Deze handleiding dient als een permanent onderdeel van het
voertuig te worden beschouwd en moet bij doorverkoop van het
voertuig aan de nieuwe eigenaar worden verstrekt.
Deze publicatie bevat de meest recente productinformatie die
beschikbaar was voor het ter perse gaan. Honda Motor Co., Ltd.
behoudt zich het recht voor om te allen tijde wijzigingen aan te
brengen zonder voorafgaande kennisgeving en zonder het aangaan
van enige verplichting.
Niets uit deze publicatie mag zonder schriftelijke toestemming
worden gereproduceerd.
Het kan zijn dat het afgebeelde voertuig in dit instructieboekje
verschilt van uw voertuig.
Van harte gefeliciteerd met de aanschaf van
uw nieuwe Honda-voertuig. Door te kiezen
voor een Honda maakt u deel uit van een
wereldwijde familie van tevreden klanten die
Honda's reputatie voor het leveren van
hoogwaardige producten waarderen.
Met het oog op uw veiligheid en rijplezier:
Lees dit instructieboekje aandachtig door.
●
Volg alle aanbevelingen op en voer alle
●
procedures uit die in deze handleiding
zijn vermeld.
●
Besteed extra aandacht aan
veiligheidsinformatie in deze handleiding
en op het voertuig.
*De specificaties kunnen van land tot land
verschillen.
Enkele opmerkingen over veiligheid
Uw veiligheid en de veiligheid van anderen zijn
zeer belangrijk. Het veilig rijden op dit voertuig
is een belangrijke verantwoordelijkheid.
Om u te helpen goed geïnformeerde
veiligheidsbeslissingen te nemen, hebben wij
bedieningsprocedures en andere informatie in
deze handleiding en op veiligheidslabels
verstrekt. Deze informatie maakt u attent op
potentiële gevaren waardoor u of anderen
letsel kunnen oplopen.
Het is vanzelfsprekend niet praktisch of niet
mogelijk om u te waarschuwen voor alle
gevaren die kunnen optreden bij het rijden op
en onderhouden van een voertuig. U moet dan
ook uw eigen gezonde verstand gebruiken.
U zult belangrijke veiligheidsinformatie in
verschillende vormen tegenkomen, waaronder:
●
Veiligheidslabels op het voertuig
●
Veiligheidsinformatie voorafgegaan door
een waarschuwingssymbool en een van
de drie waarschuwingswoorden:
GEVAAR, WAARSCHUWING of LET OP.
Deze signaalwoorden betekenen:
3GEVAAR
U ZULT DODELIJK of ERNSTIG LETSEL
OPLOPEN als u de instructies niet
opvolgt.
3WAARSCHUWING
U KUNT DODELIJK of ERNSTIG LETSEL
OPLOPEN als u de instructies niet
opvolgt.
3LET OP
U KUNT LETSEL OPLOPEN als u de
instructies niet opvolgt.
Andere belangrijke informatie vindt u
onder de volgende koppen:
LET OP
Informatie om beschadiging van uw
voertuig, andere eigendommen of
het milieu te voorkomen.
Inhoudsopgave
Veiligheid van het voertuigBLZ. 2
BedieningshandleidingBLZ. 20
OnderhoudBLZ. 56
Verhelpen van storingenBLZ. 93
InformatieBLZ. 106
SpecificatiesBLZ. 119
Veiligheid van het voertuig
Dit gedeelte bevat belangrijke informatie voor het veilig rijden met uw voertuig.
Lees dit gedeelte aandachtig door.
Volg deze richtlijnen met het oog op uw veiligheid:
● Voer alle routine- en periodieke inspecties uit
die in deze handleiding zijn beschreven.
● Zet de motor uit en houd vonken en vuur uit
de buurt als u tankt.
● Laat de motor niet draaien in afgesloten of
gedeeltelijk afgesloten ruimten. Koolmonoxide
in uitlaatgassen is giftig en kan uw dood
veroorzaken.
Draag altijd een helm
Het is bewezen dat helmen en beschermende
kleding het aantal en de ernst van hoofdletsel en
ander letsel aanzienlijk kunnen verminderen. Draag
dus altijd een goedgekeurde helm en
beschermende kleding. 2 BLZ. 12
Voordat u gaat rijden
Zorg ervoor dat u in goede lichamelijke conditie bent,
geconcentreerd bent en niet onder de invloed van alcohol
of drugs verkeert. Zorg ervoor dat u en uw duopassagier
allebei een goedgekeurde helm en beschermende kleding
dragen. Draag duopassagiers op om zich aan de zadelriem
of aan uw middel vast te houden, met u mee te leunen
tijdens het schuinleggen van de motorfiets in bochten en
hun voeten altijd op de voetsteunen te houden, zelfs
wanneer het voertuig stilstaat.
Veiligheid van het voertuig
Neem de tijd om te leren en te oefenen
Zelfs als u al op andere voertuigen hebt gereden, kunt u het
beste in een veilige omgeving oefenen om vertrouwd te
raken met de werking en het stuurgedrag van dit voertuig
en om gewend te raken aan de afmetingen en het gewicht
van het voertuig.
Rijd defensief
Besteed altijd aandacht aan ander verkeer om u
heen en veronderstel niet dat andere bestuurders
u zien. Zorg dat u snel kunt stoppen of een
uitwijkmanoeuvre kunt maken.
Vervolg
3
Veiligheidsrichtlijnen
Zorg dat u goed zichtbaar bent
Veiligheid van het voertuig
Zorg ervoor dat u beter zichtbaar bent, vooral 's
avonds, door heldere reflecterende kleding te
dragen, te rijden op plaatsen waar andere
bestuurders u kunnen zien, uw richting aan te
geven voordat u afslaat of van rijstrook verandert
en uw claxon te gebruiken indien nodig.
Wees op uw hoede voor gevaar bij
terreinrijden
Bij het terreinrijden kan de bodemgesteldheid e.d.
u voor allerlei uitdagingen stellen.
Wees steeds verdacht op onverwachte kuilen,
bochten, obstakels, modderpoelen en andere
risico's.
Houd een veilige snelheid aan, opdat u voldoende
tijd hebt om te reageren in gevaarlijke situaties.
Rijd binnen uw grenzen
Rijd nooit harder dan u aankunt of sneller dan de
situatie toestaat. Vermoeidheid en
onoplettendheid kunnen afbreuk doen aan uw
beoordelingsvermogen en het veilig rijden.
4
Rijd niet onder de invloed van alcohol
of drugs
Alcohol of drugs en motorrijden gaan niet samen.
Zelfs één alcoholisch drankje kan uw vermogen om
op wisselende omstandigheden te reageren
verminderen en uw reactiesnelheid wordt minder
na elk aanvullend drankje. Hetzelfde geldt voor het
gebruik van drugs. Rijd niet onder de invloed van
alcohol of drugs en laat uw vrienden dit ook niet
doen.
Houd uw Honda in veilige staat
Het is belangrijk voor uw veiligheid en uw rijplezier
dat u het voertuig goed onderhoudt.
