 HP 14~20 HP
Meerdere buitenunits
Model Minimum
circuitampèr
e
REYQ10 30,0A 40A
REYQ13 30,0A 40A
REYQ16 30,0A 40A
REYQ18 37,0A 50A
REYQ20 39,0A 50A
REYQ22 46,0A 63A
REYQ24 46,0A 63A
REYQ26 51,0A 63A
REYQ28 55,0A 63A
REYQ30 59,0A 80A
REYQ32 62,0A 80A
REYQ34 66,0A 80A
REYQ36 70,0A 80A
REYQ38 74,0A 100A
REYQ40 81,0A 100A
REYQ42 84,0A 100A
REYQ44 86,0A 100A
REYQ46 89,0A 100A
REYQ48 93,0A 125A
REYQ50 97,0A 125A
REYQ52 101,0A 125A
REYQ54 105,0A 125A
Aanbevolen
zekeringen
6 Installatie

6.1 Overzicht: Installatie

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u ter plaatse moet doen en weten om het systeem te installeren.
Typische werkstroom
Een typische installatie bestaat uit de volgende stappen:
1 Units openen
2 Buitenunit monteren
3 Koelmiddelleiding aansluiten
4 Koelmiddelleiding controleren
5 Koelmiddelleiding isoleren
6 Koelmiddel bijvullen
7 Elektrische bedrading aansluiten

6.2 De units openen

6.2.1 De buitenunit openen

GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Open de voorpanelen als volgt voor toegang tot de unit:
Voor alle modellen:
▪ Fase en frequentie: 3N~50Hz
▪ Spanning: 380~415V
▪ Doorsnede transmissiekabels: 0,75~1,25mm2, maximum lengte is
1000m. Als de totale transmissiebedrading buiten deze waarden valt, kan het een communicatiestoring veroorzaken.
Voor andere combinaties dan de standaard
Bereken de aanbevolen capaciteit van de zekering.
Formule Tel de minimum circuitampère van elke gebruikte unit
Voorbeeld Combinatie van de REYQ30 met behulp van de
op (zie de tabel hiervoor), vermenigvuldig het resultaat met 1,1 en selecteer de volgende hogere aanbevolen capaciteit van de zekeringen.
REYQ8, REYQ10, en REYQ12.
▪ Minimum circuitampère van de REYQ8=16.1A
▪ Minimum circuitampère van de REYQ10=22.0A
▪ Minimum circuitampère van de REYQ12=24.0A
Hieruit volgt dat de minimum circuitampère van de REYQ30=16,1+22,0+24,0=62,1A
Vermenigvuldig het bovenstaande resultaat met 1,1 (62,1A×1,1)=68,3A, zodat de aanbevolen capaciteit van de zekering 80A is.
OPMERKING
Gebruik in geval van stroomonderbrekers met activering door reststroom alleen die van het snelle type met een nominale stroomsterkte van 300 mA.
Wanneer de voorpanelen open zijn, is de elektrische componentenkast toegankelijk. Zie "6.2.2 Elektrische
componentenkast van de buitenunit openen"op pagina22.
Voor servicewerkzaamheden is toegang tot de drukknoppen op de hoofdprintplaat vereist. Het deksel van de elektrische componentenkast moet niet worden geopend om toegang te krijgen tot deze drukknoppen. Zie "7.2.3Toegang tot de componenten voor
lokale instellingen"op pagina40.

6.2.2 Elektrische componentenkast van de buitenunit openen

OPMERKING
Forceer het deksel van de elektronische componentenkast NIET wanneer u het opent. Anders kunt u het deksel vervormen, waardoor er water in de kast kan binnendringen en de apparatuur onklaar geraakt.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
22
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
5~12 HP
SW8
14~20 HP
SW8
OPMERKING
a b
c d
e
≥100 mm
≥100 mm
*
729
≤613
≥929
AB
AA
a
(mm)
20 mm
a
Let er bij het sluiten van het deksel van de elektronische componentenkast op dat de afdichting onderaan de achterkant van het deksel NIET vast komt te zitten en naar binnen wordt geplooid.
6 Installatie
▪ De voorkeurinstallatie is op een stevige lange fundering (stalen
balkframe of beton). De fundering moet groter zijn dan het in het grijs aangegeven deel.
Minimumfundering
a Ankerpunt (4×)
HP AA AB
5~12 766 992
14~20 1076 1302
▪ Maak de unit vast met behulp van de vier M12-funderingsbouten.
De beste manier is om de funderingsbouten in te schroeven tot ze nog 20 mm boven het oppervlak van de fundering uitsteken.
a Deksel elektrische componentenkast
b Voorkant
c Klemmenstrook voeding
d Afdichtingsmateriaal
e Vocht en vuil kan binnendringen
X Niet toegelaten
O Toegelaten

6.3 De buitenunit monteren

6.3.1 De installatiestructuur voorzien

Zorg ervoor dat de unit waterpas staat op een voldoende stevige ondergrond om trillingen en lawaai te voorkomen.
OPMERKING
▪ Ondersteun NIET alleen de hoeken van de unit
wanneer de installatiehoogte moet worden verhoogd.
▪ Steunen onder de unit moeten minstens 100mm breed
zijn.
OPMERKING
▪ Voorzie een waterafvoerkanaal rond de fundering om
overtollig water rond de unit af te voeren. Bij verwarmen bij buitentemperaturen onder nul zal het afgevoerde water van de buitenunit bevriezen. Als u geen maatregelen neemt voor de afvoer van het water, kan het heel glad worden rondom de unit.
▪ Wanneer u de unit in een corrosieve omgeving
installeert, moet u een moer met een plastic vulring (a) gebruiken om de moer te beschermen tegen roest.

6.4 Koelmiddelleidingen aansluiten

6.4.1 Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van koelmiddelleidingen

OPMERKING
Controleer of de installatie van de koelmiddelleidingen voldoet aan de geldende wetgeving. In Europa geldt EN378 als de van toepassing zijnde norm.
X Niet toegelaten O Toegelaten (* = voorkeurinstallatie)
▪ De hoogte van de fundering moet minstens 150 mm vanaf de
vloer zijn. In gebieden waar veel sneeuw valt moet de unit hoger worden geïnstalleerd, afhankelijk van de installatieplaats en de omstandigheden.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
OPMERKING
Zorg ervoor dat de lokale leidingen en aansluitingen NIET worden belast.
WAARSCHUWING
Zet, tijdens testen, het product NOOIT onder een druk hoger dan de maximaal toegestane druk (vermeld op het naamplaatje van de unit).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
23
6 Installatie
a b
c
c
b
a
1
1
1
1
2 2
≤Ø25.4 >Ø25.4
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen wanneer koelmiddel zou lekken. Ventileer onmiddellijk de zone wanneer koelgas lekt. Mogelijke risico's:
▪ Te hoge koelmiddelconcentraties in een gesloten
ruimte kunnen leiden tot een gebrek aan zuurstof.
▪ Als koelgas in contact komt met vuur, kan giftig gas
ontstaan.
WAARSCHUWING
Tap het koelmiddel ALTIJD af. Laat het NIET rechtstreeks vrij in de omgeving. Gebruik een vacuümpomp om de installatie leeg te pompen.
▪ Gebruik enkel met fosforzuur gedeoxideerd naadloos koper.
OPMERKING
Controleer of er geen gaslekken zijn als u alle leidingen heeft aangesloten. Gebruik stikstof om een gaslektest uit te voeren.

6.4.2 Over het aansluiten van de koelmiddelleidingen

Controleer of de buiten- en binnenunits zijn geïnstalleerd voordat u de koelmiddelleiding aansluit.
De koelmiddelleiding aansluiten betekent:
▪ Koelmiddelleiding routeren en op de buitenunit aansluiten
▪ Buitenunit beschermen tegen vervuiling
▪ Koelmiddelleiding aansluiten op de binnenunits (zie de
montagehandleiding van de binnenunits)
▪ Leidingset voor aansluiting van meerdere buitenunits aansluiten
▪ Koelmiddelaftakset aansluiten
▪ Houd rekening met de richtlijnen voor:
▪ Soldeersel
▪ Gebruik van de afsluiters
▪ Verwijderen van dichtgeknepen leidingen
a Grote uitbreekopening b Boor c Punten voor boren
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het uitslaan van de uitbreekopeningen:
▪ Let op dat u de behuizing niet beschadigt.
▪ Na het uitslaan van de uitbreekopeningen, verwijdert u
best de bramen en brengt u reparatieverf aan op de randen en de delen rond de randen om roestvorming te voorkomen.
▪ Omwikkel de elektrische bedrading met beschermtape
om beschadiging bij het doorvoeren door de uitbreekopeningen te voorkomen.

6.4.4 Koelmiddelleiding op buitenunit aansluiten

INFORMATIE
Alle lokale leidingen tussen units zijn lokaal te voorzien, behalve de accessoireleidingen.
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van lokale leidingen. Breng soldeersel aan zoals aangegeven in de afbeelding.

6.4.3 Koelmiddelleidingen leggen

De koelmiddelleidingen kunnen aan de voor- of zijkant worden aangesloten (wanneer ze er langs onder worden uitgehaald) zoals aangegeven op de afbeelding hierna.
a Aansluiting aan de linkerkant
b Aansluiting aan de voorkant
c Aansluiting aan de rechterkant
Voor aansluitingen aan de zijkant, moet de uitbreekopening in de bodemplaat worden geopend:
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
24
OPMERKING
▪ Gebruik de als accessoire bijgeleverde leidingen bij het
uitvoeren van lokale leidingwerken.
▪ Let er ook op dat de lokale leidingen geen andere
leidingen of bodem- of zijpaneel raken. Vooral voor de aansluiting aan de onderkant en de zijkant moet de leiding met gepast isolatiemateriaal worden beschermd, om te voorkomen dat ze in contact komt met de behuizing.
Sluit de afsluiters aan op de lokale leidingen met de bij de unit geleverde accessoireleidingen.
De aansluitingen op de aftakkits zijn voor rekening van de installateur (lokale leiding).

6.4.5 Installatie van de leidingset voor meerdere aansluitingen

OPMERKING
Een verkeerde installatie kan een slechte werking van de buitenunit veroorzaken.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
▪ Installeer de verbindingen horizontaal met het
a
a
A B
7.5°
7.5°
>120 mm
>500 mm
A
B
±
3
0
°
a
b
c
a
a
1
1
1
1
2 2
≤Ø25.4 >Ø25.4
waarschuwingslabel (a) op de verbinding bovenaan.
▪ De verbinding mag niet meer dan 7,5° hellen (zie zicht A).
▪ Installeer de verbinding niet verticaal (zie zicht B).
a Waarschuwingslabel X Niet toegelaten O Toegelaten
▪ De totale lengte van de op de verbinding aangesloten leiding moet
meer dan 500mm volledig recht zijn. Een recht deel van meer dan 500mm is alleen mogelijk als u een rechte lokale leiding van meer dan 120mm aansluit.
6 Installatie
a Horizontaal oppervlak b Refnet-verbinding verticaal gemonteerd c Refnet-verbinding horizontaal gemonteerd

6.4.8 Bescherming tegen verontreiniging

Bescherm de leiding zoals beschreven in de volgende tabel om te vermijden dat vuil, vloeistof of stof in de leiding terecht zou komen.

6.4.6 Meerdere buitenunits: Uitbreekopeningen

Aansluiting Beschrijving
Aansluiting aan de voorkant
Aansluiting aan de onderkant
Breek de uitbreekopeningen in het voorpaneel open om de aansluitingen uit te voeren.
Breek de uitbreekopeningen in het onderste frame open en geleid de leiding onder de onderkant.
Toestel Installatieperiode Beschermingsmeth
ode
Buitenunit >1maand De leiding
dichtknijpen
<1maand De leiding
Binnenunit Ongeacht de periode
dichtknijpen of met kleefband afdichten
Dicht de inlaatopeningen van de leidingen en bedrading af met afdichtingsmateriaal (lokaal te voorzien); anders daalt de capaciteit van de unit en kunnen kleine dieren in de machine binnendringen.
Voorbeeld: leidingen naar buiten voeren aan de voorkant.
a Dicht de met " " aangegeven delen af. (Wanneer de
leiding via het voorpaneel naar buiten wordt gevoerd.)
▪ Gebruik alleen schone leidingen.
▪ Houd de uiteinden van de leidingen omlaag tijdens het
verwijderen van bramen.
▪ Dek de uiteinden van de leiding af wanneer u de leiding door een
muur steekt, zodat stof noch vuil in de leiding kan indringen.

6.4.7 Koelmiddelaftakset aansluiten

Raadpleeg de bij de set geleverde montagehandleiding voor de installatie van de koelmiddelaftakset.
▪ Monteer de refnet-verbinding zodat ze horizontaal of verticaal
aftakt.
▪ Monteer de refnet-verdeler zodat hij horizontaal aftakt.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09

6.4.9 Het uiteinde van een buis solderen

OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van lokale leidingen. Breng soldeersel aan zoals aangegeven in de afbeelding.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
25
6 Installatie
a b c d e
f
f
c
d
a
b
a b
c
d
e
p<p
>
R410AN2
b c e
a
f
g h
d
A
C D
B
▪ Doorblazen met stikstof bij het hardsolderen voorkomt belangrijke
afzettingen van een geoxideerde filmlaag op de binnenkant van de leiding. Deze filmlaag heeft een nadelige invloed op de kleppen en compressoren in het koelsysteem en voorkomt een goede werking.
▪ Stel de stikstofdruk met een drukreduceerklep in op 20 kPa
(0,2bar) (d.w.z. net genoeg om te voelen op de huid).
a Koelmiddelleiding
b Te hardsolderen deel
c Tape
d Handbediende klep
e Reduceerklep
f Stikstof
▪ Gebruik GEEN anti-oxidanten bij het hardsolderen van
leidingverbindingen. Door resten kunnen leidingen verstopt raken en kan uitrusting stuk gaan.
▪ Gebruik GEEN vloeimiddel bij het hardsolderen van koper-op-
koper koelmiddelleidingen. Gebruik fosforkoper toevoegmetaal (BCuP), waarbij geen vloeimiddel wordt vereist. Vloeimiddel heeft een uitermate schadelijke invloed op koelmiddelleidingsystemen. Zo zal een vloeimiddel op chloorbasis corrosie van de leidingen veroorzaken, of als het fluor bevat, zal het de koelmiddelolie aantasten.

6.4.10 Gebruik van de afsluiter en servicepoort

Omgaan met de afsluiter
▪ Houd alle afsluiters open tijdens de werking.
▪ De gas- en vloeistofafsluiter zijn in de fabriek gesloten.
▪ In de afbeeldingen hierna ziet u de naam van elk onderdeel dat
vereist is bij het gebruik van de afsluiter.
Linksom om te openen. Rechtsom om te sluiten.
3 Draai de afsluiter goed vast wanneer u hem opent of sluit. Zie
de tabel hieronder voor het juiste aanhaalmoment.
OPMERKING
Een verkeerd aanhaalmoment kan lekkage van het koelmiddel en breuk van de afsluiter veroorzaken.
4 Breng het stofdeksel aan.
Gevolg: De klep is nu open/dicht.
Omgaan met de servicepoort
▪ Gebruik altijd een vulslang met een drukpen omdat de
servicepoort een Schrader-ventiel is.
▪ Draai het servicepoortdeksel na gebruik van de servicepoort goed
vast. Zie de tabel hieronder voor het aanhaalmoment.
▪ Controleer na het vastdraaien van het servicepoortdeksel op
koelmiddellekken.
Aanhaalmomenten
Afmeting
afsluiter
(mm)
Ø9,5 5~7N•m 4mm 10,7~14,7
Ø12,7 8~10N•m
Ø15,9 14~16N•m 6mm
Ø19,1 19~21N•m 8mm
Ø25,4
Aanhaalmoment (openen of sluiten)
Klephuis Zeskantsleutel Servicepoort
a Servicepoort en servicepoortdeksel
b Afsluiter
c Aansluiting lokale leiding
d Stofdeksel
a Servicepoort
b Stofdeksel
c Zeskantgat
d As
e Afdichting
De afsluiter openen/sluiten
1 Verwijder het stofdeksel.
2 Steek een inbussleutel (vloeistofzijde: 4mm, gaszijde: 8mm) in
de afsluiter en draai de afsluiter:
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
26

6.4.11 Dichtgeknepen leidingen verwijderen

WAARSCHUWING
Gas of olie die nog overblijft in de afsluiter kan de dichtgeknepen leiding wegblazen.
Het niet goed naleven van de instructies in de onderstaande procedure kan leiden tot schade aan voorwerpen of persoonlijk letsel (afhankelijk van de omstandigheden kan dit ernstig zijn).
Verwijder de dichtgeknepen leiding met de volgende procedure:
1 Zorg ervoor dat de afsluiters volledig gesloten zijn.
2 Sluit het vacumeer-/aftaptoestel via een verdeelstuk aan op de
servicepoort van alle afsluiters.
a Reduceerklep b Stikstof
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
6 Installatie
Zijn de werkzaamheden aan de koelmiddelleiding klaar?
Waren de binnenunits en/of buitenunit al ingeschakeld?
Gebruik procedure: "Methode 2: Na inschakelen".
Werk de leidingen af.
Gebruik procedure: "Methode 1: Vóór inschakelen
(gewone methode)".
Ja
Nee
Nee
Ja
c Weegschaal d Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
e Vacuümpomp
f Afsluiter vloeistofleiding g Afsluiter gasleiding h Afsluiter hogedruk-/lagedrukgasleiding A Klep A B Klep B C Klep C D Klep D
3 Verwijder gas en olie uit de dichtgeknepen leiding met behulp
van een aftaptoestel.
VOORZICHTIG
Laat geen gassen vrij in de atmosfeer.
4 Maak de vulslang los en sluit de servicepoorten af zodra alle
gas en olie uit de dichtgeknepen leiding is verwijderd.
5 Snijd het onderste deel van de leidingen van de vloeistof-, gas-
en hogedruk-/lagedrukgasafsluiters af op de zwarte streep. Gebruik hiervoor gepast gereedschap (bijv. een pijpensnijder).
WAARSCHUWING

6.5 De koelmiddelleiding controleren

6.5.1 Over het controleren van de koelmiddelleidingen

Alle werkzaamheden aan de koelmiddelleidingen moeten klaar zijn alvorens de (buiten- of binnen-)units in te schakelen.
De expansiekleppen worden geïnitialiseerd bij het inschakelen van de units. Dit betekent dat ze worden gesloten. Een lektest en vacuümdrogen van lokale leidingen en binnenunits is niet mogelijk wanneer dit gebeurt.
Daarom zijn er 2 methoden voor de initiële installatie, lektest en vacuümdrogen.
Methode 1: Voor inschakelen
Als het systeem nog niet werd ingeschakeld, zijn er geen speciale stappen vereist voor de lektest en het vacumeren.
Methode 2: Na inschakelen
Als het systeem al werd ingeschakeld, activeer dan instelling [2‑21] (zie "7.2.4 Stand 1 of 2 activeren" op pagina 40). Deze instelling opent de lokale expansiekleppen zodat het R410A door de leidingen kan stromen en de lektest en vacumeren kunnen worden uitgevoerd.
Verwijder de dichtgeknepen leiding nooit door hardsolderen.
Gas of olie die nog overblijft in de afsluiter kan de dichtgeknepen leiding wegblazen.
6 Wacht tot alle olie uit de leiding is gedruppeld alvorens verder
te gaan met de aansluiting van de lokale leiding wanneer niet alle olie kon worden afgetapt.
OPMERKING
Zorg ervoor dat alle binnenunits die op de buitenunit zijn aangesloten, ingeschakeld zijn.
OPMERKING
Stel instelling [2‑21] pas in nadat de buitenunit volledig geïnitialiseerd is.
Lektest en vacuümdrogen
De koelmiddelleiding controleren betekent:
▪ De koelmiddelleiding controleren op lekken.
▪ Alle vocht, lucht of stikstof uit de koelmiddelleiding verwijderen
door middel van vacumeren.
Als de koelmiddelleiding vocht kan bevatten (bijvoorbeeld water in de leiding), moet u eerst vacuümdrogen zoals hieronder beschreven tot alle vocht is verwijderd.
Alle leidingen in de unit zijn in de fabriek op lekken getest.
Alleen lokaal geïnstalleerde leidingen moeten worden gecontroleerd. Zorg ervoor dat alle afsluiters van de buitenunit goed gesloten zijn alvorens een lektest uit te voeren of te vacuümdrogen.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de kleppen van alle (lokaal voorziene) lokale leidingen OPEN staan (behalve de afsluiters van de buitenunit!) voordat u begint met de lektest of het vacuümdrogen.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
27
6 Installatie
p<p
>
R410AN2
C D
b c e
a
g
h
f
d
A B
Zie "6.5.3 Koelmiddelleiding controleren: Opstelling" op pagina 28 voor meer informatie over de stand van de kleppen.

6.5.2 Koelmiddelleiding controleren: Algemene richtlijnen

Sluit de vacuümpomp via een verdeelstuk aan op de servicepoort van alle afsluiters voor een grotere efficiëntie (zie
"6.5.3Koelmiddelleiding controleren: Opstelling"op pagina28).
OPMERKING
Gebruik een 2-trapsvacuümpomp met een terugslagklep of een elektromagnetische klep die tot een meterdruk van –⁠100,7kPa (−⁠1,007bar) (5Torr absoluut) kan evacueren.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de olie in de pomp niet in het systeem terugstroomt wanneer de pomp niet draait.
OPMERKING
Ontlucht niet met koelmiddel. Gebruik een vacuümpomp om de installatie te ontluchten.

6.5.3 Koelmiddelleiding controleren: Opstelling

Op lekken controleren: Vacuümlektest
1 Vacumeer het systeem aan de vloeistof- en gasleiding
gedurende meer dan 2 uur tot –⁠100,7kPa (–⁠1,007bar) (5 Torr absoluut).
2 Schakel de vacuümpomp uit zodra de waarde is bereikt en
controleer of de druk minstens 1 minuut niet stijgt.
3 Als de druk stijgt, dan bestaat de mogelijk dat in het systeem
vocht aanwezig is (zie vacuüm drogen onder) of dat het systeem een lekkage heeft.
Op lekken controleren: Druklektest
1 Breek het vacuüm door het onder druk te brengen met
stikstofgas tot een minimum meterdruk van 0,2 MPa (2 bar). Stel de meterdruk nooit in op een waarde die groter is dan de maximum bedrijfsdruk van de unit, d.w.z. 4,0MPa (40bar).
2 Test op lekken met een bellentestoplossing op alle
leidingverbindingen.
3 Verwijder alle stikstofgas.
OPMERKING
Gebruik een aanbevolen bellentestoplossing van bij uw groothandelaar. Gebruik geen zeepwater want hierdoor kunnen de flaremoeren breken (zeepwater kan immers zout bevatten en zout absorbeert vocht dat kan bevriezen als de leidingen afkoelen), en bovendien kunnen de flareverbindingen erdoor gaan corroderen (want zeepwater kan ammonia bevatten dat zorgt voor een corrosief effect tussen de messing flaremoer en de koperen flare).
a Reduceerklep
b Stikstof
c Weegschaal
d Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
e Vacuümpomp
f Afsluiter vloeistofleiding g Afsluiter gasleiding h Afsluiter hogedruk-/lagedrukgasleiding
A Klep A B Klep B C Klep C D Klep D
Klep Stand van de klep
Klep A Open
Klep B Open
Klep C Open
Klep D Open
Afsluiter vloeistofleiding Gesloten
Afsluiter gasleiding Gesloten
Afsluiter hogedruk-/ lagedrukgasleiding
OPMERKING
De aansluitingen op de binnenunits en alle binnenunits moeten ook worden getest op lekken en op vacuüm. Houd eventuele (lokaal voorziene) kleppen van lokale leidingen ook open.
Zie de montagehandleiding van de binnenunit voor meer informatie. Lektesten en vacuümdrogen moeten worden uitgevoerd voordat de voeding van de unit wordt ingeschakeld. Zie anders het eerder in dit hoofdstuk beschreven stroomschema (zie "6.5.1Over het controleren
van de koelmiddelleidingen"op pagina27).
Gesloten

6.5.5 Vacuümdrogen

OPMERKING
De aansluitingen op de binnenunits en alle binnenunits moeten ook worden getest op lekken en op vacuüm. Laat ook, indien aanwezig, alle (lokaal voorzien) kleppen naar de binnenunits open.
Lektesten en vacuümdrogen moeten worden uitgevoerd voordat de voeding van de unit wordt ingeschakeld. Zie anders "6.5.1 Over het controleren van de
koelmiddelleidingen"op pagina27 voor meer informatie.
Ga als volgt te werk om al het vocht uit het systeem te verwijderen:
1 Vacumeer het systeem minstens 2 uur tot een streefwaarde
van –⁠100,7kPa (–⁠⁠1,007bar) (5Torr absoluut).
2 Controleer of de streefwaarde van het vacuüm minstens 1 uur
behouden blijft nadat de vacuümpomp is uitgeschakeld.
3 Als de streefwaarde niet binnen de 2 uur wordt bereikt of niet 1
uur behouden blijft, bevat het systeem mogelijk te veel vocht. Breek in dat geval het vacuüm met stikstofgas tot een meterdruk van 0,05 MPa (0,5 bar) en herhaal stap 1 tot 3 tot alle vocht verwijderd is.
4 Afhankelijk van of u meteen koelmiddel wil vullen via de
koelmiddelvulpoort of eerst een deel koelmiddel vooraf wil vullen via de vloeistofleiding, opent u de afsluiters van de buitenunit of laat u ze dicht. Zie "6.7.2 Over koelmiddel
bijvullen"op pagina29 voor meer informatie.
INFORMATIE
Na het openen van de afsluiter is het mogelijk dat de druk in de koelmiddelleidingen NIET toeneemt. De reden hiervan kan bijv. zijn dat de expansieklep in het circuit van de buitenunit gesloten is, maar dit vormt GEEN enkel probleem voor de goede werking van de unit.

