Citroën C Zero 2018 Owner's Manual [nl]

C-ZERO
INSTRUCTIEBOEKJE
Toegang tot het instructieboekje
Download vanaf de desbetreffende Store de smartphone­app Scan MyCitroën.
Selecteer vervolgens:
- het model van uw auto,
- de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto.
Download de content voor het instructieboekje van uw auto.
Het instructieboekje is beschikbaar op de CITROËN­website, in de rubriek "MyCitroën" of op het volgende adres: http://service.citroen.com/ddb/
- de taal,
- het model van uw auto en de carrosserievariant,
- de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto.
Directe toegang tot het instructieboekje.
Met dit symbool wordt de meest recente informatie aangeduid.
Welkom
Wij danken u voor uw keuze voor de Citroën C-Zéro. Dit boekje bevat alle informatie en adviezen die u nodig hebt om
optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waar uw auto verkocht is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingselementen zijn voorzien.
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend. Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit specifieke boekje aan te passen.
Overhandig dit instructieboekje bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar.
In dit boekje vindt u alle aanwijzingen en adviezen voor het gebruik van uw auto zodat u optimaal van uw auto kunt profiteren. Neem de tijd dit boekje aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met uw nieuwe auto. Lees ook het garantie- en onderhoudsboekje door waarin u informatie vindt over de garanties, het onderhoud en de pechhulpverlening.
Legenda
Veiligheidswaarschuwing
Aanvullende informatie
Adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu
Auto's met linkse besturing
Auto's met rechtse besturing
Inhoudsopgave
Overzicht
Eco-rijden
.
.
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel 7 Waarschuwings- en verklikkerlampjes 7 Indicator laadtoestand tractiebatterij 14 Energieverbruiks-/
energieopwekkingsindicator 14 Kilometerteller 15 Dagteller 15 Dimmer dashboardverlichting 16 Onderhoudsindicator 16 Actieradiusindicator 18
Toegang
Sleutel met afstandsbediening 19 Portieren 21 Achterklep 21 Ruitbediening 22 Klepjes laadsystemen 23
Ergonomie en comfort Veiligheid
Voorstoelen 24 Achterbank 25 Spiegels 26 Voorzieningen interieur 27 Ventilatie 29 Verwarming 31 Airconditioning 32 Ontwasemen – ontdooien voorruit
en voorste zijruiten 34 Ontwasemen – ontdooien achterruit 34 Afstandsbediening 34
Verlichting en zicht
Lichtschakelaar 40 Automatische verlichting 42 Koplampen in hoogte verstellen 42 Ruitenwisserschakelaar 42 Plafonnier 43
Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid 45
Alarmknipperlichten 46 Automatisch inschakelen van de remlichten 46 Claxon 46 Geluidssignaal voor voetgangers 46 Noodoproep of pechhulpoproep 47 Remhulpsystemen 48 Stabiliteitscontrolesystemen 49 Verklikkerlampje verminderde werking
motorrem 50 Veiligheidsgordels 51 Airbags 54 Kinderzitjes 57 Uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde 58 ISOFIX-kinderzitjes 63 Kinderbeveiliging 67
2
Inhoudsopgave
.
Rijden
Rijadviezen 68 Starten – afzetten van de auto 68 Parkeerrem 69 Selectiehendel 69 Bandenspanningscontrolesysteem 70
Praktische informatie
Laden van de tractiebatterij 75 Sneeuwkettingen 82 Voorklep 83 Ruimte onder de voorklep 84 Achtercompartiment 84 Niveaus controleren 85 Controles 86 Ruitenwisserbladen vervangen 87 Aanwijzingen voor het wassen 87
In geval van pech
12V-accu 88 Bandenreparatieset 90 Reservewiel 93 Een lamp vervangen 95 Een zekering vervangen 101 Bergen van de auto 105
Technische gegevens
Elektromotor en tractiebatterij 106 Gewichten 107 Afmetingen 108
Identicatie 109
