Conrad 192230 Operation Manual [nl]

Leerpakket Elektronica Start
Bestnr. 19 22 30
Version 07/09
GEBRUIKSAANWIJZING
Deze gebruiksaanwijzing hoort bij dit product. Zij bevat belangrijke informatie over de inbedrijfstelling en het gebruik. Let hierop, ook wanneer u dit product aan derden overhandigt.
Bewaar daarom deze gebruiksaanwijzing om in voorkomende gevallen te kunnen raadplegen. In de inhoudsopgave op pagina 2 vindt u een lijst met inhoudspunten met vermelding van het bijbehorende.
Inhoudsopgave
1 Voorbereidingen ..................................................................................................................3
2 Eerste proeven met LED’s ..................................................................................................9
2.1 LED met voorschakelweerstand......................................................................................9
2.2 Stroomrichting................................................................................................................11
2.3 Stroomsterkte ................................................................................................................12
2.4 Signaallamp met druktoets ............................................................................................13
3 LED-schakeltechniek ........................................................................................................15
3.1 De drempelspanning van een diode..............................................................................15
3.2 Serieschakeling ............................................................................................................17
3.3 Weinig energie – veel licht ............................................................................................19
3.4 Parallelschakeling..........................................................................................................20
3.5 Kleurenspel....................................................................................................................22
3.6 Knipperlicht....................................................................................................................23
4 Testapparaten met LED’s..................................................................................................24
4.1 Kabeltester ....................................................................................................................24
4.2 Watermelder ..................................................................................................................25
4.3 Alarminstallatie ..............................................................................................................26
4.4 Polariteitstester..............................................................................................................27
4.5 Batterijtester ..................................................................................................................28
4.6 De LED als temperatuursensor ....................................................................................29
5 Transistorschakelingen ....................................................................................................31
5.1 Versterking ....................................................................................................................31
5.2 Naloopsturing ................................................................................................................32
5.3 Aanraaksensor ..............................................................................................................33
5.4 De LED als lichtsensor ..................................................................................................34
5.5 Constante helderheid ....................................................................................................35
5.6 Temperatuursensor ......................................................................................................36
5.7 Aan en uit ......................................................................................................................37
5.8 LED-knipperlicht ............................................................................................................39
2
1 Voorbereidingen
Dit leerpakket vergemakkelijkt uw start in de elektronica. Hier zullen we eerst de onderdelen voorstellen.
Experimenteerbord
Alle schakelingen worden opgebouwd op een experimenteerbord. Het bord met in het totaal 270 contacten in een raster van 2,54 mm zorgt voor zekere verbin­dingen van de geïntegreerde schakelingen (ic’s) en de afzonderlijke onderdelen.
Het experimenteerbordje heeft in het midden 230 contacten, die elk door verticale stroken met 5 contacten geleidend onderling verbonden zijn. Bovendien zijn er aan de rand 40 contacten voor de voeding, die uit twee horizontale stroken met elk 20 contacten bestaan. Het experi­menteerbord beschikt daarmee over twee onafhankelijke voedingsrails. Afbeelding 1.2 toont alle interne verbindingen. U ziet duidelijk de korte contactstroken in het midden en de lange voedingsrails op de zijkanten.
3
Afb. 1.1: Het experimenteerbord
Afb. 1.2: De interne contactreeksen
Het insteken van de onderdelen vergt relatief veel kracht. De aansluitdraden knikken daardoor gemakkelijk om. Belangrijk is, dat de draden exact van boven af ingebracht worden. Een pincet of een kleine tang kan daarbij nuttig zijn. Een draad wordt zo kort mogelijk boven het bordje vastgenomen, en dan verticaal naar beneden gedrukt. Op die manier kunt u ook gevoelige aansluitdraden zoals de vertinde uiteinden van de batterijclips inzetten.