Als er onderweg iets misgaat, kan dat niet alleen
gevaarlijk maar ook erg lastig zijn, vooral wanneer
u ver van huis bent.
Inspecteer uw voertuig voor elke rit en voer al het
aanbevolen onderhoud uit. Houd u aan de
beladingslimieten (2 BLZ. 19), bouw uw voertuig
niet om en installeer geen accessoires die uw
voertuig onveilig maken (2 BLZ. 17).
Veiligheidsrichtlijnen
Betrokken zijn bij ongevallen
Persoonlijke veiligheid is uw eerste prioriteit. Als u
of iemand anders letsel heeft opgelopen, neem
dan de tijd om de ernst van het letsel te
beoordelen en te bepalen of het veilig is om door
te rijden. Schakel indien nodig de hulpdiensten in.
Volg tevens de geldende wet- en regelgeving
indien een andere persoon of een ander voertuig
bij het ongeval is betrokken.
Als u besluit verder te rijden, zet dan eerst de
contactschakelaar in de stand (Off) en
controleer de staat van uw voertuig. Inspecteer op
vloeistoflekkage, controleer of cruciale moeren en
bouten goed vastzitten en controleer het stuur, de
bedieningshendels, remmen en wielen. Rijd
langzaam en voorzichtig.
Het kan zijn dat uw voertuig schade heeft
opgelopen die niet onmiddellijk zichtbaar is. Laat
uw voertuig zo snel mogelijk grondig inspecteren
door een erkend reparatiebedrijf.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
5
Veiligheidsrichtlijnen
Gevaar voor koolmonoxide
Veiligheid van het voertuig
Uitlaatgassen bevatten giftig koolmonoxide, een
kleurloos, reukloos gas. Het inademen van
koolmonoxide kan bewusteloosheid veroorzaken
en tot uw dood leiden.
Als u de motor in een besloten of zelfs gedeeltelijk
afgesloten ruimte laat draaien, kan de lucht die u
inademt een gevaarlijke hoeveelheid koolmonoxide bevatten.
Laat uw voertuig nooit in een garage of andere
besloten ruimte draaien.
6
3WAARSCHUWING
Het laten draaien van de motor van uw
voertuig in een afgesloten of zelfs in
een gedeeltelijk afgesloten ruimte, kan
leiden tot een snelle opbouw van het
giftige gas koolmonoxide.
Het inademen van dit kleur- en
geurloze gas kan leiden tot
bewusteloosheid en zelfs tot de dood.
Laat de motor van uw voertuig alleen
draaien in een goed geventileerde
ruimte buiten.
Labels
Labels
Op de volgende pagina's wordt de betekenis
van de labels beschreven. Sommige labels
waarschuwen u voor potentiële gevaren die
ernstig letsel kunnen veroorzaken. Andere
bieden belangrijke veiligheidsinformatie. Lees
deze informatie aandachtig en verwijder de
labels niet.
Als een label eraf valt of moeilijk te lezen is,
neem dan contact op met uw dealer voor een
vervangingslabel.
Elk label is voorzien van een specifiek symbool.
De betekenis van elk symbool en label is als
volgt.
Lees de instructies in het instructieboekje
aandachtig door.
Lees de instructies in de werkplaatshandleiding
aandachtig door. Laat om veiligheidsredenen
het onderhoud aan uw voertuig alleen
uitvoeren door uw dealer.
GEVAAR (met RODE achtergrond)
U ZULT ERNSTIG of zelfs DODELIJK LETSEL
oplopen als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
WAARSCHUWING (met ORANJE
achtergrond)
U KUNT ERNSTIG of zelfs DODELIJK LETSEL
oplopen als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
LET OP (met GELE achtergrond)
U KUNT GEWOND RAKEN als u deze
aanwijzingen niet opvolgt.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
7
Labels
Veiligheid van het voertuig
8
ACCULABEL
GEVAAR
• Houd vonken en vlammen uit de buurt van de accu. Accu's produce-
ren explosief gas dat een explosie kan veroorzaken.
• Draag een beschermbril en rubberen handschoenen bij het hanteren
van de accu, anders kunt u brandwonden oplopen of uw gezichtsvermogen verliezen door het elektrolyt van de accu.
• Laat kinderen en andere personen geen accu aanraken tenzij ze op
de hoogte zijn van de voorschriften voor het hanteren van accu's en
de hieraan verbonden gevaren.
• Wees buitengewoon voorzichtig bij het hanteren van de accuvloeistof
aangezien deze verdund zwavelzuur bevat. Contact met uw huid of
ogen kan brandwonden veroorzaken of leiden tot verlies van uw
gezichtsvermogen.
• Lees deze handleiding aandachtig door en zorg ervoor dat u de
inhoud begrijpt voordat u de accu hanteert. Het niet opvolgen van de
instructies kan lichamelijk letsel en beschadiging van het voertuig
veroorzaken.
•
Gebruik geen accu met het elektrolyt op of onder het onderste
merkstreepje. De accu kan exploderen en ernstig lichamelijk letsel veroorzaken.
STICKER RADIATEURDOP
GEVAAR
NOOIT OPENEN BIJ WARME MOTOR.
Hete koelvloeistof veroorzaakt brandwonden.
De overdrukklep opent bij 1,1 kgf/cm2.
Labels
Veiligheid van het voertuig
Vervolg
9
Labels
Veiligheid van het voertuig
10
WAARSCHUWINGSLABEL ACCESSOIRES EN BELADING
WAARSCHUWING
Type ED
ACCESSOIRES EN BELADING
• De veiligheid, stabiliteit en het weggedrag van dit voertuig kunnen
nadelig worden beïnvloed door de toevoeging van accessoires en
bagage.
Lees de instructies in de gebruikers- en montagehandleiding
•
aandachtig door voordat u een accessoire monteert.
• Het totale gewicht van accessoires en bagage en het gewicht van de
bestuurder en de passagier mag niet meer zijn dan 162 kg, ofwel de
maximale gewichtscapaciteit.
• Het gewicht van de bagage mag niet meer zijn dan 4,5 kg onder alle
omstandigheden.
• Het monteren van grote kuipdelen op de voorvork of het stuur wordt
niet aanbevolen.
STICKER ACHTERSCHOKDEMPER
GEVULD MET GAS
Niet openen. Niet verwarmen.
Labels
LABEL BANDENINFORMATIE & AANDRIJFKETTING
Bandenspanning in koude toestand:
[Alleen bestuurder]
Voor150 kPa (1,50 kgf/cm2)
Achter 150 kPa (1,50 kgf/cm2)
[Bestuurder en passagier]
Voor150 kPa (1,50 kgf/cm2)
Achter 175 kPa (1,75 kgf/cm2)
Zorg ervoor dat de aandrijfketting juist is afgesteld en gesmeerd.
Speling 50 - 55 mm
VEILIGHEIDSLABEL
Draag altijd een helm en beschermende kleding met het oog op uw
veiligheid.
BRANDSTOFLABEL
Uitsluitend loodvrije benzine
ETHANOL tot 10 volumeprocent
Veiligheid van het voertuig
11
Veiligheidsmaatregelen
Veiligheidsmaatregelen
Veiligheid van het voertuig
● Rijd voorzichtig met uw beide handen aan het
stuur en uw voeten op de voetsteunen.