6.5.4 Lektest uitvoeren

De lektest moet in overeenstemming zijn met EN378‑2.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
28
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
6 Installatie
a
b

6.6 Koelmiddelleidingen isoleren

Na de lektest en het vacuümdrogen moeten de leidingen worden geïsoleerd. Houd hierbij rekening met de volgende punten:
▪ Isoleer de aansluitleidingen en koelmiddelaftaksets volledig.
▪ Isoleer altijd de vloeistof- en de gasleidingen (voor alle units).
▪ Gebruik hittebestendig polyethyleenschuim dat bestand is tegen
een temperatuur van 70°C voor de vloeistofleidingen en polyethyleenschuim dat bestand is tegen een temperatuur van 120°C voor de gasleidingen.
▪ Verstevig de isolatie op de koelmiddelleiding naar gelang de
installatie-omgeving.
Omgevingstemperat
uur
≤30°C 75% tot 80% RV 15mm
>30°C ≥80% RV 20mm
Op de isolatie kan condens ontstaan.
▪ Als condens van op de afsluiter in de binnenunit zou kunnen
terechtkomen via openingen in de isolatie en leidingen doordat de buitenunit hoger staat dan de binnenunit, dan moet dit worden voorkomen door de aansluitingen af te dichten. Zie de onderstaande afbeelding.
Vochtigheid Minimumdikte
OPMERKING
Als de stappen binnen de 12 minuten na het inschakelen van de binnen- en buitenunits worden uitgevoerd, werkt de compressor niet voordat de communicatie tussen de buitenunit(s) en binnenunits op een correcte manier tot stand is gebracht.
OPMERKING
Controleer of de aanduiding op het 7-segmentendisplay van de A1P-printplaat van de buitenunit normaal is voordat u de vulprocedure begint (zie "7.2.4 Stand 1 of 2
activeren" op pagina 40). Als een storingscode wordt
weergegeven, zie "10.2 Problemen op basis van
storingscodes oplossen"op pagina51.
OPMERKING
Controleer of alle aangesloten binnenunits worden herkend (zie [1‑10] en [1‑39] in "7.2.7 Stand 1: Controle
instellingen"op pagina41).
OPMERKING
Sluit het voorpaneel voordat u begint met koelmiddel bij te vullen. Wanneer het voorpaneel niet gesloten is, kan de unit niet controleren of er geen storingen zijn.
OPMERKING
Bij onderhoud en wanneer het systeem (buitenunit+lokale leidingen+binnenunits) geen koelmiddel meer bevat (bijv. na aftappen van het koelmiddel), dan moet eerst de oorspronkelijke hoeveelheid koelmiddel (zie naamplaatje op de unit) in de unit worden gebracht alvorens de automatische vulfunctie kan worden gebruikt.
a Isolatiemateriaal
b Afdichtingsmateriaal, enz.

6.7 Koelmiddel bijvullen

6.7.1 Voorzorgsmaatregelen voor het vullen met koelmiddel

WAARSCHUWING
▪ Gebruik uitsluitend R410A als koelmiddel. Andere
stoffen kunnen ontploffingen en ongelukken veroorzaken.
▪ R410A bevat gefluoreerde broeikasgassen. De waarde
van zijn globaal opwarmingspotentieel (GWP) bedraagt 2087,5. Laat deze gassen NIET vrij in de atmosfeer.
▪ Wanneer u koelmiddel bijvult, gebruik altijd
beschermhandschoenen en een veiligheidsbril.
OPMERKING
Als de voeding van sommige units wordt uitgeschakeld, kan de vulprocedure niet goed worden voltooid.
OPMERKING
Bij een systeem met meerdere buitenunits moet u de voeding van alle buitenunits inschakelen.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de carterverwarming van stroom te voorzien en de compressor te beschermen.

6.7.2 Over koelmiddel bijvullen

Zodra het vacuümdrogen beëindigd is, kan extra koelmiddel worden bijgevuld.
Er zijn twee manieren om extra koelmiddel bij te vullen.
Methode Zie
Automatisch vullen "6.7.6Stap 6a: Koelmiddel automatisch
vullen"op pagina33
Handmatig vullen "6.7.7Stap 6b: Koelmiddel handmatig
vullen"op pagina34
INFORMATIE
Adding refrigerant using the automatic refrigerant charging function is not possible when Hydrobox units are connected to the system.
Om het vullen van koelmiddel sneller te laten verlopen, wordt het bij grote systemen aanbevolen om eerst een deel van het koelmiddel vooraf te vullen via de vloeistofleiding, en daarna pas automatisch of handmatig te vullen. Deze stap staat in de onderstaande procedure (zie "6.7.5 Koelmiddel vullen" op pagina 32). U kunt deze stap overslaan, maar dan duurt het vullen langer.
U vindt een overzicht van de mogelijkheden en de vereiste stappen in het stroomschema (zie "6.7.4 Koelmiddel vullen:
Stroomschema"op pagina30).

6.7.3 Bepalen hoeveel koelmiddel toegevoegd moet worden

INFORMATIE
Neem contact op met uw plaatselijke dealer voor het finale aanpassen van de hoeveelheid koelmiddel in het testlaboratorium.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
29
6 Installatie
OPMERKING
De hoeveelheid koelmiddel in het systeem moet minder dan 100 kg bedragen. Dit betekent dat als de berekende totale hoeveelheid koelmiddel gelijk aan of meer is dan 95 kg, u uw systeem met meerdere buitenunits moet opdelen in kleinere onafhankelijke systemen met elk minder dan 95 kg koelmiddel. Zie het naamplaatje van de unit voor de fabrieksvulling.
Formule:
R=[(X1ר22,2)×0,37+(X2ר19,1)×0,26+(X3ר15,9)×0,18+ (X4ר12,7)×0,12+(X5ר9,5)×0,059+(X6ר6,4)×0,022]×1,04+(A+B +C)
R Extra bij te vullen hoeveelheid koelmiddel [in kg en
afgerond tot 1 cijfer na de komma]
X
Totale lengte [m] van vloeistofleiding maat Øa
1...6
A~C Parameters A~C
Parameter A. Als de aansluitverhouding van de totale capaciteit van
binnenunits (CR)>100%, vul 0,5 kg extra koelmiddel per buitenunit bij.
Parameter B. In het geval van een systeem met meerdere buitenunits, voeg de som van de vulfactoren van de individuele buitenunits toe.
Model B
REMQ5+REYQ8+
0kg
REYQ10+REYQ12
REYQ14 1,3kg
REYQ16 1,4kg
REYQ18 4,7kg
REYQ20 4,8kg
Parameter C. Bij gebruik van meer dan één multi-BS-unit, voeg de som van de vulfactoren van de individuele BS-units toe.
Model C
BS1Q10 0,05kg
BS1Q16 0,1kg
BS1Q25 0,2kg
BS4Q 0,3kg
BS6Q 0,4kg
BS8Q 0,5kg
BS10Q 0,7kg
BS12Q 0,8kg
BS16Q 1,1kg
Leidingen in mm. Bij gebruik van leidingen met een maat in mm, vervang de gewichtsfactoren in de formule door de waarden in de volgende tabel:
Leiding in inch Leiding in mm
Leiding Gewichtsfactor Leiding Gewichtsfactor
Ø6,4mm 0,022 Ø6mm 0,018
Ø9,5mm 0,059 Ø10mm 0,065
Ø12,7mm 0,12 Ø12mm 0,097
Ø15,9mm 0,18 Ø15mm 0,16
Ø16mm 0,18
Ø19,1mm 0,26 Ø18mm 0,24
Ø22,2mm 0,37 Ø22mm 0,35
Vereisten inzake de aansluitverhouding. Bij de selectie van binnenunits moet de aansluitverhouding (CR) voldoen aan de volgende vereisten. Zie de technische data voor meer informatie.
Andere combinaties dan die in de tabel zijn verboden.
BinnenunitsMaximum
(a)
Totale CR
(b)
CR per type
(c)
Type CR
VRV DX 64 50~130% VRV DX 50~130%
VRV DX
0~50%
zonder BS-
VRV DX +
Hydrobox
32 50~200%
unit (alleen
(d)
(e)
koelen)
VRV DX 50~110%
VRV DX
0~50% zonder BS­unit (alleen
koelen)
LT + HT
(e)
0~100%
Hydrobox
VRV DX +
AHU
64 50~110% VRV DX 50~110%
VRV DX
0~50% zonder BS­unit (alleen
koelen)
(e)
AHU 0~60%
(a) Maximum aantal toegelaten zonder BS-units en EKEXV-
kits
(b) Total CR = Totale aansluitverhouding capaciteit van
binnenunits
(c) CR per type = Toegestane capaciteit aansluitverhouding
per type binnenunit
(d) De totale capaciteit van VRV DX-binnenunits en LT
Hydrobox-units bedraagt maximaal 130%
(e) VRV-binnenunits voor alleen koelen kunnen niet worden
gecombineerd met HT Hydrobox-units

6.7.4 Koelmiddel vullen: Stroomschema

Zie "6.7.5Koelmiddel vullen"op pagina32 voor meer informatie.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
30
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
Koelmiddel vooraf vullen
Stap 1
Bereken hoeveelheid extra koelmiddel: R (kg)
Te veel koelmiddel bijgevuld, tap koelmiddel af tot R=Q
Stap 2+3
• Sluit klep C, D en A
• Open klep B naar de vloeistofleiding
• Vul hoeveelheid vooraf: Q (kg)
• Ontkoppel het verdeelstuk van de gasleiding en de hogedruk-/lagedrukgasleiding
Stap 4a
• Sluit klep B
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het label van de
bijgevulde hoeveelheid koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
Stap 4b
Sluit klep B
R=Q R>QR<Q
Wordt vervolgd op de volgende pagina >>
p< p>
R410AN2
C D
A B
Stap 6
Ga verder met automatisch of handmatig vullen
Stap 6b
Activeer lokale instelling [2-20]=1 De unit begint met handmatig bijvullen van koelmiddel.
Stap 6a
• Druk 1x op BS2: "888"
• Druk meer dan 5 seconden op BS2 "t01" drukvereffening
• Open klep A
• Vul de resterende hoeveelheid koelmiddel P (kg) bij
R=Q+P
Afhankelijk van de omgevingsomstandigheden, vult de unit automatisch koelmiddel bij in de verwarm- of koelstand.
• Sluit klep A
• Druk op BS3 om handmatig vullen te stoppen
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het label van de bijgevulde hoeveelheid
koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
Stap 5
• Sluit klep A aan op de koelmiddelvulpoort (d)
• Open alle afsluiters van de buitenunit
R>Q
Automatisch vullen
Handmatig vullen
Wordt vervolgd op de volgende pagina >>
<< Vervolg van vorige pagina
p< p>
R410A
d
A
6 Installatie
Koelmiddel bijvullen
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
31
6 Installatie
"t23" knippert
• Druk binnen de 5 minuten op BS2
• Open klep A
("t22" opstartregeling) ("t23" wachten op stabiel verwarmen)
"t03" knippert
• Druk binnen de 5 minuten op BS2
• Open klep A
("t02" opstartregeling) ("t03" wachten op stabiel koelen)
Op het display wordt met een interval van 1 seconde afwisselend "t23" en de lagedrukwaarde weergegeven.
• Vul de extra hoeveelheid koelmiddel P (kg) bij
• Sluit klep A
• Druk op BS3 om de werking te stoppen
• De eindcode "t26" verschijnt
Op het display wordt met een interval van 1 seconde afwisselend "t03" en de lagedrukwaarde weergegeven.
Het koelmiddel wordt automatisch bijgevuld.
"pe"=vullen bijna klaar "p9"=vullen klaar
OF
P (kg) was bijgevuld tijdens automatisch vullen.
R=Q+P
• Druk op BS2
• T
A
-controle wordt uitgevoerd
• Sluit klep A
• Druk op BS1 om het programma af te sluiten
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het label van de bijgevulde hoeveelheid koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
Als de volgende codes worden weergegeven:
"e-2" (binnentemperatuur buiten bereik) en "e-3" (buitentemperatuur buiten bereik)
Voer in dit geval de procedure voor automatisch vullen opnieuw uit.
• "t0X" wordt weergegeven
• Druk op BS1
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het label van de bijgevulde hoeveelheid koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
De volgende codes worden weergegeven:
"e-2" (binnentemperatuur buiten bereik) en
"e-3" (buitentemperatuur buiten bereik)
• Druk op BS1 om het programma af te sluiten
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het label van de bijgevulde hoeveelheid koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
In grijze omstandigheden
<< Vervolg van vorige pagina
Vullen bij verwarmen Vullen bij koelen

6.7.5 Koelmiddel vullen

Volg de hierna beschreven stappen en houd er rekening mee of u de automatische vulfunctie al dan niet wilt gebruiken.
Koelmiddel vooraf vullen
1 Bereken de extra hoeveelheid bij te vullen koelmiddel met de in
"6.7.3 Bepalen hoeveel koelmiddel toegevoegd moet worden"op pagina29 beschreven formule.
2 De eerste 10 kg extra koelmiddel kan vooraf worden gevuld met
de buitenunit uitgeschakeld:
Als Dan
De extra hoeveelheid koelmiddel is kleiner dan 10kg
De extra hoeveelheid koelmiddel is groter dan 10 kg
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
Voer stap 3~4 uit.
Voer stap 3~6 uit.
32
3 Sluit de koelmiddelfles aan op de servicepoort van de
vloeistofafsluiter (open klep B) om vooraf te vullen zonder draaiende compressor. Zorg ervoor dat alle afsluiters van de buitenunit en klep A, C en D gesloten zijn.
OPMERKING
Bij het vooraf vullen wordt het koelmiddel alleen via de vloeistofleiding gevuld. Sluit klep C, D en A en ontkoppel het verdeelstuk van de gasleiding en de hogedruk-/ lagedrukgasleiding.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
p<p
>
R410AN2
C D
b c e
a
g
h
f
d
A B
a Reduceerklep
p<p
>
R410A
a c
d
b
A
b Stikstof
c Weegschaal
d Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
e Vacuümpomp
f Afsluiter vloeistofleiding g Afsluiter gasleiding h Afsluiter hogedruk-/lagedrukgasleiding A Klep A B Klep B C Klep C D Klep D
4 Doe een van de volgende zaken:
6 Installatie
OPMERKING
▪ De koelmiddelvulpoort is aangesloten op de leiding in
de unit. De interne leidingen van de unit zijn al in de fabriek gevuld met koelmiddel - sluit de vulslang dus voorzichtig aan.
▪ Vergeet na het bijvullen van koelmiddel niet om het
deksel van de koelmiddelvulpoort te sluiten. Het aanhaalmoment voor het deksel is 11,5 tot 13,9N•m.
▪ Het kan ±10 minuten duren voordat de compressor
wordt gestart nadat de unit is beginnen werken voordat het koelmiddel gelijkmatig is verspreid. Dit is echter geen storing.
6 Doe één van de volgende zaken:
6a "6.7.6Stap 6a: Koelmiddel automatisch vullen"op
pagina33
6b "6.7.7Stap 6b: Koelmiddel handmatig vullen"op pagina34
Als Dan
4a De berekende hoeveelheid
extra koelmiddel wordt bereikt met de hiervoor beschreven
Sluit klep B en ontkoppel het verdeelstuk van de vloeistofleiding.
procedure om vooraf te vullen
4b De totale hoeveelheid
koelmiddel kon niet worden gevuld door vooraf te vullen
Sluit klep B, ontkoppel het verdeelstuk van de vloeistofleiding en voer stap 5~6 uit.
INFORMATIE
Als de totale bijgevulde hoeveelheid koelmiddel in stap 4 is bereikt (alleen door vooraf te vullen), schrijf dan de bijgevulde hoeveelheid koelmiddel op het bij de unit geleverde label van de bijgevulde hoeveelheid koelmiddel en kleef het op de achterkant van het voorpaneel.
Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in het systeem in via instelling [2-14].
Voer de testprocedure uit zoals beschreven in
"8Inbedrijfstelling"op pagina48.
Koelmiddel bijvullen
5 Sluit na het vooraf vullen, klep A aan op de koelmiddelvulpoort
en vul de resterende hoeveelheid via deze poort bij. Open alle afsluiters van de buitenunit. Op dit punt moet klep A moet dicht blijven!
a Weegschaal
b Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
c Vacuümpomp d Koelmiddelvulpoort A Klep A
INFORMATIE
Bij een systeem met meerdere buitenunits moeten niet alle vulpoorten op een koelmiddelreservoir worden aangesloten.
Het koelmiddel wordt bijgevuld met ±22 kg per uur bij een buitentemperatuur van 30°Cdroge bol of met ±6kg bij een buitentemperatuur van 0°Cdroge bol.
Als u bij een systeem met meerdere buitenunits sneller moet gaan, sluit u op elke buitenunit een
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
koelmiddelreservoir aan.
INFORMATIE
Na het vullen van koelmiddel:
▪ Schrijf de extra hoeveelheid koelmiddel op het
koelmiddellabel dat bij de unit is geleverd en kleef het op de achterkant van het voorpaneel.
▪ Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in het systeem in
via instelling [2‑14].
▪ Voer de in "8 Inbedrijfstelling" op pagina 48
beschreven testprocedure uit.

6.7.6 Stap 6a: Koelmiddel automatisch vullen

INFORMATIE
Voor de automatische vulfunctie gelden de onderstaande beperkingen. Buiten deze waarden werkt de automatische vulfunctie van het systeem niet:
▪ Buitentemperatuur: 0~43°Cdroge bol
▪ Binnentemperatuur: 10~32°Cdroge bol
▪ Totale capaciteit binnenunits: ≥80%.
De resterende hoeveelheid koelmiddel kan worden bijgevuld door de buitenunit in de stand voor automatisch bijvullen van koelmiddel te gebruiken.
Afhankelijk van de beperkingen van de omgevingsomstandigheden (zie hiervoor), bepaalt de unit automatisch welke stand voor het automatisch bijvullen van koelmiddel wordt gebruikt: koelen of verwarmen. Als de bovenstaande voorwaarden zijn vervuld, wordt de koelstand geselecteerd. Anders wordt de verwarmstand geselecteerd.
Procedure
1 Inactief (standaard) scherm wordt weergegeven.
2 Druk één keer op BS2.
Gevolg: Aanduiding "
".
3 Druk meer dan 5 seconden op BS2, en wacht terwijl de unit
wordt voorbereid op de werking. Aanduiding 7­segmentendisplay: "
" (drukregeling wordt uitgevoerd):
Als Dan
Verwarmen wordt gestart Aanduiding "
" tot " " wordt weergegeven (opstartregeling; wachten stabiel verwarmen).
Koelen wordt gestart Aanduiding "
" tot " " wordt weergegeven (opstartregeling; wachten stabiel koelen).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
33
6 Installatie
4 Wanneer " " of " " begint te knipperen (klaar voor
vullen), druk binnen de 5 minuten op BS2. Open klep A. Als u niet binnen de 5 minuten op BS2 drukt, verschijnt een storingscode:
Als Dan
Verwarmen " " knippert. Druk op BS2 om de
procedure te herbeginnen.
Koelen De storingscode " " verschijnt. Druk
op BS1 om af te breken en de procedure te herbeginnen.
Verwarmen (middelste 7-segmentendisplay is " ")
Het vullen gaat verder, het 7-segmentendisplay geeft afwisselend de actuele lagedrukwaarde en de statusaanduiding " " weer.
Sluit onmiddellijk klep A en druk op BS3 om het bijvullen te stoppen zodra de resterende hoeveelheid koelmiddel is bijgevuld.
Wanneer u op BS3 drukt, wordt de eindcode " " weergegeven. Wanneer u op BS2 drukt, controleert de unit of de omgevingsomstandigheden geschikt zijn voor het proefdraaien.
Proefdraaien met een gedetailleerde controle van de koelmiddelstatus is vereist voor de lekdetectiefunctie. Zie
"8Inbedrijfstelling"op pagina48 voor meer informatie.
Als Dan
" ", " " of " " verschijnt
" " of " " verschijnt De omgevingsomstandigheden zijn
INFORMATIE
Als tijdens deze automatische vulprocedure een storingscode wordt weergegeven, wordt de unit stilgelegd en knippert " ". Druk op BS2 om de procedure te herbeginnen.
Koelen (middelste 7-segmentendisplay is " ")
Het automatisch vullen gaat verder, het 7-segmentendisplay geeft afwisselend de actuele lagedrukwaarde en de statusaanduiding " " weer.
Wanneer op het 7-segmentendisplay/gebruikersinterface van de binnenunit " " wordt weergegeven, is het vullen bijna klaar. Wanneer de unit stopt, moet u klep A onmiddellijk sluiten. Controleer of " " op het 7-segmentendisplay/gebruikersinterface van de binnenunit wordt weergegeven. Dit geeft aan dat het automatisch vullen bij koelen met succes is afgerond.
INFORMATIE
Wanneer maar weinig koelmiddel is bijgevuld, wordt " " misschien niet weergegeven, maar wel onmiddellijk " ".
Wanneer de vereiste (berekende) hoeveelheid extra koelmiddel al is bijgevuld voordat " " of " " wordt weergegeven, sluit klep A en wacht tot " " wordt weergegeven.
Als de omgevingsomstandigheden tijdens het koelen voor het automatisch vullen van koelmiddel buiten de limieten voor deze stand vallen, wordt op het 7-segmentendisplay " " weergegeven als de binnentemperatuur buiten bereik is of " " als de buitentemperatuur buiten bereik is. Wanneer in dit geval de procedure voor het bijvullen van koelmiddel niet voltooid is, moet stap "6.7.6 Stap 6a: Koelmiddel automatisch vullen"op pagina 33 opnieuw worden uitgevoerd.
Druk op BS1 om de automatische vulprocedure af te sluiten. De omgevingsomstandigheden zijn geschikt voor het proefdraaien.
NIET geschikt voor het proefdraaien. Druk op BS1 om de automatische vulprocedure af te sluiten.
INFORMATIE
▪ Wanneer tijdens de procedure een storing wordt
gedetecteerd (bijv. een gesloten afsluiter), dan wordt een storingscode weergegeven. Zie in dat geval
"10.2 Solving problems based on error codes" op pagina 51 en los de storing op zoals beschreven.
Druk op BS1 om de storing te resetten. De procedure kan worden herstart vanaf "6.7.6 Stap 6a: Koelmiddel
automatisch vullen"op pagina33.
▪ Druk op BS1 om het automatisch bijvullen van
koelmiddel af te breken. De unit stopt en keert terug in de inactieve stand.
Voer de testprocedure uit zoals beschreven in "8Inbedrijfstelling"op
pagina48.