Audio en telematica
Audiosysteem met Bluetooth KENWOOD – KDC-X7000DAB
Index
Toegang tot aanvullende video's
bit.ly/helpPSA
.
.
3
Overzicht
Cockpit
1
Binnenspiegel
2
Ruitbediening
3
Openen klepjes laadsysteem
4
USB-speler
5
Parkeerrem
6
Audiosysteem
7
Ventilatie Verwarming Handbediende airconditioning Automatische airconditioning Ontwasemen – ontdooien
voorruit en voorste zijruiten Achterruitverwarming
8
Ontgrendelingshendel voorklep
9
12V-aansluiting.
10
Selectiehendel
4
.Overzicht
Cockpit (vervolg)
1
Instrumentenpaneel Verklikkerlampjes Meters:
- indicator laadtoestand tractiebatterij
- energieverbruiks-/ energieopwekkingsindicator
- snelheidsmeter
- kilometerteller
- dagteller
- dimmer dashboardverlichting
- onderhoudsindicator
- actieradiusindicator
2
Lichtschakelaar Richtingaanwijzers Automatisch inschakelen van de remlichten
3
Buitenspiegels Koplamphoogteverstelling Geluidssignaal voor voetgangers
4
Ruitenwisserschakelaar
5
Alarmknipperlichten
6
Noodoproep of pechhulpoproep
7
Contactslot, starten/afzetten van de auto
8
Claxon
5
Eco-rijden
Voor zuiniger rijden en een grotere actieradius
Praktisch alledaags advies om de actieradius van uw auto te optimaliseren en het energieverbruik van de auto te beperken.
Kies voor een soepele rijstijl
Het elektrische verbruik van uw auto is sterk afhankelijk van de omstandigheden op de weg, uw rijstijl en de rijsnelheid. Probeer altijd een soepele rijstijl te hanteren.
Probeer in de "Eco"-zone van de energieverbruiks-/energieopwekkingsindicator te blijven: trap het gaspedaal rustig en
gelijkmatig in en rijd waar mogelijk met een constante en gematigde snelheid.
Win energie terug
Anticipeer tijdens het rijden zodat u energie kunt terugwinnen en de actieradius van de auto kunt vergroten.
Gebruik indien mogelijk de "Charge"­zone van de energieverbruiks-/ energieopwekkingsindicator: anticipeer op situaties waarbij u snelheid moet minderen door tijdig het gaspedaal los te laten in plaats van te remmen.
Matig het gebruik van de elektrische uitr usting
De verwarming en airconditioning gebruiken energie van de tractiebatterij.
Als deze voorzieningen intensief worden gebruikt, zal de actieradius van de auto aanzienlijk afnemen. Schakel ze daarom uit zodra het gewenste comfortniveau is bereikt en controleer voordat u gaat rijden de instellingen om de actieradius van de auto zo groot mogelijk te houden. Probeer ook het gebruik van de voorruitontwaseming, de achterruitverwarming en de stoelverwarming zoveel mogelijk te beperken.
Voorkom onnodig energieverbruik
Neem, net als bij andere auto's, geen onnodige lading mee en voorkom dat de luchtweerstand wordt vergroot (rijden met open ruiten bij snelheden boven de 50 km/h, allesdragers, dakkoffer, enz.).
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer de bandenspanning regelmatig en houd u aan het door CITROËN voorgeschreven onderhoudsschema.
6
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel
Paneel waarin de verschillende instrumenten en verklikkerlampjes van de auto zijn ondergebracht.
Meters
1. Indicator laadtoestand tractiebatterij.
Weergave selectiehendelstand.
2. Energieverbruiks-/ energieopwekkingsindicator.
3. Snelheidsmeter. Verklikkerlampje tijdelijk verminderde werking motorrem.
4. Display.
5. Regelknop weergave display.
Geeft de verschillende functies achtereenvolgens weer. Op 0 zetten van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsindicator). Instellen van de lichtsterkte van de verlichting.
Display
A. Kilometerteller. B. Dagteller (traject A of B). C. Dimmer dashboardverlichting. D. Resterende afstand tot onderhoud. E. Resterende tijd tot onderhoud. F. Bandenspanningscontrolesysteem. G. Actieradiusindicator.