● Passagiers moeten zich aan de zadelriem of
aan uw middel vasthouden, en hun voeten
moeten zich tijdens het rijden op de
voetsteunen bevinden.
● Denk altijd aan de veiligheid van uw passagier
en andere bestuurders en rijders.
Beschermende uitrusting
Zorg ervoor dat u en uw duopassagier een goedgekeurde
motorfietshelm, beschermbril en duidelijk zichtbare
beschermende kleding dragen. Draag geen loshangende
kleding om het gevaar dat er iets tussen de bewegende
delen van het voertuig komt, te voorkomen. Rijd defensief
en houd altijd rekening met de weers- en
wegomstandigheden.
Helm
#
Moet voldoen aan de veiligheidsnorm, duidelijk
zichtbaar zijn en de juiste afmetingen voor uw
hoofd hebben
12
● De motorhelm moet comfortabel passen en
veilig met de kinriem zijn vastgemaakt.
● Vizier met een onbelemmerd gezichtsveld of
andere goedgekeurde oogbescherming
3WAARSCHUWING
Het niet dragen van een helm verhoogt
het risico op ernstig of dodelijk letsel in
geval van een botsing.
Zorg ervoor dat u en uw duopassagier
altijd een goedgekeurde helm en
beschermende kleding dragen.
Handschoenen
#
Leren handschoenen met volledige vingers en een
hoge slijtweerstand
Motorlaarzen of -schoenen
#
Stevige motorlaarzen met antislipzolen en
enkelbeschermers
Motorjas en -broek
#
Beschermende, duidelijk zichtbare motorjas met
lange mouwen en duurzame broek voor het rijden (of
een beschermend motorpak)
Speciale uitrusting voor terreinrijden
#
Uitrusting voor rijden op de weg is mogelijk ook
geschikt voor terreinrijden. Als u van plan bent uitdagende terreinritten te maken, hebt u hiervoor
speciale uitrusting nodig. Naast uw helm en oogbescherming, raden wij u aan motorlaarzen en handschoenen voor terreinrijden te dragen, alsmede een motorbroek met kniebeschermers en
heupvlakken, een motorjack met elleboogbeschermers en een borst-/schouderversteviging.
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Voorzorgsmaatregelen
voor het rijden
Inrijperiode
Volg deze richtlijnen tijdens de eerste 500 km om
de toekomstige betrouwbaarheid en prestaties van
uw voertuig te waarborgen.
● Vermijd het vol gas starten en snel accelereren.
● Vermijd sterk afremmen en snel
terugschakelen.
● Rijd behoedzaam.
Veiligheid van het voertuig
Vervolg
13
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Remmen
Veiligheid van het voertuig
Neem de volgende richtlijnen in acht:
● Vermijd bijzonder sterk afremmen en
terugschakelen.
u Door plotseling remmen kan de stabiliteit
van het voertuig verminderen.
u Ga waar mogelijk langzamer rijden voor
een bocht; anders bestaat het gevaar dat u
uit de bocht vliegt.
● Wees voorzichtig op oppervlakken met een
lage tractie.
u De banden slippen sneller op dit soort
oppervlakken en de remweg is langer.
●
Vermijd continu remmen.
u Door herhaaldelijk te remmen, zoals bij
heuvelafwaarts rijden, kunnen de remmen
ernstig oververhit raken waardoor de remwerking vermindert. Verminder snelheid
door afwisselend te remmen op de motor
en de remmen te gebruiken.
●
Bedien de voor- en achterrem tegelijkertijd
voor de meest efficiënte remwerking.
14
Antiblokkeersysteem (ABS)
#
Dit model is uitgerust met een antiblokkeersysteem
(ABS) dat is ontwikkeld om te voorkomen dat de
remmen blokkeren tijdens abrupt remmen.
● De remweg is niet korter met het ABS. In
bepaalde gevallen kan het gebruik van het ABS
een langere remweg tot gevolg hebben.
● ABS werkt niet bij snelheden lager dan 10 km/h.
● Het kan zijn dat de remhendel en het
rempedaal lichtjes terugspringen wanneer u de
rem bedient. Dit is normaal.
● Gebruik altijd de aanbevolen voor-/
achterbanden en tandwielen om de werking
van ABS te waarborgen.
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Remmen op de motor
#
Remmen op de motor helpt om de snelheid van
uw voertuig te verminderen wanneer u gas
mindert. Schakel terug naar een lagere versnelling
om meer snelheid te verminderen. Rem op de
motor en gebruik met tussenpozen de rem om
snelheid te minderen wanneer u lange, steile
hellingen afrijdt.
Natte of regenachtige condities
#
Wegoppervlakken zijn glad wanneer ze nat zijn, en
natte remmen zorgen voor een verminderde
remwerking.
Wees bijzonder voorzichtig bij het remmen in
natte omstandigheden.
Als de remmen nat worden, rem dan tijdens het
rijden op lage snelheid om ze te laten drogen.
Parkeren
●
Parkeer op een stevige, horizontale
ondergrond.
● Als u op een helling of onverhard terrein moet
parkeren, parkeer het voertuig dan zodanig dat
dit niet kan wegrollen of omvallen.
● Zorg ervoor dat hete onderdelen niet in
contact kunnen komen met ontvlambare
materialen.
● Raak de motor, geluiddemper, remmen en
andere hete onderdelen niet aan voordat ze
zijn afgekoeld.
●
Zet het stuur altijd op slot en verwijder de
sleutel als u het voertuig onbewaakt achterlaat
om de kans op diefstal te verminderen.
Het gebruik van een antidiefstalvoorziening
wordt ook aanbevolen.
Parkeren op de zijstandaard
#
1.
Zet de motor uit.
2.
Klap de zijstandaard omlaag.
3.
Laat het voertuig langzaam naar links leunen
totdat het volle gewicht op de zijstandaard
steunt.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
15
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
4.
Veiligheid van het voertuig
Draai het stuur volledig naar links.
u Het draaien van het stuur naar rechts
reduceert de stabiliteit en kan tot gevolg
hebben dat het voertuig omvalt.
5.
Zet de contactschakelaar in de stand (Lock)
en verwijder de sleutel. 2 BLZ. 46
16
Richtlijnen voor tanken en brandstof
Volg deze richtlijnen om de motor, het
brandstofsysteem en de katalysator te
beschermen:
● Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
● Gebruik benzine met het aanbevolen
octaangetal. Het gebruik van benzine met een
lager octaangetal heeft een verminderde
motorprestatie tot gevolg.
● Gebruik geen brandstof met een hoog
alcoholgehalte. 2 BLZ. 117
● Gebruik geen oude of verontreinigde benzine
of een olie-benzinemengsel.
●
Laat geen vuil of water in de brandstoftank
binnendringen.