6.7.7 Stap 6b: Koelmiddel handmatig vullen

De resterende hoeveelheid koelmiddel kan worden bijgevuld door de buitenunit in de stand voor handmatig bijvullen van koelmiddel te gebruiken:
1 Zorg dat alle voorzorgsmaatregelen in "7 Configuratie" op
pagina39 en "8Inbedrijfstelling"op pagina48 zijn genomen.
2 Schakel de voeding van de binnenunits en de buitenunit in.
3 Stel de instelling van de buitenunit [2‑20]=1 in om te beginnen
met handmatig bijvullen van koelmiddel. Zie "7.2.8 Stand 2:
Lokale instellingen"op pagina42 voor meer informatie.
Gevolg: De unit begint te werken.
4 Klep A kan worden geopend. De resterende hoeveelheid
koelmiddel kan worden bijgevuld.
5 Sluit klep A en druk op BS3 om het handmatig bijvullen van
koelmiddel te stoppen zodra de resterende hoeveelheid koelmiddel is bijgevuld.
INFORMATIE
Het handmatig bijvullen van koelmiddel stopt automatisch na 30 minuten. Als het vullen na 30 minuten nog niet voltooid is, voert u de procedure voor bijvullen van koelmiddel opnieuw uit.
6 Voer de testprocedure uit zoals beschreven in
"8Inbedrijfstelling"op pagina48.
INFORMATIE
▪ Wanneer tijdens de procedure een storing wordt
gedetecteerd (bijv. een gesloten afsluiter), dan wordt een storingscode weergegeven. Zie in dat geval
"6.7.8 Foutcodes bij het vullen met koelmiddel" op pagina 35 en los de storing op zoals beschreven.
Druk op BS3 om de storing te resetten. De procedure kan worden herstart vanaf "6.7.7 Stap 6b: Koelmiddel
handmatig vullen"op pagina34.
▪ Druk op BS3 om het handmatig bijvullen van
koelmiddel af te breken. De unit stopt en keert terug in de inactieve stand.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
34
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09

6.7.8 Foutcodes bij het vullen met koelmiddel

b
Contains fluorinated greenhouse gases
2
1
1
1
2
2
kg
tCO2eq
GWP × kg
1000
= =
+
kg
=
kg
=
GWP: XXX
RXXX
a
f
c
d e
Code Oorzaak Oplossing
Abnormaal lage druk in aanzuigleiding
Sluit onmiddellijk klep A. Druk op BS3 om te resetten. Controleer de volgende punten voordat u de procedure voor automatisch bijvullen opnieuw probeert:
▪ Controleer of alle
gaszijdige afsluiters goed openstaan.
▪ Controleer of de kraan
van de koelmiddelfles open is.
▪ Controleer of de
luchtinlaat en -uitlaat van de binnenunit niet geblokkeerd zijn.
Vorstbeveiliging binnenunit
Sluit onmiddellijk klep A. Druk op BS3 om te resetten. Probeer de procedure voor automatisch bijvullen opnieuw.
Binnenunit is buiten temperatuurbereik voor lekdetectie
Buitenunit is buiten temperatuurbereik voor lekdetectie
Binnenunit die niet compatibel is met de
Probeer opnieuw wanneer omgevingsvoorwaarden zijn vervuld.
Probeer opnieuw wanneer omgevingsvoorwaarden zijn vervuld.
Zie de vereisten voor
lekdetectie. lekdetectiefunctie geïnstalleerd (bijv. Hydrobox-units, …)
Andere
storingscode
Sluit onmiddellijk klep A.
Controleer de
storingscode en neem de
overeenkomstige
maatregelen,
"10.2Problemen op basis
van storingscodes
oplossen"op pagina51.

6.7.9 Controles na bijvullen van koelmiddel

▪ Zijn alle afsluiters open?
▪ Heeft u de hoeveelheid koelmiddel die is bijgevuld, opgeschreven
op het label voor de hoeveelheid koelmiddel?
6 Installatie
a Als bij de unit een meertalig label voor fluorhoudende
broeikasgassen is geleverd (zie accessoires), neemt u de gewenste taal en kleeft u ze op a.
b Koelmiddelvulling af fabriek: zie naamplaatje van de unit c Bijgevulde hoeveelheid koelmiddel d Totale hoeveelheid koelmiddel e Hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen van de totale
koelmiddelvulling uitgedrukt in ton CO2-equivalent.
f GWP = Globaal opwarmingspotentieel
OPMERKING
De geldende wetgeving met betrekking tot gefluoreerde broeikasgassen vereist dat de koelmiddelvulling van de
unit wordt aangegeven zowel in gewicht als in CO2­equivalent.
Formula om de hoeveelheid in CO2-equivalent te berekenen: GWP-waarde koelmiddel × totale
koelmiddelvulling [in kg] / 1000
2 Bevestig het label op de binnenkant van de buitenunit naast de
gas- en vloeistofafsluiters.

6.8 De elektrische bedrading aansluiten

6.8.1 Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van elektrische bedrading

GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
WAARSCHUWING
Alle lokale bedrading en componenten MOETEN worden geïnstalleerd door een erkend elektricien en MOETEN voldoen aan de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
In de vaste bedrading moet een hoofdschakelaar of een ander middel om uit te schakelen worden voorzien als dit nog NIET in de fabriek werd voorzien; deze schakelaar MOET worden geïnstalleerd in de vaste bedrading en dient het contact van alle polen volledig te verbreken en te voldoen aan de vereisten van de overspanning-categorie­III-specificatie wanneer hij open staat.
OPMERKING
Vergeet niet alle afsluiters te openen nadat het koelmiddel (vooraf) is bijgevuld.
Wanneer u het systeem met gesloten afsluiters gebruikt, wordt de compressor beschadigd.

6.7.10 De label voor fluorhoudende broeikasgassen bevestigen

1 Vul het label als volgt in:
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
35
6 Installatie
a
b
f
c
f
e
g
d
c
B
h
j
ji
i
WAARSCHUWING
▪ Gebruik ALLEEN koperdraden.
▪ Alle lokale bedrading moet voldoen aan de geldende
wetgeving.
▪ Alle lokale bedradingen MOETEN conform met het
product meegeleverd bedradingsschema worden uitgevoerd.
▪ Knijp NOOIT gebundelde kabels samen en controleer
of ze NIET met leidingen of scherpe randen in contact (kunnen) komen. Zorg dat er geen externe druk wordt uitgeoefend op de klemaansluitingen.
▪ Vergeet niet aarddraden te leggen. Aard de unit NIET
via een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan een elektrische schok veroorzaken.
▪ Gebruik hiervoor een aparte voedingskring. Gebruik
NOOIT een elektrische voeding die met een ander toestel gedeeld wordt.
▪ Installeer zeker de vereiste zekeringen of
stroomonderbrekers.
▪ Plaats zeker een aardlekschakelaar. Anders bestaat
het gevaar dat iemand een elektrische schok krijgt of dat er brand ontstaat.
▪ Wanneer u de aardlekbeveiliging plaatst, controleer of
deze met de inverter compatibel is (bestand tegen hoogfrequente elektrische ruis), zodat de aardlekbeveiliging zich niet onnodig opent.
Leg de stroomtoevoerkabels op minstens 1 meter afstand van televisietoestellen en radio's om geen interferenties te hebben. Afhankelijk van de radiogolven volstaat een afstand van 1 meter soms niet.
OPMERKING
▪ De bescherming van dit product tegen omgekeerde
polariteit werkt alleen bij het opstarten van het product. Eventuele omgekeerde polariteit wordt dus niet gedetecteerd tijdens de normale werking van het product.
▪ De bescherming tegen omgekeerde polariteit dient om
het product uit te schakelen wanneer het zich bij het opstarten ongewoon gedraagt.
▪ Vervang 2 van de 3 fasen (L1, L2 en L3) wanneer het
beveiligingscircuit tegen omgekeerde polariteit is geactiveerd.
OPMERKING
Alleen van toepassing als de elektrische voeding driefasig is en de compressor een AAN/UIT-startmethode heeft.
Als een fase zich na een tijdelijke black-out kan omkeren en de stroomtoevoer gaat aan en uit terwijl het systeem in bedrijf is, installeer dan plaatselijk een beveiligingscircuit tegen faseomkering. Door het systeem in omgekeerde fase te laten draaien, kunnen de compressor en andere onderdelen stuk gaan.

6.8.2 Lokale bedrading: Overzicht

De lokale bedrading bestaat uit de bedrading van de voeding (altijd met aarding) en communicatie tussen binnen- en buitenunit (=transmissie).
Voorbeeld:
WAARSCHUWING
▪ Controleer na het beëindigen van de elektriciteit of alle
elektrische onderdelen en aansluitklemmen in de elektriciteitskast veilig zijn aangesloten.
▪ Controleer of alle deksels dicht zijn vooraleer de unit
aan te zetten.
OPMERKING
Zet de unit NIET aan vooraleer de koelmiddelleiding voltooid is. Als de unit in bedrijf wordt gesteld voordat de leidingen gereed zijn, dan zal de compressor stukgaan.
OPMERKING
Bij een ontbrekende of verkeerde N-fase in de voeding, zal het systeem niet werken.
OPMERKING
Installeer GEEN fasecompensatiecondensator, omdat deze unit een inverter bevat. Een fasecompensatiecondensator vermindert de prestaties en kan ongevallen veroorzaken.
OPMERKING
Verwijder NOOIT een thermistor, sensor, enz. wanneer u de voedingsbedrading en transmissiebedrading aansluit. (Als u de unit zonder thermistor, sensor, enz. gebruikt, kan de compressor defect raken.)
a Lokale voeding (met aardlekbeveiliging) b Hoofdschakelaar c Aardingsaansluiting d Buitenunit e Binnenunit
f Gebruikersinterface g BS-unit h Keuzeschakelaar koelen/verwarmen
i Onderbreker j Zekering
Voeding 3N~50Hz Voeding 1~50Hz Aardingsbedrading

6.8.3 Over elektrische bedrading

De bedrading van de voeding en van de transmissie moeten afzonderlijk worden gehouden. Deze bedradingen moeten altijd op minstens 25 mm van elkaar worden gehouden om eventuele elektrische storingen te voorkomen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
36
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
6 Installatie
a a a
A
B
b
b
b
b
b
b
h
e
f
g
g
d
c
a
b c
d
b a
A
b a
c
c
c
d
c
d
c
5~12 HP 14~20 HP
A
A
OPMERKING
▪ Zorg ervoor dat de voedingskabel en de
transmissiekabel van elkaar gescheiden blijven. De transmissiebedrading en de voedingsbedrading mogen kruisen, maar ze mogen niet parallel lopen.
▪ De transmissiebedrading en de voedingsbedrading
mogen niet in contact komen met de interne leidingen (behalve de inverter PCB-koelleiding) om te voorkomen dat de bedrading beschadigd wordt door hete leidingen.
▪ Sluit het deksel stevig en schik de elektrische draden
zodanig dat het deksel of andere onderdelen niet loskomen.
Houd de transmissiebedrading buiten de unit samen met de lokale leidingen.
De lokale leidingen kunnen aan de voorkant of de zijkant uit de unit worden geleid (naar links of rechts). Raadpleeg
"6.4.3Koelmiddelleidingen leggen"op pagina24.
▪ Neem de volgende limieten in acht. Als de kabels tussen de units
langer zijn, kan dit een storing in de transmissie veroorzaken:
▪ Maximale draadlengte: 1000m.
▪ Totale draadlengte: 2000m.
▪ Maximum lengte inter-unit-bedrading tussen buitenunits: 30m.
▪ Transmissiebedrading naar schakelaar koelen/verwarmen:
500m.
▪ Maximum aantal aftakkingen: 16.
▪ Maximum aantal autonome onderling aansluitbare systemen: 10.
▪ Bij bedrading tussen units zijn er tot 16 aftakkingen mogelijk. Een
aftakking mag niet verder worden afgetakt (zie afbeelding hierna).

6.8.4 Richtlijnen bij het uitslaan van de uitbreekopeningen

▪ Het uitslaan van een uitbreekopening gebeurt met een hamer.
▪ Na het uitslaan van de uitbreekopeningen, verwijdert u best de
bramen en brengt u reparatieverf aan op de randen en de delen rond de randen om roestvorming te voorkomen.
▪ Draai beschermende tape rond de bedrading om beschadiging
van de draden te voorkomen wanneer u stroomkabels door de uitbreekopeningen voert, steek de draden door lokaal voorziene beschermende mantelbuizen op die plaats, of installeer geschikte lokaal voorziene draadnippels of rubberen bussen in de uitbreekopeningen.
a Uitbreekopening b Braam c Verwijder bramen d Sluit de uitbreekopeningen af met opvulsel (ter plaatse
klaar te maken) als de mogelijkheid bestaat dat kleine dieren via de uitbreekopeningen in het systeem binnendringen

6.8.5 Transmissiebedrading routeren en bevestigen

De transmissiebedrading kan alleen door de voorkant worden geleid. Maak de bedrading vast aan het bovenste montagegat.
a Buitenunit
b Binnenunit + BS-unit
c Hoofdleiding
d Aftakkingsleiding 1
e Aftakkingsleiding 2
f Aftakkingsleiding 3 g Een aftakking mag niet verder worden afgetakt h Centrale gebruikersinterface (enz.) A Transmissiebedrading buiten/binnen B Transmissiebedrading master/slave
Gebruik voor de bedrading hierboven altijd vinyldraden van 0,75-1,25 mm2 met een mantel of kabels (2-aderig). (3-aderige kabels zijn alleen toegelaten voor de gebruikersinterface van de schakelaar koelen/verwarmen.)
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
a Transmissiebedrading (mogelijkheid 1) b Transmissiebedrading (mogelijkheid 2)
bedrading met kabelbinders aan de leidingisolatie.
c Kabelbinder. In de fabriek geïnstalleerde
laagspanningsbedrading.
d Kabelbinder.
(a) Uitbreekopening vrijmaken. Sluit de opening af om te
voorkomen dat kleine dieren of vuil binnendringen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
(a)
(a)
. Bind de
37
6 Installatie
X1A
c d
a b a b
5~12 HP 14~20 HP
F1 F2 F1 F2 Q1 Q2
F1 F1F2 F2Q1Q2
g
e
TO IN/D UNIT
TO OUT/D UNIT TO MULTI UNIT
A1P
Q1 Q2
A1P
Q1 Q2
A1P
a b c
d
f
F1 F2F1 F2 F1 F2 F1 F2
TO IN/D
UNIT
TO OUT/D
UNIT
TO IN/D
UNIT
TO OUT/D
UNIT
F1 F2 F1 F2 F1 F2 F1 F2
F1 F2 F1 F2
j
ii
hh
e
b
a
f
c
d
f
e
f
c
X1M
abac
d
X1M
b
5~12 HP 14~20 HP
A
A
A
d
d
d
d
▪ De bedrading tussen de buitenunits in hetzelfde leidingsysteem
moet worden aangesloten op de klemmen Q1/Q2 (Out Multi). Als de draden op de klemmen F1/F2 worden aangesloten, zal het systeem slecht werken.
▪ De bedrading voor de andere systemen moet worden aangesloten
op de klemmen F1/F2 (Out-Out) van de printplaat in de buitenunit waarop de bedrading tussen de binnenunits is aangesloten.
▪ De basisunit is de buitenunit waarop de onderlinge bedrading
tussen de binnenunits is aangesloten.

6.8.7 Transmissiebedrading voltooien

Omwikkel de transmissiebedrading na de installatie ervan in de unit, samen met de lokale koelmiddelleidingen met behulp van afwerkingstape, zoals hierna afgebeeld.
Bevestig op de aangegeven plastic beugels met behulp van het lokaal te voorziene klemmateriaal.
a Bedrading tussen units (binnen- en buitenunits) (F1/F2
links)
b Interne transmissiebedrading (Q1/Q2)
c Plastic beugel
d Lokaal geleverde klemmen

6.8.6 Transmissiebedrading aansluiten

De bedrading van de binnenunits moet worden aangesloten op de klemmen F1⁠/⁠F2 (In-Out) op de printplaat in de buitenunit.
Aanhaalmoment voor de schroeven van de klemmen van de transmissiebedrading:
Schroefmaat Aanhaalmoment (N•m)
M3,5 (A1P) 0,8~0,96
a Vloeistofleiding b Gasleiding c Afwerkingstape d Hogedruk-/lagedrukgasleiding e Transmissiebedrading (F1/F2)
f Isolatie

6.8.8 Voeding routeren en bevestigen

OPMERKING
Houd de aardingskabels op minstens 25 mm van de stroomdraden van de compressor. Anders kunnen andere units die op dezelfde aarding zijn aangesloten slecht werken.
De voedingsbedrading kan via de voorkant en de linkerkant worden geleid. Maak het vast aan het onderste montagegat.
a Unit A (master-buitenunit)
b Unit B (slave-buitenunit)
c Unit C (slave-buitenunit)
d Printplaat buitenunit (A1P)
e Transmissie master/slave (Q1/Q2)
f Transmissie buiten/binnen (F1/F2) g Transmissie buitenunit/ander systeem (F1/F2) h BS-unit
i Binnenunit j VRV-binnenunit alleen koelen / Hydrobox-unit alleen
verwarmen
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
38
INFORMATIE
Units van de U-reeks kunnen het koelmiddelcircuit niet delen met units van de T-reeks. Units van de U-reeks en van de T-reeks kunnen wel elektrisch worden aangesloten via F1/F2.
a Voeding (mogelijkheid 1) b Voeding (mogelijkheid 2) c Voeding (mogelijkheid 3) d Kabelbinder
(a)
(a)
(a)
. Gebruik een mantelbuis.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09

7 Configuratie

5~12 HP
a
bc d
f
g
e
i
j h
14~20 HP
a
bc d
f
g
e
i j h
L1 L2 L2 N
(a) Uitbreekopening vrijmaken. Sluit de opening af om te
voorkomen dat kleine dieren of vuil binnendringen.

6.8.9 Voeding aansluiten

OPMERKING
Sluit de voeding nooit aan op de klemmenstrook van de transmissiebedrading. Anders kan het hele systeem onklaar raken.
VOORZICHTIG
Bij het aansluiten van de voedingskabel moet de aarding vóór de stroomvoerende draden worden aangesloten. Bij het losmaken van de voedingskabel moeten de stroomvoerende draden vóór de aarding worden losgemaakt. De lengte van de geleiders tussen de trekontlasting van de voedingskabel en de klemmenstrook moet zodanig zijn dat de stroomvoerende geleiders strak zitten vóór de aardingsgeleider voor het geval dat de voedingskabel wordt losgetrokken van de trekontlasting.
Aanhaalmoment van de klemschroeven:
Schroefmaat Aanhaalmoment (N•m)
M8 (klemmenblok voeding) 5,5~7,3
M8 (aarding)
OPMERKING
Om de aardingsdraad aan te sluiten moet hij door de uitsparing van de sluitring lopen. Een onvolledige aarding kan elektrische schokken veroorzaken.
De voedingskabel MOET met een lokaal voorziene klem op de plastic beugel worden bevestigd om te voorkomen dat er externe krachten op de aansluitklem worden uitgeoefend. De groen en geel gestreepte draad MAG ALLEEN worden gebruikt voor de aarding.
a Voeding (380~415 V, 3N~50Hz)
b Zekering
c Aardlekbeveiliging
d Aardingskabel
e Voedingsklemmenstrook
f Sluit elke stroomdraad aan: RED op L1, WHT op L2, BLK
op L3 en BLU op N
g Aardingsdraad (GRN/YLW) h Kabelbinder
i Schotelring j Draai de aardingskabel rond de klem wanneer u hem
aansluit.
Meerdere buitenunits
Om de voeding voor meerdere buitenunits aan elkaar te verbinden, moeten ringankertongen worden gebruikt. Blote kabels mogen niet worden gebruikt.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
In dat geval moet de standaard geïnstalleerde vulring worden verwijderd.
Bevestig beide kabels aan de voedingsaansluitklem zoals hieronder afgebeeld:
7 Configuratie

7.1 Overzicht: Configuratie

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet weten om het systeem na de installatie te configureren.
Het bevat informatie over:
▪ Lokale instellingen uitvoeren
▪ Energie besparen en optimale werking
▪ Met behulp van de lekdetectiefunctie
INFORMATIE
Het is belangrijk dat de installateur alle informatie in dit hoofdstuk achtereenvolgens leest en dat het systeem gepast wordt geconfigureerd.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE

7.2 Lokale instellingen uitvoeren

7.2.1 Over lokale instellingen

Om verder te gaan met de configuratie van het VRV IV­warmteterugwinningssysteem, is een input naar de printplaat van de unit vereist. In dit hoofdstuk vindt u informatie over manuele inputs door middel van de drukknoppen op de printplaat en de feedback op de 7-segmentendisplays.
De instellingen worden ingevoerd in de master-buitenunit.
Naast het uitvoeren van lokale instellingen, kunnen ook de actuele bedrijfsparameters van de unit worden bevestigd.
Drukknoppen
Speciale acties (automatisch koelmiddel vullen, proefdraaien, enz.) en lokale instellingen uitvoeren (vraagwerking, geluidsarm, enz.) gebeurt door middel van de drukknoppen.
Zie ook:
"7.2.2Componenten voor lokale instellingen"op pagina40
"7.2.3 Toegang tot de componenten voor lokale instellingen" op
pagina40
PC-configurator
Voor een VRV IV-warmteterugwinningssysteem kunnen verschillende lokale instellingen ook bij de inbedrijfstelling worden ingesteld met behulp van een pc-interface (optie EKPCCAB vereist). De installateur kan de configuratie (niet ter plaatse) op pc voorbereiden en deze nadien naar het systeem uploaden.
Zie ook: "7.2.9 PC-configurator aansluiten op de buitenunit" op
pagina45.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
39
7 Configuratie
a b
BS1 BS2
DS1 DS2
BS3
X27A
a
b
c
Stand 1 en 2
Stand Beschrijving
Stand 1
(controle instellingen)
Stand 2
(lokale instellingen)
Zie ook:
"7.2.4Stand 1 of 2 activeren"op pagina40
"7.2.5Gebruik van stand 1"op pagina41
"7.2.6Gebruik van stand 2"op pagina41
"7.2.7Stand 1: Controle instellingen"op pagina41
"7.2.8Stand 2: Lokale instellingen"op pagina42

7.2.2 Componenten voor lokale instellingen

Plaats van de 7-segmentendisplays, knoppen en DIP-schakelaars:
Stand1 kan worden gebruikt voor het controleren van de actuele situatie van de buitenunit. U kunt tevens de inhoud van sommige lokale instellingen controleren.
Stand2 wordt gebruikt voor het wijzigen van lokale instellingen van het systeem. U kunt de actuele waarde van de lokale instelling raadplegen en wijzigen.
In het algemeen kan na het veranderen van lokale instellingen de normale werking worden hervat zonder speciale tussenkomst.
Sommige lokale instellingen worden gebruikt voor speciale functies (bijv. 1-malige werking, instelling aftappen/vacumeren, instelling handmatig koelmiddel bijvullen, enz.). In dat geval moet de speciale functie worden afgebroken alvorens de normale werking kan herbeginnen. Dit wordt aangegeven in de volgende verklaringen.
a Voorplaat b Hoofdprintplaat met 3 7-segmentendisplays en 3
drukknoppen
c Servicedeksel elektronische componentenkast
Bedien de schakelaars en drukknoppen met een geïsoleerd stokje (zoals bijvoorbeeld een balpen) om te voorkomen dat u onderdelen onder stroom zou aanraken.
Breng het inspectiedeksel weer aan op het deksel van de elektronische componentenkast en sluit het inspectiedeksel van het voorpaneel wanneer u klaar bent. Het voorpaneel van de unit moet gemonteerd zijn wanneer de unit wordt gebruikt. Instellingen zijn nog altijd mogelijk via de inspectieopening.
OPMERKING
Zorg ervoor dat alle buitenpanelen, behalve het servicedeksel van de kast met elektrische componenten, dicht zijn terwijl u werkzaamheden uitvoert.
Sluit het deksel van de kast met elektrische onderdelen goed voordat u de voeding inschakelt.

7.2.4 Stand 1 of 2 activeren

Initialisering: standaardsituatie
BS1 MODE: Voor het veranderen van instelmodus BS2 SET: Voor lokale instelling BS3 RETURN: Voor lokale instelling
DS1, DS2 DIP-schakelaars
a display met 7segmenten
b Drukknoppen

7.2.3 Toegang tot de componenten voor lokale instellingen

De drukknoppen op de printplaat en de 7-segmentendisplay(s) zijn toegankelijk zonder de volledige elektronische componentenkast te openen.
Voor toegang tot de drukknoppen kunt u het voorste inspectiedeksel op het voorpaneel verwijderen (zie afbeelding). U kunt nu het inspectiedeksel van het voorpaneel van de elektronische componentenkast openen (zie afbeelding). U ziet drie drukknoppen, drie 7-segmentendisplays en DIP-schakelaars.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de carterverwarming van stroom te voorzien en de compressor te beschermen.
Schakel de voeding van de buitenunit en alle binnenunits in. Wanneer de communicatie tussen binnenunits en buitenunit(s) tot stand is gebracht en normaal is, ziet het 7-segmentendisplay er als volgt uit (standaardsituatie bij verzending in de fabriek).
Stap Display
Bij het inschakelen: knippert zoals afgebeeld. De eerste controles van de voeding worden uitgevoerd (1~2min).
Geen problemen: brandt zoals afgebeeld (8~10min).
Klaar voor gebruik: blanco display zoals afgebeeld.
Aanduidingen 7-segmentendisplay:
Uit Knippert Aan
Wanneer het voorgaande na 12minuten niet kan worden bevestigd, dan kunt u de storingscode aflezen op de gebruikersinterface van de binnenunit en het 7-segmentendisplay van de buitenunit. Los de aangegeven storing op. Controleer eerst de communicatiebedrading.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
40
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
7 Configuratie
Toegang
BS1 wordt gebruikt om de gewenste stand te veranderen.
Toegang Actie
Stand 1 Druk één keer op BS1.
Het 7-segmentendisplay verandert in:
Stand 2 Druk minstens 5 seconden op BS1.
Het 7-segmentendisplay verandert in:
INFORMATIE
Wanneer u tijdens het instellen de draad kwijtraakt, druk dan op BS1. Het display keert terug naar de inactieve situatie (geen aanduiding op 7-segmentendisplays: blanco, zie "7.2.4Stand 1 of 2 activeren"op pagina40).