Waarschuwings- en verklikkerlampjes

Deze lampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde lampjes enkele seconden branden. Bij het starten moeten deze lampjes weer uitgaan. Als ze blijven branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige lampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal. Lampjes kunnen permanent branden of knipperen.
Een aantal lampjes heeft beide mogelijkheden. Of het permanent branden of knipperen van een lampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.
1
7
Instrumentenpaneel
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende lampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Controleer altijd wat er aan de hand is als er een lampje gaat branden. Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
Het oplichten van een van de volgende verklikkerlampjes geeft aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Hierbij kan ook een geluidssignaal worden weergegeven.
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Hierbij kan ook een geluidssignaal worden weergegeven.
8
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp. verklikkerlampje
Rode lampjes
Laden tractiebatterij (normaal of snel)
Laden 12V-accu Permanent.
Niet vastgemaakte/ losgemaakte veiligheidsgordel vóór
Veiligheidsgordel rechts achter losgemaakt
Veiligheidsgordel links achter losgemaakt
Airbags Brandt tijdelijk. Het lampje brandt gedurende
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Permanent. De tractiebatterij wordt geladen. Als het laden is voltooid, gaat het lampje uit.
Knippert. De laadkabel is aangesloten op
Permanent, daarna knipperend, vergezeld van een geluidssignaal.
Permanent. De passagier rechts achter
Permanent. De passagier links achter
de laadaansluiting van de auto, maar de tractiebatterij wordt niet geladen.
Er is een storing in het laadstroomcircuit van de 12V-accu (vervuilde of losgeraakte a ccuklemmen, storing van de omvormer, enz.).
De bestuurder of de voorpassagier heeft zijn gordel losgemaakt of niet vastgemaakt.
heeft zijn veiligheidsgordel losgemaakt.
heeft zijn veiligheidsgordel losgemaakt.
enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.
Controleer of de laadkabel nog is aangesloten.
Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan. Laat uw auto controleren door een CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde werkplaats als het lampje niet uitgaat.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als het lampje niet dooft.
1
Permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische gordelspanners.
Laat het systeem controleren door het CITROËN­netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
9
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp. verklikkerlampje
Een of meer portieren geopend/ achterklep geopend
Parkeerrem Permanent. De parkeerrem is aangetrokken
Remsysteem Permanent. Het remvloeistofniveau is te
+
Oranje lampjes
Antiblokkeersysteem (ABS)
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Permanent in combinatie met een geluidssignaal.
Permanent, in combinatie met het lampje ABS.
Permanent. Er is een storing in het
Een portier of de achterklep is niet goed gesloten.
of niet goed vrijgezet.
laag. Er is een storing in het rembekrachtigingsysteem.
Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF).
antiblokkeersysteem.
Sluit het portier of de achterklep.
Zet de parkeerrem vrij zodat het lampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de parkeerrem.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul bij met een door CITROËN aanbevolen vloeistof. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door een CITROËN-dealer of door een gekwalificeerde werkplaats.
Stop op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door een CITROËN­dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De normale remwerking van uw auto blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
10
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp. verklikkerlampje
Dynamische stabiliteitscontrole en antispinregeling (DSC/ASR)
+
Elektrische stuurbekrachtiging
Beveiliging tractiebatterij
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Knippert. In werking treden van de DSC/
ASR.
Permanent. Storing DSC/ASR. Laat uw auto controleren door het CITROËN-
Permanent. De DSC/ASR-schakelaar is
ingedrukt. De DSC/ASR is uitgeschakeld. DSC: dynamische stabiliteitscontrole. ASR: antispinregeling.
Permanent. Storing elektrische
stuurbekrachtiging
Permanent. De laadtoestand van de
tractiebatterij is onvoldoende of de temperatuur van de tractiebatterij is onvoldoende.
Het systeem verbetert de tractie en zorgt ervoor dat de auto beter bestuurbaar blijft. Matig uw snelheid en pas uw rijstijl aan.
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Druk op de toets om de systemen DSC en ASR in te schakelen. De systemen DSC en ASR worden automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid. Laat het systeem nakijken door het CITROËN­netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Beperkt motorvermogen beschikbaar. Laad de tractiebatterij zo snel mogelijk op. Als het lampje niet uitgaat, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
1
11
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp. verklikkerlampje
Te lage bandenspanning
Zelfdiagnose elektrisch hoofdcircuit
Airbag aan passagierszijde
Mistachterlicht Permanent. Het mistachterlicht is
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Permanent. De bandenspanning van een of
Knippert en brandt vervolgens permanent.
Permanent. Storing in het elektrische
Permanent, op de middenconsole.
meerdere wielen is te laag.
Een storing in het systeem en/ of de sensor van ten minste één wiel wordt niet gedetecteerd.
hoofdcircuit.
De schakelaar in het dashboardkastje of op de middenconsole (afhankelijk van de uitvoering) staat in de stand "OFF". De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld.
ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. Deze controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd. Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrole- systeem.
De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd. Laat het systeem controleren door het CITROËN­netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Laat uw auto controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel. Controleer voordat u de auto start altijd de status van deze schakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen.
12
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp. verklikkerlampje
Groene lampjes
Ready
(klaar om te rijden)
Richtingaanwijzer links
Richtingaanwijzer rechts
Alarmknipperlichten
Parkeerlicht en/of dimlicht
Mistlampen vóór Permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld met
Blauwe lampjes
Grootlicht Permanent. U hebt de lichtschakelaar naar u toe
Zwarte lampjes
Verminderde motorremwerking
Status Oorzaak Acties/Opmerkingen
Brandt permanent, in combinatie met een geluidssignaal als het gaat branden.
Knippert, met geluidssignaal.
Knippert, met geluidssignaal.
Knippert, met geluidssignaal.
Permanent. Het parkeerlicht en/of dimlicht is
Knippert. Omdat de tractiebatterij volledig is
De auto is klaar om weg te rijden, u kunt het gaspedaal intrappen.
De lichtschakelaar is naar beneden bewogen.
De lichtschakelaar is naar boven bewogen.
De schakelaar voor de alarmknipperlichten op het dashboard is ingedrukt.
ingeschakeld.
de ring van de lichtschakelaar.
getrokken.
opgeladen, is de motorremwerking tijdelijk verminderd.
Het lampje brandt net zo lang als het systeem onder spanning staat.
De richtingaanwijzers links en rechts en de bijbehorende verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.
Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.
Anticipeer zo goed mogelijk op het remmen: gebruik het rempedaal om de auto af te remmen of volledig tot stilstand te brengen.
1
13
Instrumentenpaneel
14
Indicator laadtoestand tractiebatterij
Weergave
De laadtoestand van de tractiebatterij wordt permanent weergegeven op het instrumentenpaneel.
Waarschuwing lage energievoorraad
De bestuurder wordt door middel van vier opeenvolgende waarschuwingen geattendeerd op een lage energievoorraad van de tractiebatterij:
- 2 brandende en knipperende streepjes op de indicator van de laadtoestand van de tractiebatterij in het instrumentenpaneel: de reservevoorraad wordt aangesproken.
- Het laatste streepje van de indicator van de laadtoestand van de tractiebatterij knippert.
- Het laatste streepje verdwijnt: de actieradius wordt niet meer weergegeven, verwarming en airconditioning worden uitgeschakeld.
- Branden van dit lampje op het instrumentenpaneel: geleidelijk aan is steeds minder motorvermogen beschikbaar.