Accessoires & aanpassingen
Accessoires &
aanpassingen
Wij raden u ten sterkste aan om geen accessoires
te installeren die niet specifiek door Honda voor
uw voertuig zijn ontworpen en geen modificaties
aan het oorspronkelijke ontwerp van uw voertuig
aan te brengen. Hierdoor kan uw voertuig onveilig
worden.
Het ombouwen van uw voertuig kan tevens uw
garantie doen vervallen en het gebruik van uw
voertuig op de openbare weg illegaal maken.
Voordat u besluit om accessoires op uw voertuig
te installeren, moet u nagaan of dit veilig en legaal
is.
3WAARSCHUWING
Ondeugdelijke accessoires of
aanpassingen kunnen leiden tot een
ongeval waarbij u ernstig of dodelijk
letsel kunt oplopen.
Volg alle aanwijzingen in dit
instructieboekje betreffende accessoires
en aanpassingen.
Trek geen aanhangwagen met uw voertuig en
koppel geen zijspan aan uw voertuig. Uw voertuig
is niet ontworpen voor dit toebehoren en het
gebruik hiervan kan het stuurgedrag van uw
voertuig nadelig beïnvloeden.
Veiligheid van het voertuig
17
Veiligheid bij terreinrijden
Veiligheid bij terreinrijden
Veiligheid van het voertuig
Leer te rijden op een rustige weg zonder obstakels
alvorens u op onbekend terrein te begeven.
● Houd u altijd aan de lokale wet- en regelge-
ving met betrekking tot terreinrijden.
● Vraag eerst toestemming alvorens u op
privéterrein te begeven. Neem borden met de
tekst "Eigen terrein" in acht.
● Rijd samen met een vriend elk op een eigen
voertuig zodat u elkaar in geval van problemen
kunt bijstaan.
●
Het is van cruciaal belang dat u goed bekend
bent met uw voertuig voor het geval u in
moeilijkheden komt en er geen hulp in de
buurt is.
●
Rijd nooit harder dan u aankunt of wilt of
sneller dan de verkeersomstandigheden
toestaan.
●
Rijd voorzichtig als u niet bekend bent met het
terrein. Stenen, gaten of ravijnen die niet goed
zichtbaar zijn, kunnen gevaar opleveren.
18
● Een uitlaatdemper is vereist voor de meeste
off-road-terreinen.
Pas uw uitlaatsysteem niet aan.
Vergeet niet dat overmatig veel geluid overlast
veroorzaakt en motorrijden een slecht imago
bezorgt.
Beladen
Beladen
● Het vervoeren van extra gewicht heeft invloed
op het rijgedrag, het remgedrag en de
stabiliteit van uw voertuig.
Rijd altijd met een veilige snelheid met een
beladen motorfiets.
gewicht van de bagage gelijkmatig en plaats
de bagage dicht bij het midden van het
voertuig.
●
Plaats geen bagage dicht bij de lampen of de
geluiddemper.
Volg deze richtlijnen wanneer u op ruig terrein
rijdt:
● Neem geen passagier achterop.
● Houd uw bagage zo klein en licht mogelijk.
Zorg dat er niets uitsteekt dat aan takken e.d.
kan blijven haken en dat er niets uw bewegingsvrijheid zodanig belemmert dat u uw gewicht niet voldoende kunt verplaatsen in bochten en op hellingen.
3WAARSCHUWING
Overbelasting of verkeerd beladen kan
een ongeval veroorzaken waarbij u
ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg alle limieten en richtlijnen voor
belading in deze handleiding.
Veiligheid van het voertuig
19
Locatie van onderdelen
Remvloeistofreservoir van achterrem (BLZ.82
Bedieningshandleiding
20
)
Gasgreep (BLZ.92
Remvloeistofreservoir van voorrem
(BLZ.82)
Motorolievuldop (BLZ.78
Motoroliekijkglas (BLZ.78
)
)
)
Koppelingshendel (BLZ.89
Windgeleider
links (BLZ.76)
)
Koelvloeistofexpansiereservoir (BLZ.80
Brandstofvuldop (BLZ.53
)
)
Zadel (BLZ.75
)
Zekeringkast A (BLZ.102
Helmhouder (BLZ.54
)
Zekeringkast B (BLZ.104
Accu (BLZ.73
)
Hoofdzekering (BLZ.103)
Bedieningshandleiding
)
)
Schakelpedaal (BLZ.50
Datalinkstekker
Documentzakje (BLZ.55
)
Gereedschapsbox/
gereedschapsset
Linker afdekkap (BLZ.77
Aandrijfketting (BLZ.86
Zijstandaard (BLZ.85
)
(BLZ.55)
)
)
)
21
Instrumenten
Toerenteller
Bedieningshandleiding
SEL
-toets
SET
-toets
Displaycontrole
Wanneer de contactschakelaar in de stand (On) wordt gezet, worden alle modus- en
digitale segmenten weergegeven. Als een deel van deze displays niet wordt
weergegeven zoals het hoort, laat dan uw dealer controleren op problemen.
22
LET OP
Laat de motor niet draaien met de toerenteller in de rode zone. Een te hoog
motortoerental kan de levensduur van de motor nadelig beïnvloeden.
Rode zone toerenteller
(te hoog motortoerentalbereik)
Klok (12-uursweergave)
Klok instellen: (BLZ.33
)
Kilometerteller [TOTAL] en ritteller
[TRIP A/B] en stopwatch
Versnellingsstandindicator
De schakelstand wordt weergegeven
door de versnellingsstandindicator.
Resterende brandstof wanneer alleen het 1e (E) segment gaat knipperen:
ongeveer 2,2 L
Als het controlelampje van de brandstofniveaumeter knippert of
uitgaat:
(BLZ.98)
LET OP
U moet tanken wanneer de waarde segment E (1e) nadert. Als de
brandstof opraakt, kan de motor overslaan en de katalysator beschadigd
raken.
(BLZ.24)
Bedieningshandleiding
Vervolg
23
Instrumenten (Vervolg)
Kilometerteller [TOTAL] en ritteller [TRIP A/B] en stopwatch
SEL
De
-toets wisselt tussen de kilometerteller, ritteller A, ritteller B en stopwatch.
Bedieningshandleiding
24
KilometertellerRitteller ARitteller B
Stopwatch
Kilometerteller [TOTAL]
#
Totale afgelegde afstand. Als "------" wordt
weergegeven, ga dan naar uw dealer voor
onderhoud.
Ritteller [TRIP A/B]
#
Afstand gereden na het resetten van de ritteller.
Als "----.-" wordt weergegeven, ga dan naar uw
dealer voor onderhoud.
De ritteller terugstellen: (BLZ.26)
Stopwatch
#
Toont de verstreken tijd sinds de
werd ingedrukt om de meting te starten.
Weergavebereik:
0H00M00.0S - 9H59M59.9S
• Meer dan 9H59M59.9S terug naar
0H00M00.0S
Gebruik van de stopwatch: (BLZ.27
SET
-toets
Bedieningshandleiding
)
Vervolg
25
Instrumenten (Vervolg)
De ritteller [TRIP A/B], het gemiddelde
#
brandstofverbruik [AVG], het
brandstofverbruik en de gemiddelde
Bedieningshandleiding
snelheid [AVG] terugstellen
Om de ritteller A, het gemiddelde
brandstofverbruik A, het brandstofverbruik A en
de gemiddelde snelheid A (die zijn gebaseerd
op ritteller A) tegelijk terug te stellen, houdt u
SEL
de
-toets ingedrukt terwijl de ritteller A
wordt weergegeven.