7.2.5 Gebruik van stand 1

Stand1 wordt gebruikt voor het instellen van basisinstellingen en het controleren van de staat van de unit.
Wat Hoe
Instellingen in stand1 veranderen
Afsluiten en terugkeren naar de beginstand
Voorbeeld:
Inhoud van parameter [1‑10] controleren (aantal op het systeem aangesloten binnenunits controleren).
[A‑B]=C in dit geval gedefinieerd als: A=1; B=10; C=waarde die willen te weten komen/controleren:
1 Controleer of de aanduiding op het 7-segmentendisplay die van
de normale werking is (standaardsituatie bij verzending in de fabriek).
2 Druk één keer op BS1.
Gevolg: Stand1 wordt geactiveerd:
3 Druk 10 keer op BS2.
Gevolg: Stand1 instelling 10 wordt opgeroepen:
4 Druk één keer op BS3; de weergegeven waarde (afhankelijk
van de lokale situatie), is het aantal op het systeem aangesloten binnenunits.
Gevolg: Stand 1 instelling 10 wordt opgeroepen en geselecteerd; de weergegeven waarde is gecontroleerde informatie
5 Druk één keer op BS1 om de controlefunctie af te sluiten.
Gevolg: De standaardsituatie bij verzending van de fabriek wordt
hersteld.
Activeer stand1 (druk één keer op BS1) en selecteer de gewenste instelling. Druk hiervoor op BS2.
Druk één keer op BS3 om naar de waarde van de gewenste instelling te gaan.
Druk op BS1.

7.2.6 Gebruik van stand 2

Lokale instellingen in stand 2 moeten in de master-unit worden ingevoerd.
Stand2 wordt gebruikt voor het instellen van lokale instellingen van de buitenunit en het systeem.
Wat Hoe
Instellingen in stand2 veranderen
Afsluiten en terugkeren naar de beginstand
Waarde van de geselecteerde instelling in stand2 veranderen
Voorbeeld:
Inhoud van parameter [2‑18] controleren (hoge statische druk van de ventilator van de buitenunit instellen).
[A‑B]=C in dit geval gedefinieerd als: A=2; B=18; C=waarde die willen te weten komen/veranderen
1 Controleer of de aanduiding op het 7-segmentendisplay die van
de normale werking is (standaardsituatie bij verzending in de fabriek).
2 Druk meer dan 5 seconden op BS1.
Gevolg: Stand2 wordt geactiveerd:
3 Druk 18 keer op BS2.
Gevolg: Stand 2 instelling 18 wordt opgeroepen:
4 Druk 1 keer op BS3; de weergegeven waarde (afhankelijk van
de lokale situatie) is de staat van de instelling. In het geval van [2‑18] is de standaardwaarde "0"; dit betekent dat de functie niet geactiveerd is.
Gevolg: Stand 2 instelling 18 wordt opgeroepen en geselecteerd; de weergegeven waarde is de actuele instelling.
5 Druk op BS2 tot de gewenste waarde op het 7-
segmentendisplay verschijnt om de waarde van de instelling te veranderen. Druk vervolgens 1 keer op BS3 om de instelwaarde vast te leggen. Druk opnieuw op BS3 om te bevestigen en de werking met de gekozen instelling te beginnen.
6 Druk 2 keer op BS1 om de controlefunctie af te sluiten.
Gevolg: De standaardsituatie bij verzending van de fabriek wordt
hersteld.
Activeer stand2 (druk meer dan 5 seconden op BS1) en selecteer de gewenste instelling. Druk hiervoor op BS2.
Druk 1 keer op BS3 om naar de waarde van de gewenste instelling te gaan.
Druk op BS1.
▪ Activeer stand 2 (druk meer dan 5
seconden op BS1) en selecteer de gewenste instelling. Druk hiervoor op BS2.
▪ Druk 1 keer op BS3 om naar de
waarde van de gewenste instelling te gaan.
▪ Stel de waarde van de geselecteerde
instelling in met BS2.
▪ Druk 1 keer op BS3 wanneer de
gewenste waarde is geselecteerd om de wijziging vast te leggen.
▪ Druk opnieuw op BS3 om de werking
te beginnen met de ingestelde waarde.

7.2.7 Stand 1: Controle instellingen

[1‑0]
Geeft aan of de gecontroleerde unit een master-, slave1- of slave2­unit is.
Master, slave1 en slave2 zijn relevant bij systeemconfiguraties met meerdere buitenunits. De logica van de unit bepaalt welke buitenunit master, slave1 of slave2 is.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
41
7 Configuratie
Lokale instellingen in stand 2 moeten in de master-unit worden ingevoerd.
[1‑0] Beschrijving
Geen aanduiding Niet-gedefinieerde situatie.
0 Buitenunit is master-unit.
1 Buitenunit is slave 1-unit.
2 Buitenunit is slave 2-unit.
[1‑1]
Geeft de status van de geluidsarme werking aan.
De geluidsarme werking beperkt het door de unit geproduceerde geluid in vergelijking met de nominale bedrijfsomstandigheden.
[1‑1] Beschrijving
0 Unit werkt momenteel niet in de geluidsarme
werking.
1 Unit werkt momenteel in de geluidsarme
werking.
De geluidsarme werking kan worden ingesteld in stand 2. De geluidsarme werking van het buitenunitsysteem kan op twee manieren worden ingesteld.
▪ Bij de eerste manier wordt de geluidsarme werking door middel
van een lokale instelling 's nachts ingeschakeld. De unit werkt gedurende de geselecteerde tijdsduur in de geluidsarme stand.
▪ Bij de tweede manier wordt de geluidsarme werking op basis van
een externe input ingeschakeld. Hiervoor is een optioneel accessoire vereist.
[1‑2]
Geeft de status van de werking met stroomverbruikbegrenzing aan.
De werking met stroomverbruikbegrenzing verlaagt het stroomverbruik van de unit in vergelijking met de nominale bedrijfsomstandigheden.
[1‑2] Beschrijving
0 Unit werkt momenteel niet met
stroomverbruikbegrenzing.
1 Unit werkt momenteel met
stroomverbruikbegrenzing.
De werking met stroomverbruikbegrenzing kan worden ingesteld in stand 2. De werking met stroomverbruikbegrenzing van het buitenunitsysteem kan op twee manieren worden ingesteld.
▪ Bij de eerste manier wordt het stroomverbruik begrensd door
middel van een lokale instelling. De unit werkt dan altijd met de geselecteerde begrenzing van het stroomverbruik.
▪ Bij de tweede manier wordt het stroomverbruik begrensd op basis
van een externe input. Hiervoor is een optioneel accessoire vereist.
[1‑5] [1‑6]
Geeft aan:
▪ [1‑5]: De actuele Te-streefparameterpositie aan.
▪ [1‑6]: De actuele Tc-streefparameterpositie aan.
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[1‑10]
Geeft het totaal aantal aangesloten VRV- en AHU-binnenunits aan.
Hiermee kunt u controleren of het totaal aantal geïnstalleerde binnenunits overeenstemt met het totaal aantal door het systeem herkende binnenunits. Als dit niet het geval is, controleer dan best de communicatiebedrading tussen de buiten- en binnenunits (F1/F2­communicatieleiding).
[1‑13]
Geeft het totaal aantal aangesloten buitenunits aan (in geval van systeem met meerdere buitenunits).
Hiermee kunt u controleren of het totaal aantal geïnstalleerde buitenunits overeenstemt met het totaal aantal door het systeem herkende buitenunits. Als dit niet het geval is, controleer dan best de communicatiebedrading tussen de buiten- en buitenunits (Q1/Q2­communicatieleiding).
[1‑17] [1‑18] [1‑19]
Geeft aan:
▪ [1‑17]: De recentste storingscode.
▪ [1‑18]: De op 1 na laatste storingscode.
▪ [1‑19]: De op 2 na laatste storingscode.
Wanneer de recentste storingscodes per ongeluk op de gebruikersinterface van een binnenunit werden gereset, kunt u ze via deze controle-instellingen nog controleren.
Zie "10.2 Problemen op basis van storingscodes oplossen" op
pagina 51 voor informatie over de inhoud of de reden van de
meeste relevante storingscodes. Meer gedetailleerde informatie over storingscodes vindt u in de servicehandleiding van deze unit.
[1‑29] [1‑30] [1‑31]
Geef het resultaat van de lekdetectiefunctie weer:
: Geen gegevens.
: Storing lekdetectie door abnormale werking.
: Geen lek gedetecteerd.
: Lek gedetecteerd.
Zie "7.4 Met behulp van de lekdetectiefunctie"op pagina 48 voor informatie over het gebruik van de lekdetectiefunctie.
[1‑34]
Geeft het aantal resterende dagen voor de volgende automatische lekdetectie aan (indien de automatische lekdetectiefunctie is ingeschakeld).
Wanneer de automatische lekdetectiefunctie door een instelling in stand 2 is ingeschakeld, kunt u zien binnen hoeveel dagen de functie zal worden uitgevoerd. Afhankelijk van de geselecteerde lokale instelling, kan de automatische lekdetectiefunctie worden geprogrammeerd op een tijdstip in de toekomst of op doorlopende basis.
De aanduiding is in resterende dagen (0 tot 365 dagen).
[1‑39]
Geeft aan:
▪ Aantal op het systeem aangesloten Hydrobox-binnenunits
(HXY080/125 en HXHD).
[1‑40] [1‑41]
Geeft aan:
▪ [1‑40]: De actuele instelling van koelcomfort.
▪ [1‑41]: De actuele instelling van verwarmcomfort.
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor meer informatie over deze instelling.

7.2.8 Stand 2: Lokale instellingen

[2‑8]
Te-streeftemperatuur tijdens koelen.
[2‑8] Te-streefwaarde (°C)
0 (standaard) Auto
2 6
3 7
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
42
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
7 Configuratie
[2‑8] Te-streefwaarde (°C)
4 8
5 9
6 10
7 11
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑9]
Tc-streeftemperatuur tijdens verwarmen.
[2‑9] Tc-streefwaarde (°C)
0 (standaard) Auto
1 41
2 42
3 43
4 44
5 45
6 46
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑12]
Geluidsarme werking en/of stroomverbruikbegrenzing inschakelen via externe besturingsadapter (DTA104A61/62).
Verander deze instelling wanneer het systeem in de geluidsarme stand of met stroomverbruikbegrenzing moet draaien wanneer een extern signaal naar de unit wordt gestuurd. Deze instelling werkt alleen wanneer de optionele externe besturingsadapter (DTA104A61/62) is geïnstalleerd.
[2‑12] Beschrijving
0 (standaard) Gedeactiveerd.
1 Geactiveerd.
[2‑14]
Voer de extra bijgevulde hoeveelheid koelmiddel in.
Voer de totale hoeveelheid extra koelmiddel die werd bijgevuld in wanneer u de automatische lekdetectie wilt gebruiken.
[2‑14] Hoeveelheid extra koelmiddel (kg)
0 (standaard) Geen input
1 0<x<5
2 5<x<10
3 10<x<15
4 15<x<20
5 20<x<25
6 25<x<30
7 30<x<35
8 35<x<40
9 40<x<45
10 45<x<50
11 50<x<55
12 55<x<60
13 60<x<65
14 65<x<70
15 70<x<75
16 75<x<80
17 80<x<85
18 85<x<90
[2‑14] Hoeveelheid extra koelmiddel (kg)
19 Instelling kan niet worden gebruikt. Totale
20
21
▪ Zie "6.7.2 Over koelmiddel bijvullen" op pagina 29 voor meer
informatie over de vulprocedure.
▪ Zie "6.7.3 Bepalen hoeveel koelmiddel toegevoegd moet
worden" op pagina 29 voor meer informatie over de berekening
van de hoeveelheid extra koelmiddel.
▪ Zie "7.4 Met behulp van de lekdetectiefunctie"op pagina48 voor
advies over het invoeren van de hoeveelheid extra koelmiddel en de lekdetectiefunctie.
[2‑18]
Instelling hoge statische druk ventilator.
Activeer deze instelling om de door de ventilator van de buitenunit geleverde statische druk te verhogen. Raadpleeg de technische gegevens voor meer informatie over deze instelling.
[2‑18] Beschrijving
0 (standaard) Gedeactiveerd.
1 Geactiveerd.
[2‑20]
Handmatig koelmiddel bijvullen.
Voer deze instelling uit om handmatig koelmiddel bij te vullen (zonder automatische koelmiddelvulfunctie). Meer informatie over de verschillende manieren om koelmiddel bij te vullen in uw systeem vindt u in hoofdstuk "6.7.2Over koelmiddel bijvullen"op pagina29.
[2‑20] Beschrijving
0 (standaard) Gedeactiveerd.
1 Geactiveerd.
[2‑21]
Stand koelmiddel aftappen/vacumeren.
Om een vrije doorgang te creëren om koelmiddel uit het systeem af te tappen of om reststoffen te verwijderen of het systeem te vacumeren moet een instelling worden uitgevoerd waarbij de vereiste kleppen in het koelmiddelcircuit worden geopend zodat het koelmiddel correct kan worden afgetapt of het systeem kan worden gevacumeerd.
[2‑21] Beschrijving
0 (standaard) Gedeactiveerd.
1 Geactiveerd.
[2‑22]
Instelling automatische geluidsarme werking en niveau 's nachts.
hoeveelheid koelmiddel moet <100kg zijn.
Druk op BS3 om het handmatig bijvullen van koelmiddel te stoppen (wanneer de vereiste hoeveelheid koelmiddel is bijgevuld). Als deze functie niet werd afgebroken met een druk op BS3, dan legt de unit de functie stil na 30minuten. Als de vereiste hoeveelheid koelmiddel na 30minuten nog niet kon worden bijgevuld, dan kunt u de lokale instelling opnieuw wijzigen om de functie opnieuw te activeren.
Druk op BS3 om de stand koelmiddel aftappen/ vacumeren te verlaten. Het systeem blijft in de stand koelmiddel aftappen/vacumeren staan zolang u niet op BS3 drukt.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
43
7 Configuratie
Door deze instelling te wijzigen, activeert u de automatische geluidsarme werking van de unit en bepaalt u het niveau van de functie. Afhankelijk van het gekozen niveau, wordt het geluidsniveau verlaagd. Het begin- en eindtijdstip voor deze functie wordt vastgelegd in instelling [2‑26] en [2‑27].
[2‑22] Beschrijving
0 (standaard) Gedeactiveerd
1 Niveau 1 Niveau 3<Niveau 2<Niveau 1
2 Niveau 2
3 Niveau 3
[2‑25]
Niveau geluidsarme werking via de externe besturingsadapter.
Deze instelling bepaalt het niveau van de geluidsarme werking als het systeem in de geluidsarme stand moet draaien wanneer een extern signaal naar de unit wordt gestuurd.
Deze instelling werkt alleen wanneer de optionele externe besturingsadapter (DTA104A61/62) is geïnstalleerd en de instelling [2‑12] is geactiveerd.
[2‑25] Beschrijving
1 Niveau 1 Niveau 3<Niveau 2<Niveau 1
2 (standaard) Niveau 2
3 Niveau 3
[2‑26]
Begintijdstip geluidsarme werking.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑22].
[2‑26] Begintijdstip automatische geluidsarme
werking (ongeveer)
1 20u00
2 (standaard) 22u00
3 24u00
[2‑27]
Eindtijdstip geluidsarme werking.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑22].
[2‑27] Eindtijdstip automatische geluidsarme
werking (ongeveer)
1 6u00
2 7u00
3 (standaard) 8u00
[2‑30]
Niveau stroomverbruikbegrenzing (stap 1) via de externe besturingsadapter (DTA104A61/62).
Deze instelling bepaalt het niveau van de stroomverbruikbegrenzing voor stap 1 als het systeem met stroomverbruikbegrenzing moet draaien wanneer een extern signaal naar de unit wordt gestuurd. Zie de tabel voor de niveaus.
[2‑30] Stroomverbruikbegrenzing (bij benadering)
1 60%
2 65%
3 (standaard) 70%
4 75%
5 80%
6 85%
7 90%
8 95%
[2‑31]
Niveau stroomverbruikbegrenzing (stap 2) via de externe besturingsadapter (DTA104A61/62).
Deze instelling bepaalt het niveau van de stroomverbruikbegrenzing voor stap 2 als het systeem met stroomverbruikbegrenzing moet draaien wanneer een extern signaal naar de unit wordt gestuurd. Zie de tabel voor de niveaus.
[2‑31] Stroomverbruikbegrenzing (bij benadering)
1 (standaard) 40%
2 50%
3 55%
[2‑32]
Gedwongen, permanenten, stroomverbruikbegrenzing (geen externe besturingsadapter vereist voor stroomverbruikbegrenzing).
Deze instelling activeert en bepaalt het niveau van de stroomverbruikbegrenzing die permanent wordt toegepast als het systeem altijd met stroomverbruikbegrenzing moet draaien. Zie de tabel voor de niveaus.
[2‑32] Referentie begrenzing
0 (standaard) Functie niet actief.
1 Volgens instelling [2‑30].
2 Volgens instelling [2‑31].
[2‑35]
Instelling hoogteverschil.
[2‑35] Beschrijving
0 Wanneer de buitenunit lager dan de
binnenunits is geïnstalleerd en het hoogteverschil tussen de hoogste binnenunit en de buitenunit meer dan 40m bedraagt, moet de instelling [2‑35] worden ingesteld op 0.
1 (standaard)
Andere veranderingen/beperkingen aan het circuit zijn van toepassing. Zie "5.3.5 Enkelvoudige buitenunits en standaard
combinaties met meerdere buitenunits >20 HP" op pagina 17 en "5.3.6Standaard combinaties met meerdere buitenunits ≤20 HP en vrije combinaties met meerdere buitenunits"op pagina18 voor meer
informatie.
[2‑45]
Technische koeling.
[2‑45] Beschrijving
0 (standaard) Geen technische koeling beschikbaar
1 Technische koeling beschikbaar
Zie de servicehandleiding voor meer informatie over deze instelling.
[2‑47]
Te-streeftemperatuur tijdens warmteterugwinning.
[2‑47] Te-streefwaarde (°C)
0 (standaard) Auto
2 6
3 7
4 8
5 9
6 10
7 11
[2‑49]
Instelling hoogteverschil.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
44
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
7 Configuratie
X27A
a
b
c
2
345
H JS T
X27A
A1P
[2‑49] Beschrijving
0 (standaard)
1 Wanneer de buitenunit hoger dan de
Andere veranderingen/beperkingen aan het circuit zijn van toepassing. Zie "5.3.5 Enkelvoudige buitenunits en standaard
combinaties met meerdere buitenunits >20 HP" op pagina 17 en "5.3.6Standaard combinaties met meerdere buitenunits ≤20 HP en vrije combinaties met meerdere buitenunits"op pagina18 voor meer
informatie.
[2‑81]
Instelling koelcomfort.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑8].
[2‑81] Instelling koelcomfort
0 Eco
1 (standaard) Gematigd
2 Snel
3 Krachtig
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑82]
Instelling verwarmcomfort.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑9].
[2‑82] Instelling verwarmcomfort
0 Eco
1 (standaard) Gematigd
2 Snel
3 Krachtig
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 45 voor meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑85]
Intervaltijd automatische lekdetectie.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑86].
[2‑85] Tijd tussen automatische lekdetectie
0 (standaard) 365
1 180
2 90
3 60
4 30
5 7
6 1
[2‑86]
Activering automatische lekdetectie.
Activeer deze instelling wanneer u de automatische lekdetectiefunctie wilt gebruiken. Activeer instelling [2‑86] om de automatische lekdetectie uit te voeren, afhankelijk van de ingestelde waarde van de instelling. De tijd voor de volgende automatische koelmiddellekdetectie hangt af van instelling [2‑85]. De automatische lekdetectie wordt uitgevoerd in [2‑85] dagen.
Na elke automatische lekdetectie blijft het systeem stilstaan tot het wordt herstart door een handmatig thermo ON-verzoek of door de volgende geprogrammeerde actie.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
binnenunits is geïnstalleerd en het hoogteverschil tussen de laagste binnenunit en de buitenunit meer dan 50m bedraagt, moet de instelling [2‑49] op 1 worden ingesteld.
(dagen)
[2‑86] Beschrijving
0 (standaard) Geen lekdetectie gepland.
1 Lekdetectie gepland één keer in [2‑85] dagen.
2 Lekdetectie gepland elke [2‑85] dagen.

7.2.9 PC-configurator aansluiten op de buitenunit

a Pc b Kabel (EKPCCAB) c Hoofdprintplaat buitenunit

7.3 Energie besparen en optimale werking

Dit VRV IV-warmteterugwinningssysteem is uitgerust met een geavanceerde energiespaarfunctie. U kunt voorrang geven aan een laag energieverbruik of aan het comfortniveau. Verschillende parameters kunnen worden ingesteld, met als resultaat de optimale balans tussen energieverbruik en comfort voor een specifieke toepassing.
Zie hierna voor een beschrijving van de mogelijke patronen. Wijzig de parameters volgens de behoeften van uw gebouw en voor de optimale balans tussen energieverbruik en comfort.
Ongeacht de geselecteerde regeling, blijven variaties op het gedrag van het systeem mogelijk door beschermingsregelingen om de unit stabiel te laten draaien. De streefwaarde ligt echter vast en wordt gebruikt om een optimaal evenwicht tussen energieverbruik en comfort te bereiken, afhankelijk van het type van de toepassing.
De selectieprocedures en setup van het systeem zijn belangrijke punten, vooral wanneer Hydrobox-units worden gebruikt. De gevraagde temperatuur van het uittredend water uit de Hydrobox heeft voorrang op deze energiebesparende regeling, aangezien deze samenhangt met de vereiste watertemperatuur.