Voor de proeven heeft u kortere en langere stukjes draad nodig, die u op lengte moet afknippen van de meegeleverde voorraad. Om de isolatie te verwijderen van de draaduiteinden, bleek het praktisch, de isolatie met een scherp mesje rondom in te snijden.
Batterij
Het volgende overzicht toont de onderdelen zoals ze er in werkelijkheid uit zien, en het sche­masymbool zoals dat in de schakelschema’s wordt gebruikt. In de plaats van een batterij kan bijv. ook een voeding worden gebruikt.
Gebruik geen alkali-batterij of geen accu, maar alleen eenvoudige zink-koolstofbatterijen. Weliswaar heeft een alkali-batterij een grotere levensduur, maar ze levert in geval van een fout, bijv. bij een kortsluiting, net als een accu een zeer grote stroom van tot 5 A, waardoor dunne draden of zelfs de batterij zelf sterk kunnen opwarmen. De kortsluitstroom van een zink-kool­stofbatterij daarentegen is meestal kleiner dan 1 A. Dat is groot genoeg om gevoelige onderde­len stuk te maken, maar er bestaat geen gevaar op verbranden.
De meegeleverde batterijclip beschikt over een aansluitdraad met soepele uiteinden. De isolatie is van de uiteinden verwijderd, en ze zijn vertind. Op die manier zijn ze stijf genoeg, om ze in de con­tacten van het experimenteerbordje te duwen. Toch kan het gebeuren dat ze door frequent gebruik hun vorm verliezen. Er wordt aanbevolen, de batterij aangesloten te laten en alleen de clip van de batterij af te trekken.
4
Afb. 1.3: De batterij en haar schemasymbool
Een individuele zink-koolstof- of alkali-cel heeft een elektrische spanning van 1,5 V. In een bat­terij staan er meerdere cellen in serie geschakeld. Overeenkomstig geeft het schemasymbool het aantal cellen in de batterij. Bij hogere spanningen is het gebruikelijk de middelste cellen te vervangen door een stippellijn.
LED’s
Het leerpakket LED’s bevat twee rode LED’s en een groene en een gele LED. Bij alle lichtdiodes moet worden gelet op de polariteit. De minaansluiting heet kathode en is de kortste aansluit­draad. De plusaansluiting is de anode. Binnen in de LED ziet u een kelkvormige houder voor het LED-kristal, die op de kathode is aangesloten. De anode-aansluiting is met een extreem dun draadje verbonden met een contact op de bovenkant van het kristal. Let op, in tegenstelling tot gloeilampen mogen LED’s nooit rechtstreeks op de batterij worden aangesloten. Er is altijd een voorschakelweerstand nodig.
5
Afb. 1.4: De schemasymbolen voor verschillende batterijen
Afb. 1.5: De lichtdiode
Weerstanden
De weerstanden in het leerpakket zijn koolfilmweerstanden met een tolerantie van ±5 %. Het weerstandsmateriaal is op een keramische staafje opgebracht, en voorzien van een bescher­mingslaag. De waarde is aangegeven onder de vorm van gekleurde ringen. Naast de weer­standswaarde is ook de nauwkeurigheid aangegeven.
Weerstanden met een tolerantie van ±5 % zijn er in waarden van de E24-reeks, waarbij elke decade 24 waarden bevat, met elk een ongeveer gelijkmatige afstand tot de volgende waarde.
Tabel 1.1: De weerstandswaarden volgens de normreeks E24
1,0 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 1,8 2,0 2,2 2,4 2,7 3,0 3,3 3,6 3,9 4,3 4,7 5,1 5,6 6,2 6,8 7,5 8,2 9,1
De kleurcode wordt gelezen, vertrekkende van de ring, die het dichtst bij de rand van de weer­stand ligt. De eersten twee ringen staan voor twee cijfers, de derde ring voor de vermenigvuldi­ger van de weerstandswaarde in ohm. Een vierde ring geeft de tolerantie aan.