Gemiddeld
brandstofverbruik A
Gemiddeld
brandstofverbruik A
Gemiddelde
snelheid A
Om de ritteller B, het gemiddelde
brandstofverbruik B, het brandstofverbruik B en
de gemiddelde snelheid B (die zijn gebaseerd
op ritteller B) tegelijk terug te stellen, houdt u
SEL
de
-toets ingedrukt terwijl ritteller B wordt
weergegeven.
Gemiddeld
brandstofverbruik B
Ritteller B
Gemiddeld
brandstofverbruik B
ofof
Gemiddelde
snelheid B
26
Ritteller A
ofof
ofof
ofof
Stopwatch
De tijd meten
#
1.
Selecteer de stopwatch. (BLZ.24)
2.
Druk op de
starten.
De meting blijft doorgaan, als u tijdens het
u
meten een item verandert.
3.
Druk op de
beëindigen.
u De meting kan ook worden beëindigd door
de contactschakelaar in de stand (Off) te
zetten.
SEL
-toets
SET
-toets om de meting te
SET
-toets om de meting te
De meting opnieuw starten
#
Druk nogmaals op de
begint opnieuw te meten.
De gemeten waarde terugstellen
#
Houd de
wordt weergegeven en de meting voltooid is.
SEL
-toets ingedrukt als de stopwatch
SET
-toets. De stopwatch
Bedieningshandleiding
SET
-toets
Stopwatch
Vervolg
27
Instrumenten (Vervolg)
SET
De
-toets wisselt tussen het gemiddelde brandstofverbruik, het brandstofverbruik en de
gemiddelde snelheid.
Bedieningshandleiding
28
Gemiddeld brandstofverbruik
Brandstofverbruik
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik [AVG]
#
Toont het gemiddelde brandstofverbruik sinds
het terugstellen van de geselecteerde ritteller.
Het gemiddelde brandstofverbruik wordt berekend
op basis van de waarde die wordt weergegeven op
de geselecteerde ritteller (A of B).
Het gemiddelde brandstofverbruik voor ritteller
A wordt ook weergegeven wanneer de
kilometerteller, ritteller A en stopwatch zijn
geselecteerd.
Weergavebereik:
Type ED
0.0 tot 299.9 km/L (L/100km, mile/gal
of mile/L)
Behalve type ED
Type ED
•
0.0 tot 299.9 km/L (L/100km)
Meer dan 299,9 km/L (L/100km,
mile/gal of mile/L): "299.9" wordt
weergegeven.
Behalve type ED
•
Meer dan 299,9 km/L (L/
100km): "299.9" wordt weergegeven.
• Wanneer ritteller A of B wordt teruggesteld:
"---.-" wordt weergegeven.
Als "---.-" wordt weergegeven in andere dan de
bovenvermelde gevallen, ga dan naar uw dealer
voor onderhoud.
Het gemiddelde brandstofverbruik
terugstellen: (BLZ.26)
Bedieningshandleiding
Vervolg
29
Instrumenten (Vervolg)
Brandstofverbruik
#
Toont het brandstofverbruik sinds het
terugstellen van de geselecteerde ritteller.
Bedieningshandleiding
Het brandstofverbruik wordt berekend op basis
van de waarde die wordt weergegeven op de
geselecteerde ritteller (A of B).
Het brandstofverbruik voor ritteller A wordt ook
weergegeven wanneer de kilometerteller,
ritteller A en de stopwatch zijn geselecteerd.
Weergavebereik:
Type ED
0.0 tot 299.9 L (liter) of 0.0 tot 299.9
gal (gallon)
Behalve type ED
Type ED
•
(gallon): "299.9" wordt weergegeven.
Behalve type ED
•
"299.9" wordt weergegeven.
30
0.0 tot 299.9 L (liter)
Meer dan 299,9 L (liter) of 299,9 gal
Meer dan 299,9 L (liter):
Als "---.-" wordt weergegeven, ga dan naar uw
dealer voor onderhoud.
Het brandstofverbruik terugstellen:
(BLZ.26)
Gemiddelde snelheid
#
Toont de gemiddelde snelheid sinds het
terugstellen van de geselecteerde ritteller.
De gemiddelde snelheid wordt berekend op
basis van de waarde die wordt weergegeven op
de geselecteerde ritteller (A of B).
De gemiddelde snelheid voor ritteller A wordt
ook weergegeven wanneer de kilometerteller,
ritteller A en stopwatch zijn geselecteerd.
Weergavebereik:
Type ED
0 tot 199 km/h (0 tot 124 mile/h)
Behalve type ED
0 tot 199 km/h
• Beginweergave: "---" wordt weergegeven.
• Als u minder dan 0,2 km met uw voertuig
hebt gereden sinds het starten van de
motor, wordt "---" weergegeven.
• Als de bedrijfstijd van uw voertuig minder
dan 30 seconden is sinds het starten van de
motor, wordt "---" weergegeven.
Als "---" wordt weergegeven in andere dan de
bovenvermelde gevallen, ga dan naar uw dealer
voor onderhoud.
De gemiddelde snelheid terugstellen:
(BLZ.26)
Bedieningshandleiding
Vervolg
31
Instrumenten (Vervolg)
Display instellen
Modus A instellen
De volgende items kunnen sequentieel worden gewijzigd. (BLZ.33)
Bedieningshandleiding
• Klok instellen
Helderheid achtergrondverlichting instellen
•
Uitsluitend type ED
•
• Eenheid van de brandstofverbruikmeter wijzigen
Modus B instellen
De volgende items kunnen sequentieel worden gewijzigd. (BLZ.36)
Toerenindicator instellen
•
(instelling verlicht toerental, interval verlicht toerental en helderheid)
Displaymodus van toerenteller instellen
•
32
Eenheid van snelheid en afgelegde afstand wijzigen
Modus A instellen
Als er ongeveer 30 seconden niet op de
SET
toets wordt gedrukt, wordt de bediening
automatisch omgeschakeld van de instelmodus
naar de normale weergave.
1 Klok instellen:
-
a
b
Zet de contactschakelaar in de stand (On).
Houd de
SEL
- en
SET
-toetsen ingedrukt
totdat het uur begint te knipperen.
Bedieningshandleiding
Als er ongeveer 30 seconden niet op de
SET
toets wordt gedrukt, worden items waarvoor de
instelling aan de gang is genegeerd en worden
alleen items met voltooide instellingen
toegepast. Pas als de contactschakelaar in de
stand
(Off) wordt gezet, worden items
waarvoor de instelling aan de gang is en items
met voltooide instellingen toegepast.
c
Druk op de
SEL
-toets totdat het gewenste uur
wordt weergegeven.
u Houd de
SEL
-toets ingedrukt om de uren
versneld vooruit te laten gaan.
d
Druk op de
SET
-toets. De minuten beginnen
te knipperen.