7.3.1 Mogelijke hoofdgebruiksmethoden

Basis
De koelmiddeltemperatuur wordt vastgelegd onafhankelijk van de situatie. Dit komt overeen met de bekende standaardwerking van vorige VRV-systemen.
Om dit te activeren in… Verander…
Koelen [2‑8]=2
Verwarmen [2‑9]=6
Automatisch
De koelmiddeltemperatuur wordt ingesteld afhankelijk van de buitentemperatuur. De koelmiddeltemperatuur wordt zo aangepast aan de vereiste belasting (die ook overeenstemt met de buitentemperatuur).
Wanneer uw systeem bijvoorbeeld in de koelstand staat, dan moet bij een lage buitentemperatuur (bijv. 25°C) minder worden gekoeld dan bij een hoge buitentemperatuur (bijv. 35°C). Op basis hiervan
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
45
7 Configuratie
begint het systeem automatisch de koelmiddeltemperatuur te verhogen, de geleverde capaciteit te verlagen en de efficiëntie van het systeem te verhogen.
Wanneer uw systeem bijvoorbeeld in de verwarmstand staat, dan moet bij een hoge buitentemperatuur (bijv. 15°C) minder worden verwarmd dan bij een lage buitentemperatuur (bijv. –5°C). Volgens dit systeem begint het systeem automatisch de koelmiddeltemperatuur te verlagen, de geleverde capaciteit te verlagen en de efficiëntie van het systeem te verhogen.
Om dit te activeren in… Verander…
Koelen [2‑8]=0 (standaard)
Verwarmen [2‑9]=0 (standaard)
Hi-sensible/economic (koelen/verwarmen)
De koelmiddeltemperatuur wordt hoger/lager (koelen/verwarmen) ingesteld dan bij basisgebruik. De nadruk voor de Hi-sensible stand ligt op het comfortgevoel van de klant.
De selectiemethode van de binnenunits is belangrijk omdat de beschikbare capaciteit niet dezelfde is als bij basisgebruik.
Gelieve contact op te nemen met uw dealer voor meer informatie over Hi-sensible toepassingen.
Om dit te activeren in… Verander…
Koelen stel [2‑8] in op de waarde die
overeenstemt met de vereisten van het voorontworpen systeem met een Hi-sensible oplossing.
Verwarmen stel [2‑9] in op de waarde die
overeenstemt met de vereisten van het voorontworpen systeem met een Hi-sensible oplossing.
[2‑8] Te-streefwaarde (°C)
3 7
4 8
5 9
6 10
7 11
[2‑9] Tc-streefwaarde (°C)
1 41
3 43

7.3.2 Mogelijke comfortinstellingen

Voor elk van de voorgaande standen kan een comfortniveau worden geselecteerd. Het comfortniveau houdt verband met de timing en de inspanning (energieverbruik) om een bepaalde kamertemperatuur te bereiken door de koelmiddeltemperatuur tijdelijk te veranderen om zo de gevraagde omstandigheden sneller te bereiken.
Krachtig
Overshoot (bij verwarmen) of undershoot (bij koelen) is toegestaan ten opzichte van de gevraagde koelmiddeltemperatuur om zo de vereiste kamertemperatuur heel snel te bereiken. Overshoot is toegestaan vanaf het opstarten.
▪ Bij het koelen mag de verdampingstemperatuur, afhankelijk van
de situatie, tijdelijk tot 3°C dalen.
▪ Bij het verwarmen mag de condensatietemperatuur, afhankelijk
van de situatie, tijdelijk tot 49°C stijgen.
▪ Wanneer de vraag van de binnenunits afneemt, gaat het systeem
over naar een stabiele toestand, bepaald door de bovenstaande werkingsstand.
Om dit te activeren in… Verander…
Koelen [2‑81]=3.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑8].
Verwarmen [2‑82]=3.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑9].
Snel
Overshoot (bij verwarmen) of undershoot (bij koelen) is toegestaan ten opzichte van de gevraagde koelmiddeltemperatuur om zo de vereiste kamertemperatuur heel snel te bereiken. Overshoot is toegestaan vanaf het opstarten.
▪ Bij het koelen mag de verdampingstemperatuur, afhankelijk van
de situatie, tijdelijk tot 6°C dalen.
▪ Bij het verwarmen mag de condensatietemperatuur, afhankelijk
van de situatie, tijdelijk tot 46°C stijgen.
▪ Wanneer de vraag van de binnenunits afneemt, gaat het systeem
over naar een stabiele toestand, bepaald door de bovenstaande werkingsstand.
Om dit te activeren in… Verander…
Koelen [2‑81]=2.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑8].
Verwarmen [2‑82]=2.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑9].
Gematigd
Overshoot (bij verwarmen) of undershoot (bij koelen) is toegestaan ten opzichte van de gevraagde koelmiddeltemperatuur om zo de vereiste kamertemperatuur heel snel te bereiken. Overshoot is niet toegestaan vanaf het opstarten. Het opstarten gebeurt onder de voorwaarden bepaald door de werkingsstand hierboven.
▪ Bij het koelen mag de verdampingstemperatuur, afhankelijk van
de situatie, tijdelijk tot 6°C dalen.
▪ Bij het verwarmen mag de condensatietemperatuur, afhankelijk
van de situatie, tijdelijk tot 46°C stijgen.
▪ Wanneer de vraag van de binnenunits afneemt, gaat het systeem
over naar een stabiele toestand, bepaald door de bovenstaande werkingsstand.
▪ De omstandigheden van het opstarten verschillen van die van de
krachtige en snelle comfortinstelling.
Om dit te activeren in… Verander…
Koelen [2‑81]=1.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑8].
Verwarmen [2‑82]=1.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑9].
Eco
De door de gebruiksmethode (zie hiervoor) bepaalde originele streefwaarde van de koelmiddeltemperatuur blijft behouden zonder enige correctie, behalve voor beschermingsregeling.
Om dit te activeren in… Verander…
Koelen [2‑81]=0.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑8].
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
46
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
7 Configuratie
A
B
E
100%
50%
T
e
C
D
3°C
6°C
35°C
F
A
B C
D
E
F
A
B
100%
70%
E
T
c
C
D
49°C
46°C
F
2°C
A
B C
D
EF
Om dit te activeren in… Verander…
Verwarmen [2‑82]=0.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑9].

7.3.3 Voorbeeld: Automatische stand bij koelen

D Gematigd
E Snel F Krachtig

7.3.4 Voorbeeld: Automatische stand bij verwarmen

A Reële belastingscurve B Virtuele belastingscurve (initiële capaciteit automatische
stand)
C Virtuele streefwaarde (waarde initiële
verdampingstemperatuur automatische stand)
D Vereiste waarde verdampingstemperatuur E Belastingsfactor F Buitenluchttemperatuur
TeVerdampingstemperatuur
Snel Krachtig Gematigd
Evolutie kamertemperatuur:
Evolutie kamertemperatuur:
A Virtuele belastingscurve (standaard piekcapaciteit
automatische stand)
B Belastingscurve C Virtuele streefwaarde (waarde initiële
condensatietemperatuur automatische stand)
D Ontwerptemperatuur
E Belastingsfactor F Buitenluchttemperatuur
TcCondensatietemperatuur
Snel Krachtig Gematigd
A Ingestelde temperatuur binnenunit B Start werking C Werkingsduur
A Ingestelde temperatuur binnenunit B Start werking C Werkingsduur
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
47

8 Inbedrijfstelling

D Gematigd
E Snel F Krachtig

7.4 Met behulp van de lekdetectiefunctie

7.4.1 Over de automatische lekdetectiefunctie

De (automatische) lekdetectiefunctie is niet standaard geactiveerd; zij kan alleen werken nadat de extra hoeveelheid koelmiddel in het systeem is ingevoerd (zie [2‑14]).
De lekdetectiefunctie kan worden geautomatiseerd. Stel de intervaltijd of de tijd tot de volgende automatische lekdetectie in met behulp van parameter [2‑85]. Parameter [2‑86] bepaalt of de lekdetectie één keer (binnen [2‑85] dagen) of intermitterend, met een interval van [2‑85] dagen, wordt uitgevoerd.
Voor de lekdetectiefunctie moet de bijgevulde hoeveelheid koelmiddel onmiddellijk na het beëindigen van het vullen worden ingevoerd. Dit moet worden ingevoerd vóór het proefdraaien.
OPMERKING
Als een verkeerde waarde voor de bijgevulde hoeveelheid koelmiddel wordt ingevoerd, zal de lekdetectiefunctie minder nauwkeurig werken.
INFORMATIE
▪ De gewogen en reeds genoteerde bijgevulde
hoeveelheid koelmiddel (niet de totale hoeveelheid koelmiddel in het systeem) moet worden ingevoerd.
▪ De lekdetectiefunctie is niet beschikbaar wanneer
Hydrobox-units op het systeem zijn aangesloten.
▪ De lekdetectiefunctie kan niet worden gebruikt wanneer
het hoogteverschil tussen binnenunits ≥50/40m is.

7.4.2 Handmatige lektest uitvoeren

Wanneer de lekdetectiefunctie eerst niet was vereist, maar later wel, voer dan de extra hoeveelheid koelmiddel in in het systeem.
De lekdetectie kan ook één keer worden uitgevoerd door middel van de volgende procedure.
1 Druk één keer op BS2.
2 Druk nogmaals op BS2.
3 Druk 5 seconden op BS2.
4 De lekdetectie begint. Druk op BS1 om de lekdetectie af te
breken.
Gevolg: Op het einde van de handmatige lekdetectie wordt het resultaat weergegeven op het 7-segmentendisplay van de buitenunit. De binnenunits staan in de vergrendelde toestand (symbool gecentraliseerde besturing). Druk op BS1 om terug te keren naar de normale toestand.
Display Betekenis
Geen lek gedetecteerd
Lek gedetecteerd
Informatiecodes:
Code Beschrijving
De unit is niet klaar voor de lekdetectie (zie de vereisten voor de lekdetectie).
Binnenunit is buiten temperatuurbereik voor lekdetectie.
Buitenunit is buiten temperatuurbereik voor lekdetectie.
Code Beschrijving
Te lage druk gemeten tijdens lekdetectie. Herbegin de lekdetectie.
Binnenunit die niet compatibel is met de lekdetectiefunctie geïnstalleerd (bijv. Hydrobox-units, …).
Het resultaat van de lekdetectie wordt weergegeven in [1‑29].
Stappen tijdens lekdetectie:
Weergeven Stappen
Voorbereiding
Drukvereffening
Opstarten
Lekdetectie
Standby
Lekdetectie is beëindigd
(a) Als de binnentemperatuur te laag is, begint eerst het
verwarmen.
(b) Als de binnentemperatuur door de lekdetectiewerking
minder dan 15°C bedraagt en de buitentemperatuur lager dan 20°C is, begint het verwarmen om een basiscomfortniveau te behouden.
(a)
(b)
8 Inbedrijfstelling

8.1 Overzicht: Inbedrijfstelling

Na de installatie en wanneer de lokale instellingen zijn ingesteld moet de installateur de correcte werking controleren. Hiervoor MOET het systeem proefdraaien volgens de hierna beschreven procedures.
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet weten om het systeem na de configuratie in gebruik te stellen.
Het in bedrijf stellen houdt typisch volgende stappen in:
1 De "Controlelijst voor de inbedrijfstelling" controleren.
2 Proefdraaien.
3 Indien nodig, problemen oplossen na abnormaal beëindigen
van het proefdraaien.
4 Gebruik van het systeem.

8.2 Voorzorgsmaatregelen bij de inbedrijfstelling

GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
VOORZICHTIG
Laat het systeem NIET proefdraaien terwijl aan de binnenunits wordt gewerkt.
Bij het proefdraaien zullen NIET alleen de buitenunit, maar ook de aangesloten binnenunit werken. Tijdens het proefdraaien aan een binnenunit werken is gevaarlijk.
VOORZICHTIG
Steek GEEN vingers, stokken of andere voorwerpen in de luchtinlaat of -uitlaat. Verwijder de ventilatorafscherming NIET. Wanneer de ventilator met hoge snelheid draait, zou dit letsels veroorzaken.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
48
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
8 Inbedrijfstelling
OPMERKING
Proefdraaien is mogelijk voor omgevingstemperaturen tussen –⁠20°C en 35°C.
INFORMATIE
Gedurende de eerste bedrijfsperiode van de unit kan het nodige opgenomen vermogen hoger zijn dan dat vermeld op het typeplaatje van deze unit. Dit fenomeen wordt veroorzaakt door de compressor, die een continue looptijd van 50 uur nodig heeft voordat een vlotte werking en stabiel stroomverbruik wordt gerealiseerd.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de carterverwarming van stroom te voorzien en de compressor te beschermen.
Tijdens de testfunctie starten de buitenunit en de binnenunits op. Controleer of voorbereidingen van alle binnenunits voltooid zijn (lokale leidingen, elektrische bedrading, ontluchten, ...). Zie de montagehandleiding van de binnenunits voor meer informatie.

8.3 Checklist voor de inbedrijfstelling

Controleer na de installatie van de unit eerst de volgende punten. De unit MOET worden gesloten nadat alle onderstaande controles zijn uitgevoerd; ALLEEN dan kunt u de unit opstarten.
Lees de volledige instructies voor installatie en gebruik, zoals beschreven in de uitgebreide handleiding voor de
installateur en de gebruiker.
Installatie
Controleer of de unit correct is geïnstalleerd om abnormale geluiden en trillingen te voorkomen bij het opstarten van de unit.
Lokale bedrading
Controleer of de lokale bedrading volgens de in het hoofdstuk "6.8 De elektrische bedrading aansluiten" op
pagina35 beschreven instructies, de bedradingsschema's
en de geldende wetgeving is uitgevoerd.
Voedingsspanning
Controleer de voedingsspanning op het lokale voedingspaneel. De spanning MOET overeenstemmen met de spanning op het identificatieplaatje van de unit.
Aardingsbedrading
Controleer of de aardingskabels goed zijn aangesloten en de aardingsklemmen stevig zijn vastgemaakt.
Isolatietest van het hoofdvoedingscircuit
Controleer met behulp van een megger van 500V of een isolatiebestendigheid van 2 MΩ of meer is bereikt. Breng hiervoor een spanning van 500 V DC aan tussen de voedingsklemmen en de aarding. Gebruik de megger NOOIT voor de transmissiebedrading.
Zekeringen, stroomonderbrekers of beveiligingen
Controleer of de zekeringen, de stroomonderbrekers of de lokaal geïnstalleerde beveiligingen van het in het hoofdstuk "5.4.3 Vereisten voor beveiligingen" op
pagina21 vermelde type en grootte zijn. Controleer of er
geen zekering of beveiliging is overbrugd.
Interne bedrading
Controleer of er geen losse aansluitingen of beschadigde elektrische componenten in de elektrische componentenkast en binnenin de unit zichtbaar zijn.
Leidingdiameter en leidingisolatie
Installeer leidingen met de juiste diameter en isoleer ze zoals voorgeschreven.
Afsluiters
Zorg dat de afsluiters aan zowel de vloeistof- als de gaszijde open zijn.
Beschadigde onderdelen
Controleer de binnenkant van de unit op beschadigde onderdelen of platgedrukte leidingen.
Koelmiddellek
Controleer de binnenkant van de unit op koelmiddellekken. Probeer eventuele koelmiddellekken te repareren. Raadpleeg uw plaatselijke dealer als u er niet in slaagt het lek te verhelpen. Raak geen koelmiddel aan dat uit de aansluitingen van de koelmiddelleidingen is gelekt. Anders kunt u vrieswonden oplopen.
Olielek
Controleer de compressor op olielekken. Probeer eventuele olielekken te repareren. Raadpleeg uw plaatselijke dealer als u er niet in slaagt het lek te verhelpen.
Luchtinlaat/-uitlaat
Controleer of de luchtinlaat en -uitlaat van de unit NIET belemmerd is door papier, karton of iets anders.
Hoeveelheid extra koelmiddel
De bij te vullen hoeveelheid koelmiddel moet worden vermeld op het bijgevoegde label "Bijgevuld koelmiddel" en aangebracht op de achterkant van het voorpaneel.
Installatiedatum en lokale instelling
Schrijf de installatiedatum op de sticker op de achterkant van het bovenste voorpaneel overeenkomstig EN60335‑2‑40 en noteer ook de lokale instelling(en).

8.4 Over proefdraaien

De hiernavolgende procedure beschrijft het proefdraaien van het volledige systeem. De volgende punten worden gecontroleerd en beoordeeld:
▪ Controle van bedradingsfouten (controle van communicatie met
binnenunits).
▪ Controle of de afsluiters openen.
▪ Bepaling van de leidinglengte.
De controles van de leidinglengte en van de toestand van het koelmiddel worden niet uitgevoerd wanneer het systeem Hydrobox­units bevat.
▪ Laat het systeem proefdraaien na de eerste installatie. Anders
wordt de storingscode aangegeven op de gebruikersinterface en is de normale werking niet mogelijk of kunt u een afzonderlijke binnenunit niet laten proefdraaien.
▪ Problemen met binnenunits kunnen niet voor elke unit afzonderlijk
worden gecontroleerd. Controleer de binnenunits één voor één met een normale regeling op de gebruikersinterface na het beëindigen van het proefdraaien. Zie de montagehandleiding van de binnenunit (bijv. Hydrobox) voor meer informatie over afzonderlijk proefdraaien.
INFORMATIE
▪ Het kan 10 minuten duren om het koelmiddel in een
uniforme toestand te krijgen voordat de compressor wordt gestart.
▪ Bij het proefdraaien kan het stromen van het
koelmiddel of het geluid van een magneetklep goed hoorbaar zijn en kan de displayweergave veranderen. Dit zijn evenwel geen storingen.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
49

9 Onderhoud en service

8.5 Proefdraaien

1 Sluit alle voorpanelen zodat u geen verkeerde besluiten trekt
(behalve het servicedeksel van de inspectieopening in de elektrische componentenkast).
2 Controleer of alle gewenste lokale instellingen zijn ingesteld; zie
"7.2Lokale instellingen uitvoeren"op pagina39.
3 Schakel de voeding naar de buitenunit en de aangesloten
binnenunits in.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de carterverwarming van stroom te voorzien en de compressor te beschermen.
4 Controleer of het systeem in de standaardsituatie (stilstand)
staat; zie "7.2.4 Stand 1 of 2 activeren" op pagina 40. Druk minstens 5 seconden op BS2. De unit begint het proefdraaien.
Gevolg: Het proefdraaien wordt automatisch uitgevoerd, op het display van de buitenunit wordt " " aangegeven en op de gebruikersinterface van de binnenunits wordt de aanduiding "Proefdraaien" en "Onder gecentraliseerde besturing" aangegeven.
Stappen van de procedure van het automatisch proefdraaien van het systeem:
Stap Beschrijving
Controle vóór het opstarten (drukvereffening)
Opstartregeling koelen
Koelen stabiel
Communicatiecontrole
Controle afsluiter
Controle leidinglengte
Controle hoeveelheid koelmiddel
Afpompen
Unit stop
Let op: Tijdens het proefdraaien kan de unit niet worden stilgelegd met de gebruikersinterface. Druk op BS3 om af te breken. De unit stopt ±30 seconden later.
5 Controleer het resultaat van het proefdraaien op het 7-
segmentendisplay van de buitenunit.
Beëindiging Beschrijving
Normaal beëindigd Geen aanduiding op het 7-segmentendisplay
(stilstand).
Abnormaal beëindigd
Aanduiding van storingscode op het 7­segmentendisplay.
Zie "8.6Correctie na abnormaal beëindigen
van het proefdraaien"op pagina50 voor
stappen om de storing op te lossen. Wanneer het proefdraaien is voltooid, kan de normale werking na 5 minuten worden begonnen.
INFORMATIE
Raadpleeg de montagehandleiding van de binnenunit voor gedetailleerde storingscodes in verband met binnenunits.

8.7 Gebruik van de unit

Na de installatie en het proefdraaien van de buitenunit en binnenunits is het systeem klaar voor gebruik.
De gebruikersinterface van de binnenunit moet ingeschakeld zijn om de binnenunit te bedienen. Zie de gebruiksaanwijzing van de binnenunit voor meer informatie.
9 Onderhoud en service
OPMERKING
Dit onderhoud MOET worden uitgevoerd door een erkend installateur of een servicetechnicus.
Laat het onderhoud minstens één keer per jaar uitvoeren. De geldende wetgeving kan evenwel kortere onderhoudsintervallen vereisen.
OPMERKING
De geldende wetgeving met betrekking tot gefluoreerde broeikasgassen vereist dat de koelmiddelvulling van de
unit wordt aangegeven zowel in gewicht als in CO2­equivalent.
Formula om de hoeveelheid in CO2-equivalent te berekenen: GWP-waarde koelmiddel × totale
koelmiddelvulling [in kg] / 1000

9.1 Overzicht: Onderhoud en service

Dit hoofdstuk bevat informatie over:
▪ Voorkomen van elektrische gevaren bij het onderhoud en
servicewerkzaamheden aan het systeem
▪ Koelmiddelaftapprocedure

9.2 Voorzorgsmaatregelen inzake onderhoud

GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
OPMERKING:Risico van elektrostatische ontlading
Vooraleer met onderhouds- of servicewerkzaamheden te beginnen, raak een metalen onderdeel van de unit aan om statische elektriciteit af te voeren en de printplaat te beschermen.

8.6 Correctie na abnormaal beëindigen van het proefdraaien

Het proefdraaien is alleen voltooid als er geen storingscode op de gebruikersinterface of het 7-segmentendisplay van de buitenunit staat. Wanneer er wel een storingscode op staat, voert u de in de tabel met storingscodes beschreven stappen uit om de storing op te lossen. Laat het systeem opnieuw proefdraaien en controleer of de storing is opgelost.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
50

9.2.1 Elektrische gevaren voorkomen

Bij service aan inverter-apparatuur:
1 Wacht na het uitschakelen van de voeding nog 10minuten om
het deksel van de kast met elektrische componenten te openen.
2 Meet de spanning tussen de klemmen op de klemmenstrook
voor de voeding met een tester en controleer of de voeding is uitgeschakeld. Meet verder de punten op de afbeelding met een tester en controleer of de spanning van de condensator in het hoofdcircuit minder dan 50V DC bedraagt.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
X3A
5~12 HP
BLK
RED
X6A (A6P) X5A (A3P)
14~20 HP
3 Trek de verbindingsstekkers X1A, X2Avoor de
ventilatormotoren in de buitenunit uit voordat u begint met servicewerkzaamheden aan de inverterapparatuur. Raak geen onderdelen onder stroom aan. (Als een ventilator draait door de sterke wind, kan hierdoor een spanning in de condensator of in het hoofdcircuit worden opgeslagen en een elektrische schok veroorzaken.)
4 Steek de verbindingsstekker na de servicewerkzaamheden
opnieuw in. Anders wordt storingscode gebruikersinterface of op het 7-segmentendisplay van de buitenunit aangegeven en is de normale werking niet mogelijk.
Voor meer informatie, zie het bedradingsschema op de achterkant van het deksel van de kast met elektrische componenten.
Kijk uit voor de ventilator. De unit inspecteren met een draaiende ventilator is gevaarlijk. Schakel altijd de hoofdschakelaar uit en verwijder de zekeringen uit het besturingscircuit in de buitenunit.
op de

9.3 Over de servicestand

Koelmiddel aftappen/vacumeren is mogelijk met behulp van instelling [2‑21]. Zie "7.2Lokale instellingen uitvoeren"op pagina39 voor meer informatie over het instellen van stand2.
Controleer bij het gebruik van de stand voor vacumeren/aftappen voor u begint heel grondig wat moet worden gevacumeerd/afgetapt. Zie de montagehandleiding van de binnenunit voor meer informatie over vacumeren en aftappen.

9.3.1 Gebruik van de vacuümstand

1 Stel [2‑21]=1 bij de stilstaande unit.
Gevolg: Na bevestigen worden de expansiekleppen van de
binnenunits en de buitenunit volledig geopend. Op het 7­segmentendisplay wordt dan gebruikersinterface van alle binnenunits TEST (proefdraaien)
en (externe besturing) en de werking is geblokkeerd.
2 Vacumeer het systeem met een vacuümpomp.
3 Druk op BS3 om te stoppen met vacumeren.

9.3.2 Koelmiddel aftappen

Het koelmiddel moet worden afgetapt met een aftapsysteem voor koelmiddel. Voer dezelfde procedure als voor het vacumeren uit.
aangegeven en op de

10 Opsporen en verhelpen van storingen

GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Afpompen – Koelmiddellekken. Als u het systeem wil
afpompen en er zit een lek in het koelmiddelcircuit:
▪ Gebruik NIET de automatische afpompfunctie van de
unit die al het koelmiddel uit het systeem naar de buitenunit kan sturen. Mogelijk gevolg: Zelfontbranding en explosie van de compressor door lucht die in de draaiende compressor terechtkomt.
▪ Gebruik een afzonderlijk aftapsysteem zodat de
compressor van de unit NIET moet draaien.
OPMERKING
Verwijder bij het verwijderen van koelmiddel GEEN olie.
Voorbeeld: Met behulp van een olieafscheider.
10 Opsporen en verhelpen van
storingen

10.1 Overzicht: Opsporen en verhelpen van storingen

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen ingeval van problemen.
Het bevat informatie over:
▪ Problemen op basis van storingscodes oplossen

10.2 Problemen op basis van storingscodes oplossen

Wanneer er wel een storingscode op staat, voert u de in de tabel met storingscodes beschreven stappen uit om de storing op te lossen.
Druk op BS3 om de storingscode te resetten en opnieuw te proberen nadat u het probleem hebt opgelost.
De op de buitenunit aangegeven storingscode bestaat uit een hoofdcode en een subcode. De subcode biedt meer gedetailleerde informatie over de storingscode. De storingscode wordt intermitterend aangegeven.
Voorbeeld:
Code Voorbeeld
Hoofdcode
Subcode
De hoofdcode wordt op het display om de seconde afgewisseld door de subcode.