6
Afb. 1.6: Een weerstand
Tabel 1.2: De kleurcode bij weerstanden
Kleur Ring 1 Ring 2 Ring 3 Ring 4
1ste cijfer 2. Cijfer vermenigvuldiger Tolerantie
Zwart 0 1 Bruin 1 1 10 1 % Rood 2 2 100 2 % Oranje 3 3 1.000 Geel 4 4 10.000 Groen 5 5 100.000 blauw 6 6 1.000.000 Paars 7 7 10.000.000 Grijs 8 8 wit 9 9
Goud 0,1 5 % Zilver 0,01 10 %
Een weerstand met de kleurringen geel, paars, bruin en goud heeft de waarde 470 ohm bij een tolerantie van 5 %. In het leerpakket bevinden zich telkens twee weerstanden van de volgende waarden:
100 Ω bruin, zwart, bruin 220 Ω rood, rood, bruin 330 Ω oranje, oranje, bruin 470 Ω geel, paars, bruin 1 kΩ bruin, zwart, rood 10 kΩ bruin, zwart, oranje 100 kΩ bruin, zwart, geel
7
Transistoren
Transistoren zijn onderdelen voor het versterken van kleine stromen. De hier gebruikte BC547 zijn silicium NPN-transistoren.
De aansluitingen van de transistor heten emitter (E), basis (B) en collector (C). Bij de beide transistoren zit de basisaansluiting in het midden. De emitter ligt rechts, als u naar de tekst kijkt en de aansluitingen naar beneden wijzen.
Condensator
Een ander belangrijk onderdeel in de elektronica is de condensator. Een condensator bestaat uit twee metalen vlakken, waartussen isolatie zit. Als hier een elektrische spanning op wordt aan­gesloten, dan vormt zich tussen de beide platen van de condensator een elektrisch veld, waarin energie is opgeslagen. Een condensator met een groot plaatoppervlak en een kleine plaataf­stand heeft een grote capaciteit, en kan dus bij een gegeven spanning veel lading opslaan. De capaciteit van een condensator wordt gemeten in Farad (F).
Grote capaciteiten worden bereikt met elektrolytische condensatoren (elco’s). De isolatie bestaat hier uit een zeer dunne laag aluminiumoxide. De elco bevat een vloeibaar elektrolyt en een opgewikkelde aluminiumfolie met grote oppervlakte. De spanning mag slechts in één richting worden aangesloten. In de verkeerde richting loopt er een lekstroom die de isolatielaag afbreekt, waardoor het onderdeel stuk gaat. De minpool is aangegeven met een witte lijn, en heeft een kortere aansluitdraad.
8
Afb. 1.7: De transistoren
Afb. 1.8: Een elektrolytische condensator
2 Eerste proeven met LED’s
Met een batterij en een klein gloeilampje zou u een en ander kunnen proberen, tot het lampje oplicht. Met een LED probeert u dit beter niet: als u hem rechtstreeks op de batterij aansluit gaat de LED al gauw kapot. U moet wat omzichtiger te werk gaan: Belangrijk zijn de juiste spanning, de juiste polariteit, en een geschikte voorschakelweerstand. Maar moeilijk is het niet. Probeer de voorgestelde schakelingen uit, en maak u vertrouwd met de veilige omgang met LED’s.
2.1 LED met voorschakelweerstand
Bouw uw eerste stroomkring let batterij, LED en voorschakelweerstand. Gebruik een rode LED en een batterij van 9 V. Met de grootste weerstand (1 kΩ = 1000 Ω, kleuren: bruin, zwart, rood) uit het leerpakket bent u voor wat betreft de LED-stroom aan de veilige kant. Afbeelding 2.1 geeft de opbouw van de schakeling als schema.