Vervolg
33
Instrumenten (Vervolg)
e
Druk op de
minuten worden weergegeven.
Bedieningshandleiding
u Houd de
SEL
SEL
minuten versneld vooruit te laten gaan.
-toets totdat de gewenste
-toets ingedrukt om de
2 Helderheid achtergrondverlichting
instellen:
U kunt een van de vijf helderheidsniveaus
instellen.
a
Druk op de
SEL
-toets. De helderheid wordt
omgeschakeld.
f
Druk op de
SET
-toets. De klok is ingesteld en
het display schakelt over naar helderheid
achtergrondverlichting instellen.
34
Type ED
b
Druk op de
SET
-toets. De
achtergrondverlichting is ingesteld en de
weergave schakelt over naar het wijzigen
van de eenheid van snelheid en afgelegde
afstand.
Behalve type ED
Druk op de
SET
-toets. De
achtergrondverlichting is ingesteld en het
display schakelt over naar het wijzigen van
de eenheid van de brandstofverbruikmeter.
3 Eenheid van snelheid en afgelegde
afstand wijzigen:
Type ED
a
Druk op de
SEL
-toets om "km/h" en "km" of
"mph" en "mile" te selecteren.
b
Druk op de
SET
-toets. De eenheid van
snelheid en afgelegde afstand is ingesteld en
het display schakelt over naar het wijzigen van
de eenheid van de brandstofverbruikmeter.
4 Eenheid van brandstofverbruikmeter
wijzigen:
Wanneer de eenheden "km/h" voor snelheid en
a
"km" voor afstand zijn geselecteerd
Druk op de
SEL
-toets om "L/100km" of
"km/L" te selecteren.
Uitsluitend type ED
Wanneer de eenheden "mph" voor snelheid en
"mile" voor afstand zijn geselecteerd
Druk op de
SEL
-toets om "mile/L" of "mile/
gal" te selecteren.
u Wanneer "mile/gal" wordt geselecteerd,
wordt de eenheid van het
brandstofverbruik gewijzigd in "gal".
b
Druk op de
SET
-toets. De
brandstofverbruiksmeter is ingesteld en het
display keert terug naar de normale weergave.
Bedieningshandleiding
Vervolg
35
Instrumenten (Vervolg)
Modus B instellen
Als er ongeveer 30 seconden niet op de
toets wordt gedrukt, wordt de bediening
Bedieningshandleiding
automatisch omgeschakeld van de instelmodus
naar de normale weergave.
Als er ongeveer 30 seconden niet op de
toets wordt gedrukt, worden items waarvoor de
instelling aan de gang is genegeerd en worden
alleen items met voltooide instellingen
toegepast. Pas als de contactschakelaar in de
stand
waarvoor de instelling aan de gang is en items
met voltooide instellingen toegepast.
36
(Off) wordt gezet, worden items
SET
SET
1 Toerentalindicator instellen:
-
U kunt de instelling van de toerenindicator
wijzigen.
De toerentalindicator knippert tijdens het
instellen.
SEL
-
-toets
SET
-toets
Toerenteller
Numerieke
toerenteller
Toerentalindicator
a
Als u wilt overschakelen naar modus B, draait u
de contactschakelaar in de stand (On) en
drukt u tegelijkertijd op de
SEL
-toets tot de
weergavecontrole voltooid is. Het knipperende
staafsegment in de toerenteller toont het
momenteel ingestelde toerental voor het
oplichten van de toerentalindicator en de
numerieke toerentellerweergave toont deze.
u Het staafsegment van de toerenteller wordt
weergegeven als conventionele weergave,
ongeacht welke weergavemethode is
ingesteld.
b
Telkens wanneer u op de
SEL
-toets drukt,
neemt de instelwaarde voor het oplichten van
het toerental met 250 r/min (omw/min) (één
segment) toe. Wanneer de instelwaarde buiten
het toegestane bereik komt, keert de
instelwaarde voor het toerental automatisch
terug naar 4.000 r/min (omw/min).
u Houd de
SEL
-toets ingedrukt om de
instelwaarde voor het oplichten van de
toerentalindicator versneld vooruit te laten
gaan.
Beschikbaar instellingsbereik
4.000 r/min (omw/min) -tot-
10.500 r/min (omw/min)
Bedieningshandleiding
Vervolg
37
Instrumenten (Vervolg)
c
Druk op de
oplichten van de toerentalindicator is ingesteld
Bedieningshandleiding
en de weergave schakelt over naar de instelling
van het interval voor het oplichten van de
toerentalindicator.
Het knipperende staafsegment toont
tegelijkertijd de momenteel toegepaste
instelling voor het toerental voor het
oplichten van de toerentalindicator en de
numerieke toerenteller toont het interval
voor het oplichten van de toerentalindicator.
d
Telkens wanneer de
ingedrukt, verandert de waarde van het interval
voor het oplichten van de toerentalindicator
tussen 0 r/min (omw/min),
250 r/min (omw/min) en 500 r/min (omw/min)
in deze volgorde.
38
SET
-toets. Het toerental voor het
SEL
-toets wordt
Toerenteller
Numerieke toerenteller
Voor-
Het toerental voor het oplichten van de
beeld
toerentalindicator is ingesteld op
8.000 r/min (omw/min) en het interval
voor oplichten van de toerentalindicator
op 250 r/min (omw/min).
Toerenintaldicatoromw/min (rpm)
Knippert
(2 keer per seconde)
Knippert
(5 keer per seconde)
Knippert
(10 keer per seconde)
7.250 r/min (omw/min)
7.500 r/min (omw/min)
7.750 r/min (omw/min)
Brandt8.000 r/min (omw/min)
Indien het interval voor het oplichten van de
toerentalindicator 0 is, gaat de
toerentalindicator branden zodra het toerental
voor oplichten van de toerentalindicator bereikt
is.
e
Druk op de
oplichten van de toerentalindicator is ingesteld
en de weergave schakelt over naar het
aanpassen van helderheid van
toerentalindicator.
SET
-toets. Het interval voor het
De toerenindicator schakelt over van
knipperen naar permanent branden.
f
Druk op de
omgeschakeld.
u
g
Druk op de
toerentalindicator is ingesteld en het display
schakelt over naar het instellen van de
weergave van de toerenteller.
SEL
-toets. De helderheid wordt
U kunt een van de vijf helderheidsniveaus
instellen.
SET
-toets. De helderheid van de
Bedieningshandleiding
Vervolg
39
Instrumenten (Vervolg)
2 Weergavemodus van toerenteller
wijzigen:
U kunt de weergavemodus van de toerenteller
Bedieningshandleiding
wijzigen.
a
Druk op de
van de toerenteller te wijzigen.
b
Druk op de
geselecteerde weergavemodus is ingesteld en
de bediening keert terug naar de normale
weergave.
Standaardweergave
Geeft het motortoerental op het staafsegment
van de toerenteller weer.