10.3 Storingcodes: Overzicht

Raadpleeg uw verdeler als er andere foutcodes worden weergegeven.
Hoofdcode Subcode Oorzaak Oplossing
Master Slave 1 Slave 2
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Aardlekdetector geactiveerd Herstart de unit. Raadpleeg uw verdeler
Storing aardlekdetector: open keten ­A1P (X101A)
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
als het probleem niet opgelost is.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
51
10 Opsporen en verhelpen van storingen
Hoofdcode Subcode Oorzaak Oplossing
Master Slave 1 Slave 2
Hogedrukschakelaar geactiveerd (S1PH, S2PH) – hoofdprintplaat (X2A, X3A)
▪ Te veel koelmiddel
▪ Afsluiter is gesloten
Afsluiter is gesloten (vloeistof) Open vloeistofafsluiter.
▪ Te veel koelmiddel
▪ Afsluiter is gesloten
Lagedrukstoring:
▪ Afsluiter is gesloten
▪ Te weinig koelmiddel
▪ Storing binnenunit
Storing elektronische expansieklep (bovenste warmtewisselaar) (Y1E) – hoofdprintplaat (X21A)
Storing elektronische expansieklep (onderste warmtewisselaar) (Y3E) – hoofdprintplaat (X23A)
Storing elektronische expansieklep (onderste onderkoeling warmtewisselaar) (Y2E) – hoofdprintplaat (X22A)
Storing elektronische expansieklep (reservoir gas) (Y4E) – hoofdprintplaat (X25A)
Storing elektronische expansieklep (inverterkoeling) (Y5E) – subprintplaat (X8A)
Storing elektronische expansieklep (automatisch vullen) (Y6E) – subprintplaat (X10A)
Perstemperatuur te hoog (R21T/R22T) – hoofdprintplaat (X19A):
▪ Afsluiter is gesloten
▪ Te weinig koelmiddel
Temperatuur compressorhuis te hoog (R15T) – hoofdprintplaat (X19A):
▪ Afsluiter is gesloten
▪ Te weinig koelmiddel
▪ Te veel koelmiddel
▪ Afsluiter is gesloten
Storing sensor omgevingstemperatuur (R1T) – hoofdprintplaat (X18A)
Controleer toestand van afsluiter of problemen met (lokale) leidingen of luchtstroom over luchtgekoelde spiraal.
▪ Controleer hoeveelheid hoeveelheid
+bijkomende hoeveelheid unit.
▪ Open afsluiters
▪ Controleer hoeveelheid hoeveelheid
+bijkomende hoeveelheid unit.
▪ Open afsluiters.
▪ Open afsluiters.
▪ Controleer hoeveelheid hoeveelheid
+bijkomende hoeveelheid unit.
▪ Controleer het display van de
gebruikersinterface of de transmissiebedrading tussen buitenunit en binnenunit.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
▪ Open afsluiters.
▪ Controleer hoeveelheid hoeveelheid
+bijkomende hoeveelheid unit.
▪ Open afsluiters.
▪ Controleer hoeveelheid hoeveelheid
+bijkomende hoeveelheid unit.
▪ Controleer hoeveelheid hoeveelheid
+bijkomende hoeveelheid unit.
▪ Open afsluiters.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
52
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
10 Opsporen en verhelpen van storingen
Hoofdcode Subcode Oorzaak Oplossing
Master Slave 1 Slave 2
Storing sensor perstemperatuur (R21T): open keten – hoofdprintplaat (X19A)
Storing sensor perstemperatuur (R21T): kortsluiting – hoofdprintplaat (X19A)
Storing sensor perstemperatuur (R22T): open keten – hoofdprintplaat (X19A)
Storing sensor perstemperatuur (R22T): kortsluiting – hoofdprintplaat (X19A)
Storing temperatuursensor compressorhuis (R15T): open keten – hoofdprintplaat (X19A)
Storing temperatuursensor compressorhuis (R15T): kortsluiting – hoofdprintplaat (X19A)
Temperatuursensor aanzuigcompressor (R12T) – subprintplaat (X15A)
Sensor aanzuigtemperatuur (R10T) – hoofdprintplaat (X29A)
Temperatuursensor ontijzer warmtewisselaar (R11T) – subprintplaat (X15A)
Temperatuursensor - bovenste warmtewisselaar – gas (R8T) – hoofdprintplaat (X29A)
Temperatuursensor - onderste warmtewisselaar – gas (R9T) – hoofdprintplaat (X29A)
Temperatuursensor - vloeistof hoofd (R3T) – hoofdprintplaat (X30A)
Temperatuursensor - onderkoeling warmtewisselaar – vloeistof (R7T) – hoofdprintplaat (X30A)
Temperatuursensor - bovenste warmtewisselaar – vloeistof (R4T) – hoofdprintplaat (X30A)
Temperatuursensor - onderste warmtewisselaar – vloeistof (R5T) – hoofdprintplaat (X30A)
Temperatuursensor automatisch vullen (R14T) – subprintplaat (X15A)
Temperatuursensor - onderkoeling warmtewisselaar – gas (R6T) – hoofdprintplaat (X30A)
Temperatuursensor reservoir gas (R13T) – subprintplaat (X17A)
Storing hogedruksensor (S1NPH): open keten – hoofdprintplaat (X32A)
Storing hogedruksensor (S1NPH): kortsluiting – hoofdprintplaat (X32A)
Storing lagedruksensor (S1NPL): open keten – hoofdprintplaat (X31A)
Storing lagedruksensor (S1NPL): kortsluiting – hoofdprintplaat (X31A)
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
Controleer aansluiting op printplaat of actuator.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
53
10 Opsporen en verhelpen van storingen
Hoofdcode Subcode Oorzaak Oplossing
Master Slave 1 Slave 2
Transmissie buitenunit - inverter: INV1 transmissieprobleem - hoofdprintplaat (X20A, X28A, X40A)
Transmissie buitenunit - inverter: FAN1 transmissieprobleem - hoofdprintplaat (X20A, X28A, X40A)
Transmissie buitenunit - inverter: FAN2 transmissieprobleem - hoofdprintplaat (X20A, X28A, X40A)
Transmissie buitenunit - inverter: INV2 transmissieprobleem - hoofdprintplaat (X20A, X28A, X40A)
Transmissie hoofdprintplaat – subprintplaat – hoofdprintplaat (X20A), subprintplaat (X2A, X3A)
INV1 asymmetrische voedingsspanning Controleer of voeding binnen bereik is.
INV2 asymmetrische voedingsspanning Controleer of voeding binnen bereik is.
Storing faseomkering voeding Corrigeer fasevolgorde.
Storing faseomkering voeding Corrigeer fasevolgorde.
INV1 voedingsspanning te laag Controleer of voeding binnen bereik is.
INV1 voeding faseverlies Controleer of voeding binnen bereik is.
INV2 voedingsspanning te laag Controleer of voeding binnen bereik is
INV2 voeding faseverlies Controleer of voeding binnen bereik is.
Storingscode: systeem nog niet proefgedraaid (systeemwerking niet mogelijk)
Storing opgetreden tijdens proefdraaien Laat het systeem opnieuw proefdraaien.
, Proefdraaien afgebroken Laat het systeem opnieuw proefdraaien.
, Proefdraaien afgebroken door
communicatieproblemen
Slechte bedrading naar Q1/Q2 of binnenunit - buitenunit
Communicatiestoring binnenunit Controleer aansluiting
, Storingscode: slechte bedrading naar
Q1/Q2
Te veel binnenunits aangesloten op F1/ F2-leiding
Verkeerde combinatie in systeem. Verkeerde combinatie types binnenunit (R410A, R407C, Hydrobox, etc.)
Storing binnenunit
Storing aansluiting binnenunits of verkeerde combinatie types (R410A, R407C, Hydrobox, etc.)
Storing aansluiting binnenunits of verkeerde combinatie types (R410A, R407C, Hydrobox, etc.)
Verkeerde combinatie units (multi­systeem)
Verkeerde buitenunit aangesloten Verwijder de buitenunit.
Geen BS-unit aangesloten Sluit een BS-unit aan.
Oude BS-unit aangesloten Verwijder de BS-unit.
Probleem DIP-schakelaar BS-unit Controleer de DIP-schakelaars van de
Controleer aansluiting.
Controleer aansluiting.
Controleer aansluiting.
Controleer aansluiting.
Controleer aansluiting.
Laat systeem proefdraaien.
Controleer de communicatiebedrading en laat het systeem opnieuw proefdraaien.
Controleer bedrading (Q1/Q2).
gebruikersinterface.
Controleer bedrading Q1/Q2.
Controleer aantal aangesloten binnenunits en totale capaciteit.
Controleer of storing zich voordoet bij andere binnenunits en of combinatie van binnenunits is toegestaan.
Controleer of storing zich voordoet bij andere binnenunits en of combinatie van binnenunits is toegestaan.
Controleer of storing zich voordoet bij andere binnenunits en of combinatie van binnenunits is toegestaan.
Controleer of unittypes compatibel zijn.
BS-unit.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
54
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09

11 Als afval verwijderen

Hoofdcode Subcode Oorzaak Oplossing
Master Slave 1 Slave 2
Storing automatische adressering (inconsistentie)
Storing automatische adressering (inconsistentie)
Afsluiter gesloten of verkeerd (tijdens proefdraaien systeem)
In verband met automatisch bijvullen
Abnormaal lage druk in aanzuigleiding Sluit onmiddellijk klep A. Druk op BS1
Vorstbeveiliging binnenunit Sluit onmiddellijk klep A. Druk op BS1
Automatisch bijvullen bijna voltooid Maak u klaar voor stoppen automatisch
Automatisch bijvullen voltooid Sluit stand automatisch bijvullen af.
In verband met lekdetectiefunctie
Unit is niet klaar voor lekdetectie Zie de vereisten voor lekdetectie.
Binnenunit is buiten temperatuurbereik
voor lekdetectie
Buitenunit is buiten temperatuurbereik
voor lekdetectie
Te lage druk gemeten tijdens lekdetectie Herbegin de lekdetectie.
Binnenunit die niet compatibel is met de
lekdetectiefunctie geïnstalleerd (bijv. Hydrobox, …)
Controleer of aantal units met transmissiebedrading overeenstemt met aantal op voeding aangesloten units (controlestand) of wacht tot einde initialisering.
Controleer of aantal units met transmissiebedrading overeenstemt met aantal op voeding aangesloten units (controlestand) of wacht tot einde initialisering.
Open afsluiters.
om te resetten. Controleer de volgende punten voordat u de procedure voor automatisch bijvullen opnieuw probeert:
▪ Controleer of de gaszijdige afsluiter
goed openstaat.
▪ Controleer of de kraan van de
koelmiddelfles open is.
▪ Controleer of de luchtinlaat en -uitlaat
van de binnenunit niet geblokkeerd zijn.
om te resetten. Probeer de procedure voor automatisch bijvullen opnieuw.
bijvullen.
Probeer opnieuw wanneer omgevingsvoorwaarden zijn vervuld.
Probeer opnieuw wanneer omgevingsvoorwaarden zijn vervuld.
Zie de vereisten voor lekdetectie.
11 Als afval verwijderen
Deze unit werkt met fluorkoolwaterstof (HFK). Neem contact op met uw dealer wanneer u deze unit verwijdert.
OPMERKING
Probeer het systeem NIET zelf te ontmantelen: het ontmantelen van het systeem en het behandelen van het koelmiddel, van olie en van andere onderdelen MOETEN conform met de geldende wetgeving uitgevoerd worden. De units MOETEN voor hergebruik, recyclage en terugwinning bij een gespecialiseerd behandelingsbedrijf worden behandeld.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
55

12 Technische gegevens

a
b
a
c
d
a
b
a
e
d
e
c
a
b
a
e
d
f
c
a
b
a
e
b
d
c
a
b
a
e
d
f
c
h
1
h
2
1500
500
F
(mm)
d b
12 Technische gegevens
▪ Een deel van de recentste technische gegevens is beschikbaar
op de regionale Daikin-website (publiek toegankelijk).
▪ De volledige recentste technische gegevens zijn beschikbaar op
het Daikin-extranet (authenticatie vereist).

12.1 Overzicht: Technische gegevens

Dit hoofdstuk bevat informatie over:
▪ Serviceruimte
▪ Leidingschema
▪ Bedradingsschema

12.2 Serviceruimte: Buitenunit

Er moet voldoende ruimte rond de unit zijn voor servicewerkzaamheden en de minimale ruimte voor de luchtinlaat en
-uitblaas (raadpleeg de afbeelding hierna en kies één van de mogelijkheden).
Lay-out A+B+C+D A+B
Mogelijkheid 1 Mogelijkheid 2
3 a≥10mm
b≥300mm
c≥10mm
d≥500mm
e≥20mm
f≥600 mm
4 a≥10mm
b≥300mm
c≥10mm
d≥500mm
e≥20mm
5 a≥10mm
b≥500mm
c≥10mm
d≥500mm
e≥20mm
f≥900mm
a≥50mm
b≥100mm
c≥50mm
d≥500mm
e≥100mm
f≥500mm
a≥50mm
b≥100mm
c≥50mm
d≥500mm
e≥100mm
a≥50mm
b≥500mm
c≥50mm
d≥500mm
e≥100mm
f≥600mm
ABCD Zijden om de installatieplaats met obstakels
F Voorzijde
Aanzuigzijde
▪ Bij een installatieplaats met obstakels alleen aan de zijden A+B+C
+D, heeft de hoogte van de muren aan zijden A+C geen invloed op de afmetingen van de serviceruimte. Zie de afbeelding hiervoor voor de invloed van de hoogte van de muren aan zijden B+D op de afmetingen van de serviceruimte.
▪ Bij een montageplaats waar alleen aan de zijden A+B obstakels
voorkomen, heeft de hoogte van de muren geen invloed op aangeduide afmetingen van onderhoudsruimte.
▪ De vereiste installatieruimte op deze afbeeldingen geldt voor
verwarmen onder vollast zonder rekening te houden met eventuele ophoping van ijs. Als de installatie zich in een koude
Lay-out A+B+C+D A+B
Mogelijkheid 1 Mogelijkheid 2
1 a≥10mm
b≥300mm
c≥10mm
d≥500mm
2 a≥10mm
b≥300mm
c≥10mm
d≥500mm
e≥20mm
a≥50mm
b≥100mm
c≥50mm
d≥500mm
a≥50mm
b≥100mm
c≥50mm
d≥500mm
e≥100mm
a≥200mm
b≥300mm
a≥200mm
b≥300mm
e≥400mm
omgeving bevindt, dan moeten al de afmetingen hierboven >500 mm zijn om ophoping van ijs tussen de buitenunits te voorkomen.
INFORMATIE
De afmetingen van de serviceruimte in de afbeelding hiervoor zijn gebaseerd op koelwerking bij een omgevingstemperatuur van 35°C (standaardomstandigheden).
INFORMATIE
Zie de technische data voor meer specificaties.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
56
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
12.3 Schema van de leidingen:
a
b
d
e
c
Buitenunit
Leidingschema: 5~12 HP
12 Technische gegevens
a Afsluiter (vloeistof)
b Servicepoort
c Afsluiter (hoge druk/lage druk)
d Afsluiter (gas)
e Vulpoort
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
57
12 Technische gegevens
a
b
d
e
c
Leidingschema: 14~20 HP
a Afsluiter (vloeistof)
b Servicepoort
c Afsluiter (hoge druk/lage druk)
d Afsluiter (gas)
e Vulpoort
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
58
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
12 Technische gegevens
Vulpoort / Servicepoort
Afsluiter
Filter
Terugslagklep
Drukveiligheidsklep
Thermistor
Magneetklep
Koelplaat (printplaat)
Capillaire buis
Expansieklep
4-wegsklep
Propellerventilator
Hogedrukschakelaar
Lagedruksensor
Hogedruksensor
Olieafscheider
Accumulator
7 Voor 5~12 HP: Kleuren (zie hieronder).
7 Voor 14~20 HP: Bij gebruik van het optionele accessoire, zie
de montagehandleiding van het optionele accessoire.
8 Voor 14~20 HP: Kleuren (zie hieronder).
Symbolen:
Lokale bedrading
Klemmenstrook
Connector
Aansluitklem
Aarding
Stoorspanningsvrije aarding
Aardingsbedrading
Lokaal te voorzien
Printplaat
Schakelkast
Optie
Kleuren:
BLK Zwart
RED Rood
BLU Blauw
WHT Wit
GRN Groen
Warmtewisselaar
Compressor
Warmtewisselaar met dubbele buis
Verdeler
Vloeistofreservoir

12.4 Bedradingsschema: Buitenunit

Raadpleeg de sticker met het bedradingsschema op de unit. De gebruikte afkortingen hebben de volgende betekenis:
INFORMATIE
Het bedradingsschema op de buitenunit geldt alleen voor de buitenunit. Voor de binnenunit of optionele elektrische componenten, zie het bedradingsschema van de binnenunit.
1 Dit bedradingsschema geldt alleen voor de buitenunit.
2 Symbolen (zie hieronder).
3 Voor bedrading naar transmissie binnenunit-buitenunit F1-F2,
transmissie buitenunit-buitenunit F1-F2, transmissie buitenunit-multi Q1-Q2, zie de montagehandleiding.
4 Voor het gebruik van de schakelaar BS1~BS3, zie het label
"Voorzorgsmaatregelen bij onderhoud" op het deksel van de elektrische componentenkast.
5 Sluit de beveiligingen (S1PH, S2PH (alleen voor 14~20 HP))
NIET kort wanneer u de unit gebruikt.
6 Voor 5~12 HP: Bij gebruik van het optionele accessoire, zie
de montagehandleiding van het optionele accessoire.
6 Voor 14~20 HP: connector X1A (M2F is rood, connector X2A
(M2F) is wit.
Legende voor bedradingsschema 5~12 HP:
A1P Printplaat (primair)
A2P Printplaat (ruisfilter)
A3P Printplaat (inverter)
A4P Printplaat (ventilator)
A5P Printplaat (secundair)
BS1~BS3 (A1P) Drukknopschakelaar (MODE, SET, RETURN)
C* (A3P) Condensator
DS1, DS2 (A1P)
E1HC Carterverwarming
E3H Afvoerbakverwarming (optie)
F1U, F2U (A1P) Zekering (T 3,15A / 250V)
F3U Lokale zekering
F101U (A4P) Zekering
F401U, F403U (A2P)
F601U, (A3P) Zekering
HAP (A*P) Controlelamp (servicemonitor is groen)
K3R (A1P) Magneetrelais (Y11S)
K6R (A1P) Magneetrelais (E3H)
K7R (A1P) Magneetrelais (E1HC)
K9R (A1P) Magneetrelais (Y3S)
K11R (A1P) Magneetrelais (Y2S)
K12R (A1P) Magneetrelais (Y4S)
K13R (A1P) Magneetrelais (Y5S)
L1R Reactievat
M1C Motor (compressor)
M1F Motor (ventilator)
PS (A1P, A3P, A5P)
DIP-schakelaar
Zekering
Schakelvoeding
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
59
12 Technische gegevens
Q1DI Aardlekschakelaar
Q1LD (A1P) Aardstroomdetector
Q1RP (A1P) Detectiecircuit voor fasenomkering
R24 (A4P) Weerstand (stroomsensor)
R300 (A3P) Weerstand (stroomsensor)
R1T Thermistor (lucht)
R3T Thermistor (vloeistof, hoofd)
R4T Thermistor (warmtewisselaar, vloeistofleiding
boven)
R5T Thermistor (warmtewisselaar, vloeistofleiding
onder)
R6T Thermistor (onderkoeling warmtewisselaar gas)
R7T Thermistor (onderkoeling warmtewisselaar
vloeistof)
R8T Thermistor (warmtewisselaar, gas boven)
R9T Thermistor (warmtewisselaar, gas onder)
R10T Thermistor (aanzuiging)
R11T Thermistor (warmtewisselaar, ontdooier)
R12T Thermistor (aanzuiging compressor)
R13T Thermistor (reservoir gas)
R14T Thermistor (automatisch vullen)
R15T Thermistor (compressorhuis)
R21T Thermistor (M1C pers)
S1NPH Druksensor (hoog)
S1NPL Druksensor (laag)
S1PH Drukschakelaar (pers)
SEG1~SEG3 (A1P)
T1A Stroomsensor
V1D (A3P) Diode
V1R (A3P, A4P) Voedingsmodule
X*A Connector
X1M Klemmenstrook
X1M (A1P) Klemmenstrook (besturing)
Y1E Elektronische expansieklep (warmtewisselaar
Y2E Elektronische expansieklep (onderkoeling
Y3E Elektronische expansieklep (warmtewisselaar
Y4E Elektronische expansieklep (reservoir gas)
Y5E Elektronische expansieklep (inverter-koelen)
Y6E Elektronische expansieklep (automatisch vullen)
Y2S Elektromagnetische klep (vloeistofleiding)
Y3S Elektromagnetische klep (hogedruk-/
Y4S Elektromagnetische klep (warmtewisselaar onder)
Y5S Elektromagnetische klep (warmtewisselaar boven)
Y11S Elektromagnetische klep (M1C olieretour)
Z*C Ruisfilter (ferrietkern)
Z*F (A2P) Ruisfilter (met overspanningsbeveiliging)
Connector voor optionele accessoires:
X10A Connector (bodemplaatverwarming)
7-segmentendisplay
boven)
warmtewisselaar)
onder)
lagedrukgasleiding)
Legende voor bedradingsschema 14~20 HP:
A1P Printplaat (primair)
A2P, A5P Printplaat (ruisfilter)
A3P, A6P Printplaat (inverter)
A4P, A7P Printplaat (ventilator)
A8P Printplaat (secundair)
BS1~BS3 (A1P) Drukknopschakelaar (MODE, SET, RETURN)
C* (A3P) Condensator
DS1, DS2 (A1P)
E1HC Carterverwarming
E3H Afvoerbakverwarming (optie)
F1U, F2U (A1P) Zekering (T 3,15A / 250V)
F1U (A8P) Zekering (T 3,15A / 250V)
F3U Lokale zekering
F101U (A4P, A7P)
F401U, F403U (A2P, A5P)
F601U, (A3P, A6P)
HAP (A*P) Controlelamp (servicemonitor is groen)
K3R (A3P, A6P) Magneetrelais
K3R (A1P) Magneetrelais (Y12S)
K4R (A1P) Magneetrelais (Y11S)
K6R (A1P) Magneetrelais (E3H)
K7R (A1P) Magneetrelais (E1HC)
K8R (A1P) Magneetrelais (E2HC)
K9R (A1P) Magneetrelais (Y3S)
K11R (A1P) Magneetrelais (Y2S)
K12R (A1P) Magneetrelais (Y4S)
K13R (A1P) Magneetrelais (Y5S)
L1R, L2R Reactievat
M1C, M2C Motor (compressor)
M1F, M2F Motor (ventilator)
PS (A1P, A3P, A6P, A8P)
Q1DI Aardlekschakelaar
Q1LD (A1P) Aardstroomdetector
Q1RP (A1P) Detectiecircuit voor fasenomkering
R24 (A4P, A7P) Weerstand (stroomsensor)
R300 (A3P, A6P)
R1T Thermistor (lucht)
R3T Thermistor (vloeistof, hoofd)
R4T Thermistor (warmtewisselaar, vloeistofleiding
R5T Thermistor (warmtewisselaar, vloeistofleiding
R6T Thermistor (onderkoeling warmtewisselaar gas)
R7T Thermistor (onderkoeling warmtewisselaar
R8T Thermistor (warmtewisselaar, gas boven)
R9T Thermistor (warmtewisselaar, gas onder)
R10T Thermistor (aanzuiging)
R11T Thermistor (warmtewisselaar, ontdooier)
DIP-schakelaar
Zekering
Zekering
Zekering
Schakelvoeding
Weerstand (stroomsensor)
boven)
onder)
vloeistof)
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
60
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09

13 Over het systeem

R12T Thermistor (aanzuiging compressor)
R13T Thermistor (reservoir gas)
R14T Thermistor (automatisch vullen)
R15T (alleen 18+20 HP)
R21T, R22T Thermistor (M1C, M2C pers)
S1NPH Druksensor (hoog)
S1NPL Druksensor (laag)
S1PH, S2PH Drukschakelaar (pers)
SEG1~SEG3 (A1P)
T1A Stroomsensor
V1D (A3P, A6P) Diode
V1R (A3P, A4P, A6P, A7P)
X*A Connector
X1M Klemmenstrook
X1M (A1P) Klemmenstrook (besturing)
Y1E Elektronische expansieklep (warmtewisselaar
Thermistor (compressorhuis)
7-segmentendisplay
Voedingsmodule
boven)

Voor de gebruiker

Y2E Elektronische expansieklep (onderkoeling
warmtewisselaar)
Y3E Elektronische expansieklep (warmtewisselaar
onder)
Y4E Elektronische expansieklep (reservoir gas)
Y5E Elektronische expansieklep (inverter-koelen)
Y6E Elektronische expansieklep (automatisch vullen)
Y2S Elektromagnetische klep (vloeistofleiding)
Y3S Elektromagnetische klep (hogedruk-/
lagedrukgasleiding)
Y4S Elektromagnetische klep (warmtewisselaar onder)
Y5S Elektromagnetische klep (warmtewisselaar boven)
Y11S Elektromagnetische klep (M1C olieretour)
Y12S Elektromagnetische klep (M2C olieretour)
Z*C Ruisfilter (ferrietkern)
Z*F (A2P, A5P) Ruisfilter (met overspanningsbeveiliging)
Connector voor optionele accessoires:
X10A Connector (bodemplaatverwarming)
13 Over het systeem
De binnenunit van het VRV IV-warmteterugwinningssysteem kan worden gebruikt voor toepassingen met verwarmen/koelen. Het type binnenunit dat kan worden gebruikt hangt af van de reeks van de buitenunits.
OPMERKING
Voor latere wijzigingen of uitbreidingen van uw systeem:
Een volledig overzicht van toegelaten combinaties (voor latere systeemuitbreiding) vindt u in de technische data en moet worden geraadpleegd. Neem contact op met uw installateur voor meer informatie en professioneel advies.
In het algemeen kunnen de volgende types binnenunit worden aangesloten op een VRV IV-warmteterugwinningssysteem (niet­beperkende lijst, afhankelijk van de combinaties van het model buitenunit en het model binnenunit):
▪ VRV directe-expansiebinnenunits (DX) (lucht/luchttoepassingen).
▪ HT (hoge temperatuur) Hydrobox (lucht/watertoepassingen):
HXHD-reeks (alleen verwarmen).
▪ LT (lage temperatuur) Hydrobox (lucht/watertoepassingen):
HXY080/125-reeks.
▪ AHU (lucht/luchttoepassingen): EKEXV-kit+EKEQM-box vereist,
afhankelijk van de toepassing.
▪ Comfort-luchtgordijn (lucht/luchttoepassingen): CYVS-reeks
(Biddle).
Model Beschrijving
REMQ5 Warmteterugwinningsmodel alleen voor
meervoudig gebruik
Welke functies beschikbaar zijn, hangt af van het type van de geselecteerde buitenunit. In deze gebruiksaanwijzing staat aangegeven wanneer een functie alleen bij bepaalde modellen voorkomt.