Gebruik voor de opbouw het experimenteerbordje. De bovenste voedingsrail moet worden ver­bonden met de pluspool van de batterij, met de rode aansluiting dus van de batterijclip. De onderste rail wordt overeenkomstig verbonden met de zwarte clipaansluiting, met de minpool van de batterij dus. De opbouw gebeurt op deze manier analoog met het schema, zodat de schakeling gemakkelijk op fouten kan worden gecontroleerd. Plooi de aansluitdraden van de LED’s en de weerstanden zo om, dat ze in de contacten passen. Enkele aansluitdraden werden overigens voor een betere weergave speciaal voor de proefopbouw en de foto’s ingekort. Voor uw experimenten moet u de draden indien mogelijk onverkort laten, zodat de onderdelen bruik­baar blijven voor uw experimenten.
9
Afb. 2.1: Het schema van een LED met voorschakelweerstand
Waarschijnlijk zal deze schakeling meteen werken. De LED licht helder op. Als dat niet het geval is moet de fout worden gezocht. Een onderbreking op een willekeurige plaats van de stroomkring onderbreekt de stroom. Controleer dus alle leidingen en de plaats van de onder­delen op het experimenteerbord. Een andere mogelijk foutoorzaak is een verkeerd-om aan­gesloten LED. En verder kan de batterij leeg zijn. Toch zal u vaststellen, dat ook zeer oude bat­terijen een LED nog altijd zwak kunnen doen oplichten.
Onderzoek eens een andere variante van het schema. De LED en de weerstand worden opge­ruild. De stroom loopt dan eerst door de LED en pas daarna door de weerstand. De werking is echter net hetzelfde als in het omgekeerde geval. Het komt er dus alleen op aan, dat de drie onderdelen in een gesloten kring zijn aangesloten.
10
Afb. 2.2: De opbouw op het experimenteerbord
Afb. 2.3: Van plaats omgeruilde onderdelen
2.2 Stroomrichting
Keer de LED eens om, zodanig dat de anode aan de minpool van de batterij ligt. Nu brandt er niets meer! De stroom kan dus maar in één richting door de LED stromen. De doorlaatrichting is de stroomrichting van anode naar kathode, als dus de anode aan de kant van de pluspool zit, en de kathode aan de kant van de minpool. In de omgekeerde richting spert de LED. Een diode is dus zoiets als een elektrisch ventiel. En alleen als er stroom door loopt licht ze op. Afbeelding
2.5 toont een LED in sperrichting. Zo kan hij niet branden.
De pijl in het schema van de LED in afbeelding 2.6 geeft de richting aan van de elektrische stroom. De stroomrichting werd net als de omschrijving plus en min historisch willekeurig vast­gelegd. De stroom loopt steeds van de pluspool van de batterij door de verbruiker naar de min­pool van de batterij. Vandaag weten we, dat negatief geladen elektronen zich net andersom door de draden bewegen, als afgebeeld op afbeelding 2.6. In werkelijkheid zijn er echter bijv. in vloei­stoffen ook positieve ladingsdragers, die zich in de stroomrichting bewegen. Ook in de LED zelf zijn er zowel negatieve als positieve ladingsdragers.
11
Afb. 2.4: LED en weerstand omgeruild
Afb. 2.5: De LED in sperrichting
2.3 Stroomsterkte
Plaats nu in plaats van de weerstand van 1 kW een kleinere weerstand van 470 Ω (geel, paars, bruin). De LED licht duidelijk helderder op. Dat wijst op een grotere stroom. De regel luidt: hoe groter de weerstand, hoe kleiner de stroom. Nauwkeurigere berekeningen volgen verder.
Onderzoek de helderheid van alle LED’s telkens met een weerstand van 1 kΩ (bruin, zwart, rood), 470 Ω (geel, paars, bruin) en 330 W (oranje, oranje, bruin). Gebruik echter geen kleinere weerstand dan 330 Ω, omdat er dan in deze schakeling met een batterij van 9 V een te grote stroom kan lopen, die de LED’s in gevaar brengt.
12
Afb. 2.6: De definitie van de stroomrichting
Afb. 2.7: Meer helderheid met een kleinere voorschakelweerstand
Loading...
+ 28 hidden pages