SEL
-toets om de weergavemodus
SET
-toets. De momenteel
Voor-
Motortoerental 10.500 r/min (omw/min)
beeld
Standaardweergave
Staafsegment van
de toerenteller
Weergave
piekwaarde
Weergave piekwaarde
Geeft het motortoerental op het staafsegment
van de toerenteller en de piekwaarde weer.
Het segment voor de piekwaarde toont tijdelijk
het maximale motortoerental.
40
Staafsegment van
de toerenteller
Segment voor
piekwaarde
Controlelampjes
Als één van deze controlelampjes niet gaat branden terwijl dat zou moeten, laat
dan uw dealer controleren op problemen.
Controlelampje ABS (antiblokkeersysteem) achter UIT
Gaat kort branden als de contactschakelaar in de stand (On) wordt gezet.
Gaat branden als ABS op het achterwiel is uitgeschakeld.
Controlelampje
neutraalstand
Gaat branden als de
transmissie in de
neutraalstand staat.
Schakelt de ABS-functie op het achterwiel in/uit. (BLZ.47
44
)
Contactschakelaar
Schakelt het elektrische systeem in/uit,
vergrendelt het stuur.
u De sleutel kan in de stand (Off)
of (Lock) worden verwijderd.
Stuurslot: (BLZ.46
)
(On)
Schakelt het elektrische
systeem in voor het
starten/rijden.
(Off)
Schakelt de motor uit.
(Lock)
Vergrendelt het stuur.
Motorstopschakelaar
Moet normaal in de stand (Run) blijven staan.
u Schakel in geval van nood over naar de stand (Stop) (de
startmotor werkt niet) om de motor te stoppen.
Startknop
Alarmknipperlichtschakelaar
Kan op uit of aan worden gezet wanneer de contactschakelaar in de stand (On) staat.
Bedieningshandleiding
Vervolg
45
Schakelaars (Vervolg)
Stuurslot
Vergrendel het stuur wanneer u parkeert om
Bedieningshandleiding
diefstal te voorkomen.
Een U-vormig wielslot of iets vergelijkbaars
wordt ook aanbevolen.
Draaien
Contactsleutel
46
Duwen
Vergrendelen
#
a
Draai het stuur volledig naar links.
b
Duw de sleutel naar beneden en zet de
contactschakelaar in de stand (Lock).
u Draai het stuur als het stuur moeilijk
vergrendeld kan worden.
c
Verwijder de sleutel.
Ontgrendelen
#
Steek de sleutel in het slot, duw de sleutel erin
en zet de contactschakelaar in de stand
(Off).
ABS-functie op het achterwiel
De ABS-functie op het achterwiel kan als optie
worden uitgeschakeld voor off-road rijden.
u Telkens wanneer de contactschakelaar in de
stand (On) wordt gezet, wordt de ABS-functie
op beide wielen automatisch ingeschakeld.
De ABS-functie op het achterwiel
uitschakelen
a
Breng het voertuig tot stilstand.
b
Houd de schakelaar voor ABS achter ingedrukt
totdat het controlelampje ABS achter UIT gaat
knipperen. Laat de schakelaar vervolgens los
als het lampje knippert.
u Het controlelampje ABS achter UIT gaat
branden wanneer de ABS-functie op het
achterwiel is uitgeschakeld.
u De ABS-functie op het achterwiel blijft
geactiveerd als de schakelaar wordt
losgelaten nadat het controlelampje is
gestopt met knipperen.
De ABS-functie op beide wielen
inschakelen
a
Breng het voertuig tot stilstand.
b
Houd de schakelaar voor ABS achter ingedrukt
totdat het controlelampje ABS achter UIT is
uitgegaan, of zet de contactschakelaar in de
(Off) en weer in de stand (On).
stand
ABS-functie op beide
wielen is ingeschakeld.
Schakelaar
ABS achter
Bedieningshandleiding
ABS-functie op achterwiel
is uitgeschakeld.
47
Motor starten
Start de motor volgens de volgende procedure,
ongeacht of de motor koud of warm is.
Bedieningshandleiding
LET OP
•
Als de motor niet binnen 5 seconden start, moet u
de contactschakelaar in de stand (Off) zetten en
10 seconden wachten voordat u de motor opnieuw
probeert te starten om de accuspanning te
verhogen.
•
Het langdurig versneld stationair draaien en het
verhogen van het toerental kunnen de motor en het
uitlaatsysteem beschadigen.
•
De motor start niet als de gashendel volledig is
geopend.
48
a
Zorg ervoor dat de motorstopschakelaar in de
stand (Run) staat.
b
Zet de contactschakelaar in de stand (On).
c
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand (Ncontrolelampje gaat branden). U kunt ook de
koppelingshendel intrekken om uw voertuig te
starten met de transmissie in de versnelling
wanneer de zijstandaard omhoog is geklapt.
d
Druk op de startknop met een volledig
gesloten gashendel.
u
Als u de motor niet kunt starten, draai dan de
gashendel iets open (circa 3 mm, zonder
speling) en druk op de startknop.
Circa 3 mm, zonder speling
Als de motor niet start:
a
Open de gashendel volledig en druk
gedurende 5 seconden op de startknop.
b
Herhaal de normale startprocedure.
c
Als de motor start en het stationair toerental
instabiel is, moet u de gashendel een klein
beetje openen.
d
Als de motor niet start, wacht dan 10 seconden
voordat u stappen a en b opnieuw probeert.
Als de motor niet start (BLZ.94)
#
Bedieningshandleiding
49
Schakelen
De transmissie van uw voertuig is uitgerust met
6 vooruitversnellingen in een schakelpatroon
van één omlaag, vijf omhoog.
Bedieningshandleiding
6
5
4
3
2
N
1
Als u het voertuig in de versnelling zet met een
omlaag geklapte zijstandaard, wordt de motor
uitgeschakeld.
50
Noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt ingeschakeld
wanneer het systeem detecteert dat u hard
remt bij een snelheid van ongeveer 50 km/h of
hoger om achteropkomende bestuurders via
snel knipperende richtingaanwijzers te
waarschuwen dat plots geremd wordt. Hiermee
kunnen achteropkomende bestuurders
gewaarschuwd worden en de juiste
Inschakeling van het systeem:
Hard remmen
Beide indicators van de richtingaanwijzers knipperen
maatregelen treffen om een mogelijke botsing
met uw voertuig te voorkomen.
Het noodstopsignaal stopt met werken als:
● U de remmen loslaat.
● Het ABS wordt uitgeschakeld.
● Het afremmen van uw voertuig wordt
gematigd.
● U op de schakelaar voor de
alarmknipperlichten drukt.
Remlicht gaat branden
Beide richtingaanwijzers knipperen
Bedieningshandleiding
Vervolg
51
Noodstopsignaal (Vervolg)
u Het noodstopsignaal is geen systeem dat een
mogelijke botsing van achteren door te hard
Bedieningshandleiding
remmen voorkomt. Het is altijd raadzaam om
hard remmen te voorkomen, tenzij dit absoluut
noodzakelijk is.
u Het noodstopsignaal werkt niet wanneer de
schakelaar voor de alarmknipperlichten is
ingedrukt.
u Als het ABS een tijdje niet meer werkt tijdens
het remmen, wordt het noodstopsignaal
mogelijk helemaal niet geactiveerd.