Energieverbruiks-/ energieopwekkingsindicator

Systeem dat de bestuurder informeert over de hoeveelheid energie van de tractiebatterij die wordt verbruikt of opgewekt tijdens het rijden.
Neutrale st and
Als u het contact aanzet, verbruikt de auto geen energie en wordt er ook geen energie opgewekt door de elektrische aandrijflijn: de wijzer staat in de neutrale stand (mits de verwarming en de airconditioning zijn uitgeschakeld).
Energieverbruik
De wijzer slaat naar rechts uit. Hoe meer energie de auto verbruikt, hoe meer de wijzer naar rechts uitslaat.
Eco-zone
De wijzer staat in dit gedeelte als de auto zuinig rijdt waardoor de actieradius wordt geoptimaliseerd.
Charge-zone
De wijzer slaat naar links uit. Hoe meer de tractiebatterij tijdens het vaart minderen en remmen wordt opgeladen, hoe meer de wijzer naar links uitslaat.
Bij koud weer wordt er minder energie teruggewonnen tijdens het vaart minderen.
Druk op de toets A. De totale kilometerstand wordt weergegeven op het display.
Eenheid boordcomputer wijzigen
Instrumentenpaneel
1
Druk op de knop A om het gewenste traject weer te geven.
Resetten
Display op het instrumentenpaneel
Als het contact in de stand "ON" staat, kunt u, door een paar keer achter elkaar op de knop A te drukken, verschillende gegevens op het display weergeven.