13.1 Systeemlay-out

Uw buitenunit van de VRV IV-warmteterugwinningsreeks kan één van de volgende modellen zijn:
Model Beschrijving
REYQ8~20 Warmteterugwinningsmodel voor
enkelvoudig of meervoudig gebruik
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
61

14 Gebruikersinterface

k
e
c
k l
e
e e
f h
b
a
k
l
c c
kkk
j
c
e
i
k
k
c
d
1
3
2
5
4
e
g
c

15 Voor het gebruik

WAARSCHUWING
Deze unit bevat elektrische en hete onderdelen.
WAARSCHUWING
Controleer vóór het gebruik van de unit of zij correct werd geïnstalleerd door een installateur.
OPMERKING
Voer nooit zelf een inspectie van of servicewerkzaamheden aan de unit uit. Vraag hier een erkend servicetechnicus voor.
VOORZICHTIG
Langdurige blootstelling van uw lichaam aan de luchtstroom is niet gezond.
VOORZICHTIG
Zorg voor een goede verluchting van de ruimte als samen met het systeem een apparaat met brander wordt gebruikt; dit om zuurstofgebrek te voorkomen.
VOORZICHTIG
Gebruik het systeem NIET wanneer een rookvormig insecticide in de ruimte wordt verspreid. Anders zouden de chemische stoffen zich in de unit kunnen ophopen, met gevaar voor de gezondheid van mensen die overgevoelig zijn voor chemische stoffen.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de
a Buitenunit
b Koelmiddelleiding
c BS-unit
d Multi-BS-unit
e VRV DX-binnenunit
f LT Hydrobox-unit g VRV-binnenunit alleen koelen h HT Hydrobox-unit
i EKEXV-kit j AHU
Het volledige systeem kan in meerdere subsystemen worden verdeeld. Deze subsystemen zijn 100% onafhankelijk inzake de keuze van koelen en verwarmen, en elk subsysteem bestaat uit één enkelvoudige BS-unit of één individuele aftakkingskit van een multi­BS-unit, en alle stroomafwaarts aangesloten binnenunits. Sluit bij gebruik van een schakelaar koelen/verwarmen deze schakelaar aan op de BS-unit.
k Gebruikersinterface
l Draadloze gebruikersinterface
14 Gebruikersinterface
Deze gebruiksaanwijzing geeft een niet-beperkend overzicht van de belangrijkste functies van het systeem.
Gedetailleerde informatie over de vereiste stappen voor bepaalde functies vindt u in de specifieke montagehandleiding en gebruiksaanwijzing van de binnenunit.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de geïnstalleerde gebruikersinterface.
VOORZICHTIG
▪ Raak de interne delen van de controller NOOIT aan.
▪ Verwijder het voorpaneel NIET. Sommige onderdelen
in het toestel aanraken is gevaarlijk en kan problemen met het toestel veroorzaken. Neem contact op met uw dealer voor controle en afstelling van de interne delen.
carterverwarming van stroom te voorzien en de compressor te beschermen.
Deze gebruiksaanwijzing geldt voor de volgende systemen met standaardbesturing. Neem vóór de ingebruikneming contact op met uw dealer voor informatie over de bediening die overeenstemt met uw systeem en versie. Dit is ook het geval als uw installatie is uitgerust met een op maat ontworpen besturingssysteem.
Werkingsstanden (afhankelijk van het type binnenunit):
▪ Verwarmen en koelen (lucht/lucht).
▪ Alleen ventileren (lucht/lucht).
▪ Verwarmen en koelen (lucht/water).
▪ Warm water voor huishoudelijk gebruik
Afhankelijk van het type binnenunit zijn er specifieke functies; zie de specifieke montagehandleiding/gebruiksaanwijzing voor meer informatie.

16 Bediening

16.1 Werkingsgebied

Gebruik het systeem binnen de volgende temperatuur- en vochtgehaltewaarden om een veilige en efficiënte werking te verzekeren.
Koelen Verwarmen
Buitentemperatuur –5~43°Cdroge bol -20~20°Cdroge
bol
–20~15,5°C natte
bol
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
62
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
16 Bediening
a
b
Koelen Verwarmen
Binnentemperatuur 21~32°Cdroge bol
14~25°C natte bol
Binnenvochtigheid ≤80%
(a) Om te voorkomen dat er condens wordt gevormd en water
uit de unit druppelt. Als de temperatuur of de vochtigheid buiten deze limieten valt, kunnen beveiligingen geactiveerd worden, waardoor de unit mogelijk niet functioneert.
Het bovenstaande werkingsbereik geldt alleen wanneer directe­expansiebinnenunits op het VRV IV-systeem zijn aangesloten.
Voor Hydrobox-units of AHU-units gelden speciale waarden voor het werkingsbereik. Zie hiervoor de montagehandleiding/ gebruiksaanwijzing van de specifieke unit. Zie de technische data voor de recentste informatie.
15~27°Cdroge bol
(a)

16.2 Gebruik van het systeem

16.2.1 Over het gebruik van het systeem

▪ De bedieningsprocedure hangt af van de combinatie van
buitenunit en gebruikersinterface.
▪ Schakel de hoofdvoeding 6 uur vóór de inwerkingstelling in om de
unit te beschermen.
▪ Als de hoofdvoeding tijdens het gebruik wordt uitgeschakeld,
wordt de unit automatisch herstart zodra ze weer wordt ingeschakeld.

16.2.2 Over koelen, verwarmen, alleen ventileren en automatische werking

▪ Omschakelen is onmogelijk als op het scherm van de
gebruikersinterface besturing" staat (zie de montagehandleiding en gebruiksaanwijzing van de gebruikersinterface).
▪ Wanneer
op het display knippert, zie "16.5.1 Over master-
gebruikersinterface instellen"op pagina65.
▪ De ventilator kan mogelijk nog ongeveer 1 minuut blijven draaien
nadat het verwarmen is beëindigd.
▪ De luchtstroomsnelheid kan zich automatisch aanpassen aan de
kamertemperatuur of de ventilator kan onmiddellijk stoppen. Dit is echter geen storing.
"omschakeling onder gecentraliseerde besturing"
"omschakeling onder gecentraliseerde
Wanneer Dan
REYQ8~20 enkelvoudige modellen
De ontdooistand wordt aangegeven met de binnenunit.
Warme start
Om te voorkomen dat bij het begin van verwarmen koude lucht uit een binnenunit wordt geblazen, wordt de binnenventilator automatisch stilgelegd. Op het display van de gebruikersinterface
wordt aangegeven. Het kan even duren voordat de ventilator begint te werken. Dit is echter geen storing.
INFORMATIE
▪ De verwarmingscapaciteit neemt af wanneer de
buitentemperatuur daalt. Gebruik in dat geval een ander verwarmingstoestel in combinatie met de unit. (Wanneer u een toestel met een open vlam gebruikt, moet u de kamer constant verluchten). Plaats geen apparatuur met een open vlam op plaatsen die blootgesteld zijn aan de luchtstroom van de unit of onder de unit.
▪ Het duurt even voordat de kamer is opgewarmd nadat
u de unit hebt gestart, aangezien de unit de volledige kamer verwarmt met een warmeluchtcirculatiesysteem.
▪ Als de warme lucht naar het plafond stijgt, en de lucht
boven de vloer koud blijft, raden wij aan de circulator te gebruiken (= binnenventilator voor het circuleren van lucht). Neem contact op met uw dealer voor meer informatie.
De ventilator van de binnenunit wordt stilgelegd, de koelmiddelcyclus wordt omgekeerd en energie van in het gebouw wordt gebruikt om de warmtewisselaar van de buitenunit te ontdooien.
op het display van

16.2.4 Gebruik van het systeem (ZONDER keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de afstandsbediening)

1 Druk meermaals op de keuzeknop voor de bedrijfsstand op de
gebruikersinterface en selecteer de gewenste bedrijfsstand.
Koelen
Verwarmen
Alleen ventileren

16.2.3 Over verwarmen

Het kan langer duren voor de ingestelde temperatuur wordt bereikt voor algemeen verwarmen dan voor koelen.
De volgende stappen worden uitgevoerd om te voorkomen dat de verwarmingscapaciteit afneemt of dat koude lucht wordt uitgeblazen.
Ontdooien
Bij het verwarmen bevriest de luchtgekoelde warmtewisselaar van de buitenunit hoe langer, hoe meer, zodat steeds minder energie kan worden overgebracht naar de warmtewisselaar van de buitenunit. De verwarmingscapaciteit neemt af en het systeem moet ontdooien om het ijs van de spiraal van de buitenunit te kunnen verwijderen. Tijdens het ontdooien neemt de verwarmingscapaciteit aan de binnenunitzijde tijdelijk af tot het ontdooien beëindigd is. Na het ontdooien krijgt de unit weer haar volledige verwarmingscapaciteit.
Wanneer Dan
REYQ10~54-multi­modellen
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Tijdens het ontdooien blijft de binnenunit op een lager peil verder verwarmen. Dit verzekert u van een aangenaam comfortniveau binnen.
2 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te werken.

16.2.5 Gebruik van het systeem (MET keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de afstandsbediening)

Overzicht van de keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de afstandsbediening
a KEUZESCHAKELAAR ALLEEN
VENTILEREN/AIRCONDITIONING
Stel de schakelaar in op voor alleen
ventileren of op voor koelen of verwarmen.
b KEUZESCHAKELAAR KOELEN/
VERWARMEN
Stel de schakelaar in op of op voor verwarmen
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
voor koelen
63
16 Bediening
1
1
1
1
1
1
1
Starten
1 Selecteer als volgt de bedrijfsstand met de keuzeschakelaar
koelen/verwarmen op de afstandsbediening:
Koelen
2 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te
werken.
Stoppen
3 Druk opnieuw op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het werkingslampje gaat uit en het systeem stopt.
OPMERKING
Schakel de voeding niet meteen uit nadat de unit is gestopt, maar wacht minstens 5 minuten.
Instellen
Zie de gebruiksaanwijzing van de gebruikersinterface voor informatie over het programmeren van temperatuur, ventilatorsnelheid en luchtstroomrichting.
Verwarmen
Alleen ventileren

16.3 Gebruik van het ontvochtigingsprogramma

16.3.1 Over het ontvochtigingsprogramma

▪ Dit programma dient om de vochtigheid in uw kamer te
verminderen met een zo klein mogelijke temperatuurdaling (minimale kamerkoeling).
▪ De microcomputer bepaalt automatisch de temperatuur en de
ventilatorsnelheid (kan niet worden ingesteld met de gebruikersinterface).
▪ Deze stand is niet mogelijk bij een lage kamertemperatuur
(<20°C).
Stoppen
4 Druk opnieuw op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het werkingslampje gaat uit en het systeem stopt.
OPMERKING
Schakel de voeding niet meteen uit nadat de unit is gestopt, maar wacht minstens 5 minuten.

16.3.3 Gebruik van het ontvochtigingsprogramma (MET keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de afstandsbediening)

Starten
1 Selecteer koelen met behulp van de keuzeschakelaar koelen/
verwarmen op de afstandsbediening.
2 Druk enkele keren op de keuzeknop voor de werkingsstand op
de gebruikersinterface en selecteer (ontvochtigen).
3 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te
werken.
4 Druk op de instelknop voor de luchtstroomrichting (alleen voor
dubbelstroom, multi-stroom, hoek, plafondmontage en wandmontage). Zie "16.4 Luchtstroomrichting instellen" op
pagina64 voor meer informatie.
Stoppen
5 Druk opnieuw op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het werkingslampje gaat uit en het systeem stopt.
OPMERKING
Schakel de voeding niet meteen uit nadat de unit is gestopt, maar wacht minstens 5 minuten.

16.4 Luchtstroomrichting instellen

Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de gebruikersinterface.

16.4.1 Over de luchtstroomklep

Dubbelstroomunits+multi-stroomunits

16.3.2 Gebruik van het ontvochtigingsprogramma (ZONDER keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de afstandsbediening)

Starten
1 Druk enkele keren op de keuzeknop voor de werkingsstand op
de gebruikersinterface en selecteer
2 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te
werken.
3 Druk op de instelknop voor de luchtstroomrichting (alleen voor
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
64
dubbelstroom, multi-stroom, hoek, plafondmontage en wandmontage). Zie "16.4 Luchtstroomrichting instellen" op
pagina64 voor meer informatie.
Hoekunits
Units voor plafondmontage
Units voor wandmontage
(ontvochtigen).
In de volgende gevallen wordt de luchtstroomrichting gestuurd door een microcomputer, en kan zij verschillen van de instelling op het display.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09

17 Energie besparen en optimale werking

a
b
d
c c c c
e e e e e
b
Koelen Verwarmen
▪ Wanneer de
kamertemperatuur lager is dan de ingestelde temperatuur.
▪ Bij continue werking met horizontale luchtstroomrichting.
▪ Tijdens continue werking met neerwaartse luchtstroom bij het
koelen met een aan het plafond opgehangen of aan de wand bevestigde unit, kan de microcomputer de luchtstroomrichting sturen, en verandert ook de aanduiding op de gebruikersinterface.
De luchtstroomrichting kan worden ingesteld op één van de volgende manieren:
▪ De stand van de luchtstroomklep wordt automatisch ingesteld.
▪ De gebruiker stelt de luchtstroomrichting in.
▪ Automatische
WAARSCHUWING
Raak nooit de luchtuitlaat of horizontale bladen aan terwijl de draaiklep in werking is. Uw vingers kunnen geklemd geraken of de unit kan onklaar geraken.
OPMERKING
▪ Het draaibereik van de klep kan worden veranderd.
▪ Gebruik de klep bij voorkeur niet in de horizontale
en gewenste stand .
Neem contact op met uw dealer voor meer informatie. (alleen voor dubbelstroom, multi-stroom, hoek, plafondmontage en wandmontage).
stand afzetten op het plafond of op de klep.
. Anders kan er zich vocht of stof gaan
▪ Bij het starten.
▪ Als de kamertemperatuur
hoger is dan de ingestelde temperatuur.
▪ Bij het ontdooien.

16.5 Master-gebruikersinterface instellen

16.5.2 Gebruikersinterface als master instellen (VRV DX en Hydrobox)

1 Druk 4 seconden op de keuzeknop voor de werkingsstand van
de actuele master-gebruikersinterface. Als deze procedure nog niet was uitgevoerd, dan kunt u ze uitvoeren op de als eerste gebruikte gebruikersinterface.
Gevolg: Het display met (omschakeling onder gecentraliseerde besturing) van alle op dezelfde buitenunit aangesloten slave-gebruikersinterfaces knippert.
2 Druk op de keuzeknop voor de werkingsstand van de controller
die u als master-gebruikersinterface wilt instellen.
Gevolg: De instelling is voltooid. Deze gebruikersinterface is ingesteld als master-gebruikersinterface en
(omschakeling onder gecentraliseerde besturing) verdwijnt van het display. Op de displays van de andere gebruikersinterfaces
staat (omschakeling onder gecentraliseerde besturing).

16.6 Over besturingssystemen

Behalve individuele besturing (één gebruikersinterface bestuurt één binnenunit), biedt dit systeem nog twee andere besturingssystemen. Controleer het volgende als uw unit met één van die besturingssystemen is uitgerust:
Type Beschrijving
Groepsbesturing 1 gebruikersinterface bestuurt tot 16
Besturing met 2 gebruikersinterfaces
OPMERKING
Neem contact op met uw dealer als u de combinatie of de instelling van groepsbesturing en besturing met 2 gebruikersinterfaces wilt wijzigen.
binnenunits. Alle binnenunits krijgen dezelfde instelling.
2 gebruikersinterfaces besturen 1 binnenunit (bij groepsbesturing is dit 1 groep van binnenunits). De unit wordt individueel bestuurd.

16.5.1 Over master-gebruikersinterface instellen

17 Energie besparen en optimale
werking
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om voor een optimale werking van het systeem te zorgen.
▪ Stel de luchtuitlaat zo in dat de lucht niet rechtstreeks op de
aanwezige personen wordt geblazen.
▪ Pas de kamertemperatuur aan voor een aangename omgeving.
Voorkom te sterk verwarmen of koelen.
▪ Houd bij het koelen rechtstreeks zonlicht uit de kamer met behulp
a Buitenunit
b BS-unit
c VRV DX-binnenunit
d HT Hydrobox-unit
e Gebruikersinterface
Wanneer het systeem is geïnstalleerd zoals in de afbeelding hiervoor, dan moet – voor elk subsysteem – één van de gebruikersinterfaces als hoofdgebruikersinterface worden ingesteld.
Op de displays van de slave-gebruikersinterfaces staat (omschakeling onder gecentraliseerde besturing) en de slave­gebruikersinterfaces volgen automatisch de bedrijfsstand bepaald door de master-gebruikersinterface.
Verwarmen of koelen selecteren kan alleen met de master­gebruikersinterface.
van gordijnen of jaloezieën.
▪ Verlucht dikwijls. Zorg bij langdurig gebruik vooral voor
verluchting.
▪ Houd deuren en ramen dicht. Als de deuren of ramen open
blijven, zal er lucht uit de kamer stromen, met een kleiner koel- of verwarmeffect tot gevolg.
▪ Koel of verwarm NIET te sterk. Om zuinig om te gaan met energie
houdt u de temperatuurinstelling op een gematigd niveau.
▪ Plaats NOOIT voorwerpen in de buurt van de luchtinlaat of -uitlaat
van de unit. Anders kan het verwarmings-/koeleffect afnemen of het systeem uitgeschakeld worden.
▪ Zet de hoofdvoedingsschakelaar van de unit uit als de unit
gedurende langere tijd niet zal worden gebruikt. Er wordt immers stroom verbruikt zolang de schakelaar niet uitgeschakeld is. Zet de hoofdvoedingsschakelaar 6 uur voor gebruik aan alvorens de
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
65

18 Onderhoud en service

unit opnieuw op te starten, dit om een vlotte werking te garanderen. (Zie "Onderhoud" in de handleiding van de binnenunit.)
▪ Als op het display staat (tijd om het luchtfilter te reinigen), laat
u de filters door een erkend servicetechnicus schoonmaken. (Zie "Onderhoud" in de handleiding van de binnenunit.)
▪ Houd de binnenunit en de gebruikersinterface op minstens 1 m
van televisie-, radio-, stereotoestellen of dergelijke. Anders zijn statische storingen of vervormde beelden mogelijk.
▪ Plaats GEEN voorwerpen onder de binnenunit; anders kunnen ze
schade oplopen door water.
▪ Bij een vochtigheid van meer dan 80% of wanneer de afvoeruitlaat
verstopt is, kan condensvorming optreden.
Dit VRV IV-warmteterugwinningssysteem is uitgerust met een geavanceerde energiespaarfunctie. U kunt voorrang geven aan een laag energieverbruik of aan het comfortniveau. Verschillende parameters kunnen worden ingesteld, met als resultaat de optimale balans tussen energieverbruik en comfort voor een specifieke toepassing.
Zie hierna voor een rudimentaire beschrijving van de mogelijke patronen. Neem contact met uw installateur voor advies of om de parameters aan uw noden aan te passen.
De montagehandleiding bevat meer gedetailleerde informatie voor de installateur. Hij kan u helpen om een optimale balans tussen energieverbruik en comfort te bereiken.

17.1 Beschikbare hoofdgebruiksmethoden

Basis
De koelmiddeltemperatuur wordt vastgelegd onafhankelijk van de situatie. Dit komt overeen met de bekende standaardwerking van vorige VRV-systemen.
Automatisch
De koelmiddeltemperatuur wordt ingesteld afhankelijk van de buitentemperatuur. De koelmiddeltemperatuur wordt zo aangepast aan de vereiste belasting (die ook overeenstemt met de buitentemperatuur).
Wanneer uw systeem bijvoorbeeld in de koelstand staat, dan moet bij een lage buitentemperatuur (bijv. 25°C) minder worden gekoeld dan bij een hoge buitentemperatuur (bijv. 35°C). Op basis hiervan begint het systeem automatisch de koelmiddeltemperatuur te verhogen, de geleverde capaciteit te verlagen en de efficiëntie van het systeem te verhogen.
Hi-sensible/economic (koelen/verwarmen)
De koelmiddeltemperatuur wordt hoger/lager (koelen/verwarmen) ingesteld dan bij basisgebruik. De nadruk voor de Hi-sensible stand ligt op het comfortgevoel van de klant.
De selectiemethode van de binnenunits is belangrijk omdat de beschikbare capaciteit niet dezelfde is als bij basisgebruik.
Gelieve contact op te nemen met uw installateur voor meer informatie over Hi-sensible toepassingen.

17.2 Mogelijke comfortinstellingen

Voor elk van de voorgaande standen kan een comfortniveau worden geselecteerd. Het comfortniveau houdt verband met de timing en de inspanning (energieverbruik) om een bepaalde kamertemperatuur te bereiken door de koelmiddeltemperatuur tijdelijk te veranderen om zo de gevraagde omstandigheden sneller te bereiken.
▪ Krachtig
▪ Snel
▪ Gematigd
▪ Eco
INFORMATIE
Een combinatie van de Automatische stand met Hydrobox­toepassingen kan interessant zijn. Het effect van de energiespaarfunctie kan heel beperkt zijn wanneer een lage/hoge (koelen/verwarmen) temperatuur van het uittredend water wordt gevraagd.
18 Onderhoud en service
OPMERKING
Voer nooit zelf een inspectie van of servicewerkzaamheden aan de unit uit. Vraag hier een erkend servicetechnicus voor.
WAARSCHUWING
Vervang nooit een zekering door een zekering met een andere waarde of andere draden als een zekering is doorgebrand. Het gebruik van een draad of koperdraad kan een uitval van de unit of brand veroorzaken.
VOORZICHTIG
Steek GEEN vingers, stokken of andere voorwerpen in de luchtinlaat of -uitlaat. Verwijder de ventilatorafscherming NIET. Wanneer de ventilator met hoge snelheid draait, zou dit letsels veroorzaken.
VOORZICHTIG: Kijk uit voor de ventilator!
De unit inspecteren met een draaiende ventilator is gevaarlijk.
Schakel de hoofdschakelaar altijd uit alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
VOORZICHTIG
Controleer na langdurig gebruik of de staander en bevestiging niet beschadigd zijn. Bij beschadiging dreigt de unit te vallen en letsel te veroorzaken.
OPMERKING
Veeg het bedieningspaneel van de controller NIET af met benzine, thinner, reinigingsdoeken met chemische producten, enz. Het paneel kan verkleuren of de coating kan afschilferen. Dompel bij een sterk vervuild bedieningspaneel een doek in met water verdund neutraal detergent, wring de doek goed uit en veeg er dan het paneel mee schoon. Veeg het daarna af met een andere droge doek.

18.1 Onderhoud na een lange periode van stilstand

Bijvoorbeeld aan het begin van het seizoen.
▪ Controleer en verwijder alles dat de inlaat- en uitlaatopeningen
van de binnen- en buitenunits zou kunnen blokkeren.
▪ Reinig de luchtfilters en behuizingen van de binnenunits. Neem
contact op met uw installateur of onderhoudspersoon om de luchtfilters en buitenkant van de binnenunit schoon te maken. Tips voor het onderhoud en procedures voor het schoonmaken vindt u in de montagehandleiding/gebruiksaanwijzing van de specifieke binnenunits. Installeer de gereinigde luchtfilters terug in dezelfde positie.
▪ Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik van de unit in,
dit om een vlotte werking te verzekeren. Zodra de voeding wordt ingeschakeld, verschijnt het displays van de gebruikersinterface.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
66
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
18 Onderhoud en service

18.2 Onderhoud voor een lange periode van stilstand

Bijvoorbeeld aan het eind van het seizoen.
▪ Laat de binnenunits ongeveer een halve dag draaien in de stand
alleen ventileren om de binnenkant van de units te drogen. Zie
"16.2.2 Over koelen, verwarmen, alleen ventileren en automatische werking"op pagina63 voor meer informatie over de
stand alleen ventileren.
▪ Schakel de voeding uit. Het display van de gebruikersinterface
gaat uit.
▪ Reinig de luchtfilters en behuizingen van de binnenunits. Neem
contact op met uw installateur of onderhoudspersoon om de luchtfilters en buitenkant van de binnenunit schoon te maken. Tips voor het onderhoud en procedures voor het schoonmaken vindt u in de montagehandleiding/gebruiksaanwijzing van de specifieke binnenunits. Installeer de gereinigde luchtfilters terug in dezelfde positie.