Kilometerteller

De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.
Houd wanneer de kilometerteller wordt weergegeven toets A enkele seconden ingedrukt om de eenheid van de boordcomputer (km/h of mph) te wijzigen. De actieradiusindicator wordt weergegeven in de eenheid (km of mijl) die overeenkomt met die van de boordcomputer (km/h of mph).
Dagteller (traject A of B)
Deze twee waarden geven de afgelegde afstand aan voor de trajecten A en B sinds de laatste nulstelling van de teller.
Houd wanneer bij aangezet contact een van de trajecten A of B wordt weergegeven de knop langer dan twee seconden ingedrukt.
15
Instrumentenpaneel

Dimmer dashboardverlichting

Met dit systeem kunt u de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.
Druk bij in- of uitgeschakelde koplampen op de knop A om de functie te selecteren. Houd de knop vervolgens ingedrukt om de lichtsterkte van de dashboardverlichting en de sfeerverlichting in te stellen op "dag" of "nacht". Elke keer dat u op de knop A drukt, neemt de lichtsterkte toe. Wanneer de maximale lichtsterkte is bereikt en u nogmaals op de knop drukt, gaat de dashboardverlichting over op de minimale lichtsterkte. Laat de knop A los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. Zodra u de knop A loslaat wordt de instelling geregistreerd en opgeslagen wanneer het contact wordt afgezet.

Onderhoudsindicator

De onderhoudsindicator geeft aan hoever u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Dit wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator.
Deze informatie kan op twee manieren worden aangegeven:
- de resterende afstand (in kilometers of mijlen),
- de resterende tijd (in maanden) tot de volgende onderhoudsbeurt.
Druk na het aanzetten van het contact een paar keer achter elkaar op de knop A tot de onderhoudsindicator in de gewenste eenheden wordt aangegeven.
Werking
1. Het display geeft de resterende afstand
of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt weer.
2. Het display geeft aan dat de auto binnenkort toe is aan een onderhoudsbeurt. Elke keer dat het contact wordt aangezet, wordt gedurende enkele seconden de onderhoudssleutel weergegeven om u eraan te herinneren dat u op korte termijn een onderhoudsbeurt moet laten uitvoeren.
3. Na het uitvoeren van de onderhoudsbeurt is de indicator gereset en wordt de resterende afstand/tijd tot de volgende onderhoudsbeurt weer aangegeven.
16
Instrumentenpaneel
Onderhoudsindicator op nul zetten
Na elke onderhoudsbeurt moet de onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.
Doe dit als volgt: F Zet het contact af (contact in de stand
LOCK of ACC).
F Druk herhaaldelijk op de knop voor het
resetten A tot de onderhoudsindicator verschijnt.
F Houd de knop voor het resetten enkele
seconden ingedrukt tot de sleutel knippert.
F Druk terwijl de sleutel knippert op de knop
voor het resetten waarna "CLEAR" wordt weergegeven in plaats van "---". De afstand (of tijd) tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt wordt weergegeven.
De weergave "---" die aangeeft dat de auto toe is aan een onderhoudsbeurt wordt automatisch gereset nadat er een bepaalde tijd is verstreken of een bepaalde afstand is afgelegd. Het display toont dan de resterende tijd tot de volgende onderhoudsbeurt.
Bandenspanningscontrole
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het bandenspanningscontrolesysteem resetten.
Voer dit als volgt uit: F druk op de knop A om het systeem te
selecteren.
F houd de knop A gedurende ten minste
3 seconden ingedrukt.
Er klinkt een geluidssignaal en het lampje van de bandenspanningscontrole knippert langzaam tot het systeem is gereset.
1
17
Instrumentenpaneel
Selecteren van de gemonteerde bandenset
Als u een tweede bandenset met sensor hebt geregistreerd, selecteer dan elke keer dat de banden gewisseld worden de desbetreffende set op het display van het instrumentenpaneel.
Voer dit als volgt uit: F druk op de knop A om het systeem te
selecteren.
F houd knop A meer dan 10 seconden
ingedrukt om achtereenvolgens te wisselen van bandenset 1 naar bandenset 2 of vice versa.