18.3 Over het koelmiddel

Dit product bevat gefluoreerde broeikasgassen. Laat de gassen NIET vrij in de atmosfeer.
Koelmiddeltype: R410A
Waarde globaal opwarmingspotentieel (GWP): 2087,5
OPMERKING
De geldende wetgeving met betrekking tot gefluoreerde broeikasgassen vereist dat de koelmiddelvulling van de
unit wordt aangegeven zowel in gewicht als in CO2­equivalent.
Formule om de hoeveelheid in ton CO2-equivalent te berekenen: GWP-waarde koelmiddel × totale
koelmiddelvulling [in kg] / 1000
Neem contact op met uw installateur voor meer informatie.
WAARSCHUWING
Het koelmiddel in het systeem is veilig en lekt normaal niet. Als het koelmiddel in de ruimte lekt, kan een schadelijk gas vrijkomen bij contact met vuur van een brander, een verwarming of een fornuis.
Schakel alle verwarmingstoestellen met verbranding uit, verlucht de ruimte en neem contact op met de dealer waar u de unit hebt gekocht.
Gebruik het systeem niet totdat iemand van de servicedienst heeft bevestigd dat het deel met het koelmiddellek gerepareerd is.

18.4 Dienst-na-verkoop en garantie

18.4.1 Garantieperiode

▪ Bij dit product wordt een garantiekaart geleverd die de dealer bij
de installatie heeft ingevuld. De klant moet de ingevulde kaart controleren en zorgvuldig bewaren.
▪ Als het product binnen de garantieperiode moet worden
gerepareerd, neemt u contact op met uw dealer en houd u de garantiekaart klaar.
een zekere technische kennis. Om voor een optimaal onderhoud van uw units te zorgen, raden wij aan de normale onderhoudswerkzaamheden aan te vullen met een onderhouds- en inspectiecontract. Ons dealernetwerk heeft toegang tot een permanente voorraad essentiële onderdelen om uw unit zo lang mogelijk te laten meegaan. Neem contact op met uw dealer voor meer informatie.
Vermeld altijd de volgende informatie wanneer u uw dealer om een interventie vraagt:
▪ De volledige modelnaam van de unit.
▪ Het fabricagenummer (vermeld op het naamplaatje van de unit).
▪ De installatiedatum.
▪ De symptomen of de storing, en details van het defect.
WAARSCHUWING
▪ Wijzig, demonteer, verwijder, herinstalleer of repareer
de unit niet zelf aangezien een verkeerde demontage of installatie een elektrische schok of brand kan veroorzaken. Neem contact op met uw dealer.
▪ Zorg dat er geen open vlammen zijn in het geval van
een koelmiddellek. Het koelmiddel zelf is helemaal veilig, niet-giftig en niet-brandbaar, maar er zal wel een giftig gas vrijkomen wanneer het koelmiddel per ongeluk lekt in een kamer met lucht van een ventilatorkachel, gasfornuis, enz. Laat de reparatie van een lek altijd controleren door erkend servicepersoneel voordat u de unit weer in gebruik neemt.

18.4.3 Aanbevolen onderhouds- en inspectiecycli

De vermelde onderhouds- en vervangingscycli staan los van de garantieperiode van de onderdelen.
Onderdeel Inspectiecy
clus
Elektromotor 1 jaar 20.000 uur
Printplaat 25.000 uur
Warmtewisselaar 5 jaar
Sensor (thermistor, enz.) 5 jaar
Gebruikersinterface en schakelaars
Lekbak 8 jaar
Expansieklep 20.000 uur
Magneetklep 20.000 uur
Voor de tabel wordt uitgegaan van de volgende gebruiksomstandigheden:
▪ Normaal gebruik zonder veelvuldig starten en stoppen van de unit.
Afhankelijk van het model, bevelen wij aan het toestel niet meer dan 6 keer/uur te starten en te stoppen.
▪ Er wordt uitgegaan van een gebruik van 10 uur/dag en 2.500 uur/
jaar.
Onderhoudscyclus
(vervangingen en/of
reparaties)
25.000 uur

18.4.2 Aanbevelingen voor onderhoud en inspectie

Aangezien zich na verschillende jaren van gebruik stof kan ophopen in de unit, zullen de prestaties van de unit enigszins afnemen. Het demonteren en schoonmaken van de binnenkant van units vereist
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
67

19 Opsporen en verhelpen van storingen

OPMERKING
▪ In de tabel staan de belangrijkste onderdelen.
Raadpleeg uw onderhouds- en inspectiecontract voor meer informatie.
▪ De tabel geeft de aanbevolen onderhoudsperiodes
aan. Om de unit evenwel zo lang mogelijk te laten meegaan, is het mogelijk dat u het onderhoud vroeger moet uitvoeren. De aanbevolen intervallen kunnen worden gebruikt voor het gepaste onderhoudsontwerp voor wat betreft de budgettering van kosten voor onderhoud en inspectie. Afhankelijk van de inhoud van het onderhouds- en inspectiecontract, kunnen de inspectie- en onderhoudscycli in werkelijkheid korter zijn dan vermeld.

18.4.4 Verkorte onderhouds- en vervangingscycli

De volgende omstandigheden kunnen aanleiding geven tot een kortere "onderhoudscyclus" of "vervangingscyclus":
De unit wordt gebruikt op een plaats waar:
▪ Hitte en vochtigheid buiten de normale waarden schommelen.
▪ Grote stroomschommelingen (spanning, frequentie,
golfvervorming, enz.) (de unit kan niet worden gebruikt als de stroomschommelingen buiten het toelaatbare bereik vallen).
▪ Er vaak schokken en trillingen zijn.
▪ De lucht stof, zout, schadelijke gassen of olienevel zoals
zwavelzuur en waterstofsulfide bevat.
▪ Het toestel frequent wordt gestart en gestopt of lange tijd blijft
draaien (sites met airconditioning rond de klok).
Aanbevolen vervangingscyclus voor slijtageonderdelen
Onderdeel Inspectiec
yclus
Luchtfilter 1 jaar 5 jaar
Filter met hoog rendement 1 jaar
Zekering 10 jaar
Carterverwarming 8 jaar
Onderdelen onder druk Neem ingeval van
OPMERKING
▪ In de tabel staan de belangrijkste onderdelen.
Raadpleeg uw onderhouds- en inspectiecontract voor meer informatie.
▪ De tabel geeft de aanbevolen vervangingsintervallen
aan. Om de unit evenwel zo lang mogelijk te laten meegaan, is het mogelijk dat u het onderhoud vroeger moet uitvoeren. De aanbevolen intervallen kunnen worden gebruikt voor het gepaste onderhoudsontwerp voor wat betreft de budgettering van kosten voor onderhoud en inspectie. Neem contact op met uw dealer voor meer informatie.
Onderhoudscyclus
(vervangingen en/of
reparaties)
corrosie contact op met
uw plaatselijke verdeler.
19 Opsporen en verhelpen van
storingen
Als zich één van de volgende problemen voordoet, neem dan onderstaande maatregelen en neem contact op met uw dealer.
WAARSCHUWING
Stop de werking en schakel de voeding uit als er zich iets abnormaals voordoet (brandgeur, enz.).
Als u de unit onder dergelijke omstandigheden laat werken, kan dit leiden tot een defect, elektrische schok of brand. Neem contact op met uw dealer.
ALLEEN een erkend servicetechnicus mag het systeem repareren.
Storing Maatregel
Als een beveiliging zoals een zekering, onderbreker of aardlekschakelaar vaak in werking treedt, of als de AAN/UIT­schakelaar NIET goed werkt.
Als water uit de unit lekt. Stop de werking.
De bedrijfsschakelaar werkt NIET goed. Schakel de voeding UIT.
Als het unitnummer op het display van de gebruikersinterface staat, het bedrijfslampje knippert en de storingscode wordt aangegeven.
Als het systeem NIET goed werkt en geen van de bovenstaande storingen in aanmerking komt, volg dan de onderstaande procedures.
Storing Maatregel
Indien het systeem helemaal niet werkt.
Het systeem werkt wel voor alleen ventileren, maar stopt meteen bij het verwarmen of koelen.
▪ Controleer of er geen
stroomonderbreking is. Wacht tot de stroom is hersteld. Als de stroom tijdens de werking uitvalt, zal het systeem automatisch herstarten direct nadat de voedingsspanning is hersteld.
▪ Controleer of er geen zekering is
doorgebrand of een onderbreker in werking is gesteld. Vervang indien nodig de zekering of stel de onderbreker terug.
▪ Controleer of de luchtinlaat of -uitlaat van
de buitenunit of de binnenunit niet geblokkeerd is. Verwijder eventuele obstakels en zorg voor voldoende ventilatie.
▪ Controleer of (tijd om luchtfilter te
reinigen) op het display van de gebruikersinterface staat. (Zie
"18Onderhoud en service"op pagina66
en "Onderhoud" in de handleiding van de binnenunit.)
Schakel de hoofdvoeding UIT.
Verwittig uw installateur en geef hem de storingscode door.
INFORMATIE
Het is mogelijk dat schade veroorzaakt door het demonteren of schoonmaken van de binnenkant van units door iemand anders dan onze erkende dealers niet onder de garantie valt.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
68
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
19 Opsporen en verhelpen van storingen
Storing Maatregel
Het systeem werkt, maar koelt of verwarmt onvoldoende.
Neem contact op met uw installateur als u na controle van alle bovenstaande punten het probleem niet zelf kunt oplossen. Geef hem de symptomen door, de volledige modelnaam van de unit (met indien mogelijk ook het fabricagenummer) en de installatiedatum (mogelijk vermeld op de garantiekaart).
▪ Controleer of de luchtinlaat of -uitlaat van
de buitenunit of de binnenunit niet geblokkeerd is. Verwijder eventuele obstakels en zorg voor voldoende ventilatie.
▪ Controleer of het luchtfilter niet verstopt
is (zie "Onderhoud" in de handleiding van de binnenunit).
▪ Controleer de temperatuurinstelling.
▪ Controleer de instelling van de
ventilatorsnelheid op uw gebruikersinterface.
▪ Controleer of er geen deuren of ramen
openstaan. Sluit alle deuren en ramen om te voorkomen dat er wind binnenkomt.
▪ Controleer of er niet te veel mensen
aanwezig zijn in de kamer tijdens het koelen. Controleer of de warmtebron in de kamer niet te groot is.
▪ Controleer of er geen rechtstreeks
zonlicht in de kamer schijnt. Gebruik gordijnen of jaloezieën.
▪ Controleer of de luchtstroomhoek goed
is.

19.1 Storingscodes: Overzicht

Neem contact op met uw installateur wanneer een storingscode op het scherm van de gebruikersinterface van de binnenunit staat. Geef hem de storingscode door, het unittype en het serienummer (deze laatste twee vindt u op het naamplaatje van de unit).
Hierna vindt u een lijst met storingscodes als referentie. Afhankelijk van de ernst van de storingscode, kunt u op de AAN/UIT-knop drukken om de code te resetten. Vraag anders advies aan uw installateur.
Hoofdcode Inhoud
Externe beveiliging geactiveerd
EEPROM-storing (binnenunit)
Storing afvoersysteem (binnenunit)
Storing ventilatormotor (binnenunit)
Storing motor draaiklep (binnenunit)
Storing expansieklep (binnenunit)
Storing afvoer (binnenunit)
Storing stofkamer filter (binnenunit)
Storing capaciteitsinstelling (binnenunit)
Storing transmissie tussen hoofdprintplaat en subprintplaat (binnenunit)
Storing thermistor warmtewisselaar (binnenunit; vloeistof)
Storing thermistor warmtewisselaar (binnenunit; gas)
Storing thermistor aanzuiglucht (binnenunit)
Storing thermistor perslucht (binnenunit)
Storing bewegingsdetector of vloertemperatuursensor (binnenunit)
Hoofdcode Inhoud
Storing thermistor gebruikersinterface (binnenunit)
Storing printplaat (buitenunit)
Aardlekschakelaar geactiveerd (buitenunit)
Hogedrukschakelaar geactiveerd
Storing lage druk (buitenunit)
Compressorblokkering gedetecteerd (buitenunit)
Storing ventilatormotor (buitenunit)
Storing elektronische expansieklep (buitenunit)
Storing perstemperatuur (buitenunit)
Abnormale aanzuigtemperatuur (buitenunit)
Detectie te veel koelmiddel
Storing hogedrukschakelaar
Storing lagedrukschakelaar
Probleem ventilatormotor (buitenunit)
Storing omgevingstemperatuursensor (buitenunit)
Storing druksensor
Storing stroomsensor
Storing perstemperatuursensor (buitenunit)
Storing gastemperatuursensor warmtewisselaar (buitenunit)
Storing aanzuigtemperatuursensor (buitenunit)
Storing temperatuursensor ontijzen (buitenunit)
Storing vloeistoftemperatuursensor (na onderkoeling HE) (buitenunit)
Storing vloeistoftemperatuursensor (warmtewisselaar) (buitenunit)
Storing gastemperatuursensor (na onderkoeling HE) (buitenunit)
Storing hogedruksensor (S1NPH)
Storing lagedruksensor (S1NPL)
INV-printplaat abnormaal
Lameltemperatuur abnormaal
Inverter-printplaat defect
Overstroom compressor gedetecteerd
Compressorblokkering (opstarten)
Transmissie buitenunit - inverter: Probleem INV­transmissie
INV asymmetrische voedingsspanning
I.v.m. automatisch vullen
Storing lamelthermistor
I.v.m. automatisch vullen
I.v.m. automatisch vullen
I.v.m. automatisch vullen
Storing capaciteitsinstelling (buitenunit)
Abnormale daling lage druk, defecte expansieklep
Storing faseomkering voeding
INV voedingsspanning te laag
Systeem nog niet proefgedraaid
Defecte bedrading tussen binnen- en buitenunit
Abnormale communicatie tussen gebruikersinterface en binnenunit
Defecte bedrading naar buitenunit/buitenunit
Abnormale communicatie tussen hoofd- en subgebruikersinterface
Verkeerde combinatie in systeem. Verkeerd type binnenunit aangesloten. Storing binnenunit.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
69
19 Opsporen en verhelpen van storingen
Hoofdcode Inhoud
Storing aansluiting binnenunits of verkeerde combinatie types
Dubbel gecentraliseerd adres
Storing in communicatie gecentraliseerde besturing ­binnenunit
Storing automatische adressering (inconsistentie)
Storing automatische adressering (inconsistentie)

19.2 Symptomen die geen storingen van het systeem zijn

De volgende symptomen zijn GEEN storingen van het systeem:

19.2.1 Symptoom: Het systeem werkt niet

▪ De airconditioner start niet meteen nadat u op de AAN/UIT-knop
van de gebruikersinterface drukt. Als het bedrijfslampje brandt, is toestand van het systeem normaal. Om overbelasting van de compressormotor te voorkomen, start de airconditioner pas 5 minuten nadat hij werd uitgeschakeld. Deze vertraging wordt ook toegepast na gebruik van de keuzeknop voor de bedrijfsstand.
▪ Als "Onder gecentraliseerde besturing" op de gebruikersinterface
staat, knippert het display enkele seconden wanneer u op de werkingstoets drukt. Het knipperende display betekent dat de gebruikersinterface niet kan worden gebruikt.
▪ Het systeem start niet meteen nadat de voeding is ingeschakeld.
Wacht één minuut tot de microcomputer bedrijfsklaar is.

19.2.2 Symptoom: Koelen/verwarmen kan niet worden omgeschakeld

(omschakeling onder gecentraliseerde besturing) op het
display betekent dat dit een slave-gebruikersinterface is.
▪ Wanneer de keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening is geïnstalleerd en op het display (omschakeling onder gecentraliseerde besturing) staat, betekent dit dat omschakelen koelen/verwarmen wordt geregeld door de keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de afstandsbediening. Vraag uw dealer waar de afstandsbedieningsschakelaar is geïnstalleerd.

19.2.3 Symptoom: Ventileren is mogelijk, maar koelen en verwarmen werken niet

Onmiddellijk na het inschakelen. De microcomputer is nog aan het opstarten en voert een communicatiecontrole uit met alle binnenunits. Wacht 12 minuten (maximum) tot de microcomputer klaar is.

19.2.4 Symptoom: De ventilatorsnelheid stemt niet overeen met de instelling

De ventilatorsnelheid verandert niet wanneer u op de instelknop voor de ventilatorsnelheid drukt. Wanneer de kamertemperatuur bij het verwarmen de ingestelde temperatuur bereikt, valt de buitenunit stil en gaat de ventilator van de binnenunit over naar fluistersnelheid. Dit voorkomt dat koude lucht rechtstreeks op de personen in de kamer wordt geblazen. De ventilatorsnelheid verandert niet wanneer u op de knop drukt, zelfs niet wanneer een andere binnenunit verwarmt.

19.2.5 Symptoom: De luchtstroomrichting stemt niet overeen met de instelling

De luchtstroomrichting stemt niet overeen met het display van de gebruikersinterface. De luchtstroomrichting zwenkt niet. Dit komt doordat de unit door de microcomputer wordt bestuurd.

19.2.6 Symptoom: Uit het toestel komt witte rook (binnenunit)

▪ Wanneer het vochtgehalte bij het koelen hoog is. Als de
binnenkant van een binnenunit extreem vuil is, zal de temperatuurverdeling in de kamer ongelijk zijn. Daarom is het nodig om de binnenkant van de binnenunit schoon te maken. Vraag aan uw dealer meer informatie over het schoonmaken van de unit. Dit is het werk van een erkend servicetechnicus.
▪ Meteen na het beëindigen van het koelen en bij lage
kamertemperatuur en laag vochtgehalte. Warm koelgas stroomt terug in de binnenunit en produceert stoom.

19.2.7 Symptoom: Uit het toestel komt witte rook (binnenunit, buitenunit)

Wanneer het systeem na het ontdooien wordt omgeschakeld op verwarmen. Het vocht van het ontdooien wordt omgezet in stoom en wordt uitgeblazen.

19.2.8 Symptoom: Op het display van de gebruikersinterface staat "U4" of "U5", de unit stopt, en start weer na enkele minuten

De gebruikersinterface wordt gestoord door interferentie van andere elektrische toestellen. Dit maakt communicatie tussen de units onmogelijk, en ze worden stilgelegd. De werking wordt automatisch hervat zodra de interferentie ophoudt.

19.2.9 Symptoom: De airconditioners maken lawaai (binnenunit)

▪ Een zoevend geluid is hoorbaar onmiddellijk na het inschakelen
van de voeding. De elektronische expansieklep in een binnenunit begint te werken en produceert het geluid. Dit zal na ongeveer één minuut echter afnemen.
▪ Er is een constant "shah" geluid hoorbaar wanneer het systeem
koelt of stilstaat. Dit geluid wordt geproduceerd wanneer de afvoerpomp (optioneel accessoire) werkt.
▪ Er is een "pishi-pishi" knarsend geluid hoorbaar wanneer het
systeem stopt na het verwarmen. Dit geluid wordt geproduceerd door het uitzetten of krimpen van plastic onderdelen door het temperatuurverschil.
▪ Er is een laag "sah", "choro-choro" geluid hoorbaar wanneer de
binnenunit stilstaat. Dit geluid is hoorbaar wanneer een andere binnenunit werkt. Om te voorkomen dat er olie en koelmiddel in het systeem blijft, wordt een kleine hoeveelheid koelmiddel in de kring rondgestuurd.

19.2.10 Symptoom: De airconditioners maken lawaai (binnenunit, buitenunit)

▪ Een constant laag sissend geluid is hoorbaar wanneer het
systeem koelt of ontdooit. Dit is het geluid van het koelgas dat door zowel binnen- als buitenunits stroomt.
▪ Een sissend geluid is hoorbaar bij het starten of meteen na het
stoppen van de werking of het ontdooien. Dit wordt veroorzaakt door het stoppen of wijzigen van de koelmiddelstroom.

19.2.11 Symptoom: De airconditioners maken lawaai (buitenunit)

De hoogte van het bedrijfsgeluid verandert. Dit geluid wordt veroorzaakt door de frequentiewijziging.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
70
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09

20 Verplaatsen

19.2.12 Symptoom: Er komt stof uit de unit

Wanneer een unit na een lange periode van stilstand weer wordt gebruikt. Dit komt door stof in de unit.

19.2.13 Symptoom: De units geven een geur af

De unit kan geuren opnemen van kamers, meubilair, sigaretten, enz., en die dan weer afgeven.

19.2.14 Symptoom: De ventilator van de buitenunit draait niet

Tijdens de werking. De ventilatorsnelheid wordt geregeld met het oog op een optimale werking van het product.

19.2.15 Symptoom: Op het scherm staat "88"

Dit is het geval meteen nadat de hoofdvoeding is ingeschakeld en betekent dat de gebruikersinterface in de normale toestand staat. Dit duurt 1minuut.

19.2.16 Symptoom: De compressor in de buitenunit stopt niet na een korte verwarmingscyclus

Dit voorkomt dat er koelmiddel in de compressor blijft. De unit zal na 5 tot 10 minuten stoppen.

19.2.17 Symptoom: De binnenkant van een buitenunit is warm, zelfs wanneer de unit is gestopt

De carterverwarming verwarmt de compressor zodat deze vlot kan starten.

19.2.18 Symptoom: U voelt warme lucht wanneer de binnenunit gestopt is

Meer dan één binnenunit draait op hetzelfde systeem. Wanneer een andere unit werkt, blijft er nog wat koelmiddel door de unit stromen.
20 Verplaatsen
Neem contact op met uw dealer om de volledige unit te verwijderen en opnieuw te installeren. Het verplaatsen van units vereist een zekere technische kennis.

21 Als afval verwijderen

Deze unit werkt met fluorkoolwaterstof (HFK). Neem contact op met uw dealer wanneer u deze unit verwijdert.
OPMERKING
Probeer het systeem NIET zelf te ontmantelen: het ontmantelen van het systeem en het behandelen van het koelmiddel, van olie en van andere onderdelen MOETEN conform met de geldende wetgeving uitgevoerd worden. De units MOETEN voor hergebruik, recyclage en terugwinning bij een gespecialiseerd behandelingsbedrijf worden behandeld.

22 Technische gegevens

22.1 Informatievereisten voor ecologisch ontwerp

Volg de onderstaande stappen om de gegevens van het Energy Label – Lot 21 van de unit en combinaties van buitenunit/binnenunit te raadplegen.
1 Ga naar de volgende webpagina: https://energylabel.daikin.eu/
2 Om verder te gaan, kies:
▪ "Continue to Europe" voor de internationale website. ▪ "Other country" voor een site voor een specifiek land.
Gevolg: U gaat naar de webpagina "Seasonal efficiency".
3 Klik bij "Eco Design – Ener LOT21" op "Generate your data".
Gevolg: U gaat naar de webpagina "Seasonal efficiency
(LOT21)".
4 Volg de instructies op de webpagina om de juiste unit te
selecteren.
Gevolg: Na de selectie kunt u de LOT 21 datasheet worden geraadpleegd als PDF of als HTML-webpagina.
INFORMATIE
Andere documenten (bijv. handleidingen, ...) kunnen ook op deze webpagina worden geraadpleegd.

23 Verklarende woordenlijst

Dealer
Verdeler die het product verkoopt.
Erkende installateur
Technisch bekwame persoon met een erkenning om het product te installeren.
Gebruiker
Persoon die de eigenaar is van het product en/of die het product gebruikt.
Geldende wetgeving
Alle geldende internationale, Europese, nationale en plaatselijke richtlijnen, wetten, reglementen en/of voorschriften betreffende een bepaald product of domein.
Onderhoudsbedrijf
Bedrijf dat bevoegd is om de vereiste service voor het product uit te voeren of te coördineren.
Installatiehandleiding
Handleiding met instructies betreffende het installeren, het configureren en het onderhouden van een bepaald product of een bepaalde toepassing.
Gebruiksaanwijzing
Instructiehandleiding voor een bepaald product of een bepaalde toepassing waarin wordt uitgelegd hoe het product of de toepassing moet worden gebruikt.
Instructies voor het onderhoud
Instructiehandleiding bedoeld voor een bepaald product of een bepaalde toepassing waarin wordt uitgelegd hoe dit product (indien van toepassing) dient gemonteerd, geconfigureerd, gebruikt en/of onderhouden te worden.
Accessoires
Labels, handleidingen, informatiefiches, apparatuur en uitrustingen die met het product worden meegeleverd en die volgens de instructies in de meegeleverde documentatie geïnstalleerd moeten worden.
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B VRV IV+ warmteterugwinning 4P561154-1 – 2018.09
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
71
23 Verklarende woordenlijst
Optionele apparatuur
Door Daikin gemaakte of goedgekeurde apparatuur en uitrustingen die met het product volgens de instructies in de meegeleverde documentatie gecombineerd mogen worden.
Ter plaatse te voorzien
NIET door Daikin gemaakte apparatuur en uitrustingen die met het product volgens de instructies in de meegeleverde documentatie gecombineerd mogen worden.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
72
REYQ8~20+REMQ5U7Y1B
VRV IV+ warmteterugwinning
4P561154-1 – 2018.09
4P561154-1 2018.09
Copyright 2018 Daikin
Loading...