Actieradiusindicator

Deze functie geeft een schatting van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden tot de tractiebatterij leeg is, daarbij rekening houdend met de omstandigheden (rijstijl, gebruik van verwarming, airconditioning…).
Als de actieradius te klein is geworden, wordt er "---" op het display aangegeven. De actieradius kan in kilometers of mijlen worden weergegeven. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de kilometerteller en het wijzigen van de eenheden.
18
Toegang tot de auto

Sleutel met afstandsbediening

Voor het centraal vergrendelen of ontgrendelen van de auto met de sleutel of de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
Uitklappen/inklappen van de sleutel
F Druk op de knop A om de sleutel uit of in te
klappen.
Ontgrendelen van de auto
Ontgrendelen met de afstandsbediening
F Druk op de knop met het
geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.
Na het ontgrendelen van de auto knipperen de richtingaanwijzers tweemaal en gaat de interieurverlichting gedurende 15 seconden branden.
Tegelijkertijd worden de buitenspiegels uitgeklapt (afhankelijk van de uitvoering).
Ontgrendelen met de sleutel
F Draai de sleutel rechtsom in het slot van
het bestuurdersportier om de auto te
ontgrendelen. Na het ontgrendelen van de auto knipperen de richtingaanwijzers tweemaal en gaat de interieurverlichting gedurende 15 seconden branden. In dit geval worden de buitenspiegels niet uitgeklapt.
Met het slot aan passagierszijde kunnen
de overige portieren en/of de achterklep
niet vergrendeld of ontgrendeld worden.
Als de auto is vergrendeld en per ongeluk
wordt ontgrendeld zonder dat binnen
30 seconden een portier of de achterklep
wordt geopend, wordt de auto automatisch
weer vergrendeld.
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling met de afstandsbediening
F Druk op de knop met het
gesloten hangslot om de auto te vergrendelen.
Na het vergrendelen van de auto knipperen de richtingaanwijzers eenmaal. Tegelijkertijd worden de buitenspiegels ingeklapt (afhankelijk van de uitvoering).
Normale vergrendeling met de sleutel
F Draai de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier linksom om de auto te
vergrendelen. Na het vergrendelen van de auto knipperen de richtingaanwijzers eenmaal. In dit geval worden de buitenspiegels niet ingeklapt.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht die over een geheime code beschikt. Om te kunnen starten moet bij het aanzetten van het contact deze code worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het voertuigmanagementsysteem kort nadat het contact is afgezet en voorkomt zo dat de auto zonder sleutel kan worden gestart. Neem zo snel mogelijk contact op met het CITROËN-netwerk als uw auto niet start door een storing in dit systeem.
2
19
Toegang tot de auto
Probleem met de afstandsbedi ening
Als de afstandbediening niet werkt, kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld of vergrendeld worden. F Ontgrendel of vergrendel de auto
eerst met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.
F Raadpleeg vervolgens het CITROËN-
netwerk om de werking van de afstandsbediening te laten controleren en de batterij te laten vervangen voor zover noodzakelijk.
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het CITROËN­netwerk. Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden. De afstandsbediening werkt niet als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat.
Sluiten van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten bemoeilijken. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat uw sleutels door het CITROËN-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
20
Toegang tot de auto

Portieren

Openen
Van buitenaf
F Ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.
Van binnenuit
F Trek aan de hendel van het voor- of
achterportier om dit te openen.
Als de portieren vergrendeld zijn:
- bij het openen van het bestuurdersportier worden de andere portieren ontgrendeld,
- het passagiersportier en de achterportieren moeten eerst handmatig ontgrendeld worden voordat ze geopend kunnen worden.
Sluiten
Als een portier of de achterklep niet goed gesloten is, brandt het lampje op het instrumentenpaneel totdat het desbetreffende portier of de achterklep gesloten wordt.
Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit
Met de vergrendelknopjes op het passagiersportier en de achterportieren kunnen alleen de desbetreffende portieren vergrendeld/ontgrendeld worden.
2

Achterklep

Openen
F Ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel, druk op de handgreep A en beweeg de achterklep omhoog.
F Druk de knop op het bestuurdersportier
naar voren om de portieren en de achterklep te vergrendelen en naar achteren om ze te ontgrendelen.
21
Toegang tot de auto
Sluiten
F Trek aan de handgreep B om de achterklep
te sluiten.
F Laat de handgreep los en druk licht op de
achterklep om deze te sluiten.

Ruitbediening

Systeem ontworpen voor handmatig of automatisch openen en sluiten van een ruit. Uitgerust met een blokkeersysteem om misbruik van de bediening van de ruiten achter te voorkomen.
1. Ruitbediening bestuurderszijde.
2. Ruitbediening passagierszijde
3. Ruitbediening rechts achter.
4. Ruitbediening links achter.
5. Blokkeerschakelaar ruitbediening
passagierszijde en achter.
Werking
Contact AAN: F Duw of trek de schakelaar tot aan het
zware punt om de ruit te openen of te sluiten. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat.
Automatische bediening (bestuurderszijde)
F Druk de schakelaar tot voorbij het
zware punt in. Zodra u de schakelaar hebt losgelaten, gaat de ruit aan bestuurderszijde volledig open.
F Bedien de schakelaar opnieuw om het
openen of sluiten te stoppen.
Na het afzetten van het contact kunnen de ruiten nog gedurende ongeveer 30 seconden worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen. Nadat het bestuurdersportier is gesloten kunnen de ruiten niet meer worden geopend of gesloten.
Blokkering van de ruitbediening aan passagierszijde en achter
F Druk, voor de veiligheid van uw kinderen,
op de schakelaar 5 om de ruitbediening aan passagierszijde en achter, ongeacht
de stand van de ruiten, te blokkeren. Als de schakelaar omlaag staat, is de ruitbediening geblokkeerd. Als de schakelaar omhoog staat, is de ruitbediening niet geblokkeerd.
22
Toegang tot de auto
Verwijder bij het verlaten van de auto altijd de contactsleutel, zelfs wanneer dit voor korte duur is. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde of een ruit achter bedient, moet hij ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit hindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Let er goed op dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren.

Klepjes laadsystemen

Normaal laden
F Trek aan de hendel A aan de onderzijde
van het dashboard aan bestuurderszijde om het klepje te ontgrendelen.
F Open het klepje aan de rechterzijde van de
auto.
F Druk de borglip B opzij om de afdekkap
van de aansluiting te openen.
Snelladen
(Afhankelijk van de uitvoering.)
F Trek aan de hendel C aan de linkerzijde
onder de bestuurdersstoel om het klepje te ontgrendelen.
2
F Open het klepje aan de linkerzijde van de
auto.
F Druk de borglip D opzij om de afdekkap
van de aansluiting te openen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het laden van de tractiebatterij.
23
Ergonomie en comfort

Voorstoelen

Handmatig e instellin gen
1. De hoogte van de hoofdsteun afstellen.
2. De hoek van de rugleuning verstellen.
Zet met de daarvoor bestemde bediening de rugleuning in de gewenste hellingshoek.
3. De hoogte van de zitting van de bestuurdersstoel verstellen. Beweeg de hendel net zo vaak omhoog of omlaag tot de gewenste stand is bereikt.
4. De stoel in lengterichting verstellen. Beweeg de stang omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren.
Hoogteverstelling hoofdsteun
F Trek de hoofdsteun omhoog om deze hoger
te zetten.
F Duw de hoofdsteun omlaag en druk
tegelijkertijd de verstelknop in om de hoofdsteun lager te zetten.
F Verwijder de hoofdsteun door deze in de
hoogste stand te zetten en omhoog te trekken terwijl u de verstelknop indrukt.
F Plaats de hoofdsteun terug door de pennen
in de opening van de rugleuning te steken en de verstelknop in te drukken.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. Dit is gevaarlijk, mede omdat losliggende hoofdsteunen bij een noodstop kunnen veranderen in gevaarlijke projectielen. De hoofdsteunen moeten altijd zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. Controleer na het aanbrengen van de hoofdsteun of de verstelknop goed vergrendeld is. De stand van de hoofdsteun is juist als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Stoelverwarming
Druk op de schakelaar op het dashboard om de verwarming van de bestuurdersstoel in te schakelen. Het lampje van de toets gaat branden. De temperatuur wordt automatisch geregeld. Druk nogmaals op de schakelaar om de verwarming uit te schakelen.
24
Ergonomie en comfort
U kunt de functie uitschakelen zodra de temperatuur van de stoelen en in het interieur op een aangenaam niveau is gekomen. Dit vermindert het stroomverbruik waardoor ook het brandstofverbruik lager wordt.
Gebruik de functie niet als de stoel niet wordt gebruikt. Langdurig gebruik in de hoogste instelling wordt afgeraden voor personen met een gevoelige huid. Personen waarvan de warmtewaarneming beperkt is (ziekte, medicijnen enz.) kunnen brandwonden krijgen. Het systeem kan oververhit raken als materiaal met isolerende eigenschappen zoals kussens of stoelhoezen wordt gebruikt. Gebruik het systeem niet:
- als vochtige kleding wordt gedragen,
- als kinderzitjes zijn aangebracht. Om breken van het verwarmingselement in de stoel te voorkomen:
- plaats geen zware voorwerpen op de stoel,
- kniel of sta niet op de stoel,
- plaats geen scherpe voorwerpen op de stoel,
- mors geen vloeistoffen op de stoel.
Voorkomen van de kans op kortsluiting:
- gebruik geen vloeibare producten om de stoel te reinigen,
- gebruik de verwarmingsfunctie nooit wanneer de stoel vochtig is.

Achterbank

De achterbank bestaat uit twee verstelbare en neerklapbare rugleuningen en een vaste zitting.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben twee standen, een hoge stand (comfort en meer veiligheid) en een lage stand (beter zicht naar achteren voor de bestuurder). De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd. Verwijderen van een hoofdsteun: F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F druk vervolgens de pal in.
Ga nooit rijden met passagiers op de achterbank als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en in de hoge stand staan.
De hoek van de rugleuning verstellen.
3
Verstellen van de rugleuning: F trek de hendel naar voren om de rugleuning
te ontgrendelen.
F verstel de rugleuning en laat de hendel los
zodra de rugleuning in de gewenste stand
staat. Er zijn zeven mogelijke posities voor het verstellen van de hoek van de rugleuning.
Controleer altijd of de rugleuning goed is vergrendeld.
25
Ergonomie en comfort
Neerklappen van de rugleuning van de achterbank
1. Zet de hoofdsteunen in de laagste stand
of verwijder ze indien nodig.
2. Trek de hendel naar voren om de rugleuning te ontgrendelen.
Rechtop zetten van de rugleuning
F Zet de rugleuning rechtop en vergrendel
hem.
F Zet de hoofdsteunen weer in de hoogste
stand of plaats ze terug.
Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuningen de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.

Spiegels

Buitenspiegels
Instellen
Instellen is mogelijk wanneer het contact in de stand "ON" of "ACC" staat. F Beweeg de schakelaar A naar rechts of
links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren.
F Beweeg de schakelaar B in de vier
richtingen om de spiegel goed af te stellen. Zet de schakelaar A weer in de middenstand na het instellen.
26
3. Kantel de rugleuning naar voren.
Ergonomie en comfort
Elektrisch inklappen/uitklappen van de buitenspiegels
(afhankelijk van de uitvoering).
F Contact in de stand "ON" of "ACC": druk
op de knop C om de buitenspiegels uit te klappen.
F Contact in de stand "LOCK": druk binnen
30 seconden op de knop C om de
buitenspiegels in te klappen.
De buitenspiegels kunnen ook handmatig worden ingeklapt. De buitenspiegels mogen echter nooit handmatig worden uitgeklapt, omdat ze anders tijdens het rijden weer kunnen inklappen. Gebruik altijd de knop C om de spiegels uit te klappen.
Binnenspiegel
Verstellen van de binnenspiegel: zet de spiegel in de gewenste positie door deze omhoog, omlaag, naar links of naar rechts te draaien. De binnenspiegel kent 2 standen:
- dagstand (normaal),
- nachtstand (antiverblinding). De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet worden met behulp van het hendeltje aan de onderzijde.

Voorzieningen interieur

3
1. Dashboardkastje
2. Wegklapbare bekerhouders
Druk op het deksel om de bekerhouder te openen.
3. 12V-aansluiting (120 W)
Houd u aan het maximaal toegestane vermogen om schade aan uw apparatuur te voorkomen.
27
Ergonomie en comfort
4. Open opbergvak
5. USB-speler
6. Portiervak
Zonneklep
De zonnekleppen kunnen worden gebruikt door ze naar voren te klappen of, nadat ze uit de haak zijn verwijderd, opzij te klappen. Ze zijn voorzien van een make-upspiegel en een houder voor pasjes.
Dashboardkastje
Rijd nooit met een geopend dashboardkastje als er iemand op de voorpassagiersstoel zit – bij een noodstop of een aanrijding kan dit leiden tot ernstig letsel!
12V-accessoireaansluiting
F Open, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het kapje en sluit een geschikte adapter aan.
Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door CITROËN is goedgekeurd, zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays.
Matten
Om de mat aan de bestuurderszijde te verwijderen: schuif de bestuurdersstoel zo ver mogelijk naar achteren en neem de bevestigingen los. Leg de mat om deze weer aan te brengen weer terug op de pennen en klem de bevestigingen vast. Controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:
- Gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht.
- Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
28
Loading...
+ 106 hidden pages