52
Tanken
Contactsleutel
Brandstofvuldop
Geen brandstof bijvullen boven het niveauplaatje.
Brandstoftype: uitsluitend loodvrije benzine
Brandstof-octaangetal: uw voertuig is
ontworpen voor het gebruik van een researchoctaangetal (RON) van 91 of hoger.
Tankinhoud: 12,8 L
Richtlijnen voor tanken en brandstof
#
(BLZ.16
)
Afdekkap van slot
Niveauplaatje
Brandstofvuldop openen
Open de afdekkap van het slot, steek de
contactsleutel in het slot en draai deze naar
rechts om de brandstofvuldop te openen.
Brandstofvuldop sluiten
a
Sluit de brandstofvuldop na het tanken en
draai deze totdat de dop vastklikt.
b
Verwijder de sleutel en sluit de afdekkap van het slot.
u De sleutel kan niet worden verwijderd als
de brandstofvuldop niet is vergrendeld.
3WAARSCHUWING
Benzine is een uiterst licht ontvlambare
en explosieve stof. U kunt brandwonden
of ernstig letsel oplopen in de omgang
met brandstof.
Zet de motor uit en houd warmte,
•
vonken en vlammen uit de buurt van
de motorfiets.
• Vul de tank uitsluitend buiten.
•
Verwijder gemorste brandstof onmiddellijk.
Bedieningshandleiding
53
Opberguitrusting
Helmhouder
De helmhouder zit aan de linkerkant van het
voertuig.
Bedieningshandleiding
Pen
Helmhouder
Afdekkap
van slot
54
Contactsleutel
Ontgrendelen
#
Open de afdekkap van het slot, steek de sleutel
in het slot en draai deze naar links.
Vergrendelen
#
a
Hang uw helm op de houderpen en druk deze
in om te vergrendelen.
b
Verwijder de sleutel en sluit de afdekkap van
het slot.
u
Gebruik de helmhouder uitsluitend bij het
parkeren.
3WAARSCHUWING
Een helm die aan de houder is bevestigd,
kan tijdens het rijden tegen het achterwiel
of de vering komen en tot een ongeval
leiden.
Gebruik de helmhouder uitsluitend bij
het parkeren. Rijd niet met een helm
die aan de helmhouder hangt.
Documentzakje en gereedschapsset
Het documentzakje en de gereedschapsset
bevinden zich in de gereedschapsbox aan de
linkerzijde van het voertuig.
Openen
#
Steek de sleutel in het contact en draai deze
naar rechts om de gereedschapsbox te openen.
Sluiten
#
Sluit de gereedschapsbox en druk op de
vergrendelpunten tot deze stevig gesloten is.
Verwijder de contactsleutel.
u Zorg dat de gereedschapsbox stevig dichtzit
voordat u gaat rijden.
u Omwikkel de gereedschapsset met een spons
en berg deze op in de gereedschapsbox, zoals
weergegeven in de afbeelding.
Gereedschapsbox
Vergrendelpunt
Contactsleutel
Gereedschapsbox
Vergrendelpunt
Contactsleutel
Documentzakje
Vergrendelpunt
Vergrendelpunt
Spons
Gereedschapsset
Bedieningshandleiding
55
Onderhoud
Lees "Het belang van onderhoud" en "Standaardonderhoud" aandachtig door voordat u
onderhoudswerkzaamheden uitvoert. Raadpleeg “Specificaties” voor servicegegevens.
Het belang van onderhoud .............................BLZ. 57
Het goed onderhouden van uw voertuig is
absoluut essentieel voor uw veiligheid en het
beschermen van uw investering, optimale
prestaties, het voorkomen van pech en het
reduceren van luchtverontreiniging. De eigenaar is
verantwoordelijk voor het onderhoud. Inspecteer
uw voertuig voor elke rit, en voer de periodieke
controles uit die in het onderhoudsschema zijn
vermeld. 2 BLZ. 58
3WAARSCHUWING
Het niet goed onderhouden van uw
voertuig of het niet repareren van een
defect voordat u gaat rijden kan een
botsing veroorzaken waarbij u ernstig
of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg altijd de aanwijzingen voor
inspectie en onderhoud volgens de
schema's die in dit instructieboekje
staan vermeld.
Onderhoudsveiligheid
Lees altijd de onderhoudsvoorschriften voordat u
onderhoud uitvoert en zorg ervoor dat u over de
benodigde gereedschappen, onderdelen en
vakkundigheid beschikt.
Wij kunnen u niet waarschuwen voor alle denkbare
risico's die zich kunnen voordoen tijdens het
uitvoeren van onderhoud. Alleen u kunt beslissen
of u een bepaalde taak wel of niet zou moeten
uitvoeren.
Volg deze richtlijnen tijdens het uitvoeren van
onderhoud.
●
Zet de motor uit en verwijder de sleutel.
●
Plaats uw voertuig op een stevige, vlakke
ondergrond met behulp van de zijstandaard of
een onderhoudsbok voor steun.
●
Laat de motor, geluiddemper, remmen en
andere hete onderdelen afkoelen voor het
uitvoeren van een servicebeurt, anders kunt u
brandwonden oplopen.
●
Laat de motor uitsluitend draaien wanneer dit
wordt aangegeven en alleen in een goed
geventileerde ruimte.
Onderhoud
57
Onderhoudsschema
Het onderhoudsschema vermeldt de
onderhoudsprocedures die vereist zijn voor veilige,
betrouwbare prestaties en een goed werkende
emissieregeling.
Onderhoud
De onderhoudswerkzaamheden moeten worden
uitgevoerd overeenkomstig de normen en
specificaties van Honda door geschoolde en
bevoegde monteurs. Uw dealer voldoet aan deze
vereisten. Het bijhouden van een nauwkeurig
onderhoudsrapport zorgt ervoor dat uw voertuig
goed wordt onderhouden.
Zorg ervoor dat de monteur die het onderhoud
uitvoert dit onderhoudsrapport invult.
58
Het periodieke onderhoud wordt beschouwd als
normale onderhoudskosten voor de eigenaar die
door uw dealer in rekening zullen worden
gebracht. Bewaar alle facturen. Deze facturen
moeten aan de nieuwe eigenaar worden verstrekt
wanneer u het voertuig verkoopt.
Honda raadt aan om uw dealer een proefrit met
uw voertuig te laten maken na het uitvoeren van
het periodieke onderhoud.
Onderhoudsschema
*1
Inspectie
Items
Brandstofleiding–
Brandstofniveau53
Werking van gashendel92
*2
Luchtfilter
Carterontluchting
Bougie–
Klepspeling–
Motorolie–
Motoroliefilter–
Stationair motortoerental–
Radiateurkoelvloeistof
Koelsysteem–
Secundair luchttoevoersysteem
Emissieregelsysteem
uitsluitend type ED, FO
*3
*5
voor het
rijden
2 BLZ. 61
× 1000 km112243648
× 1000 mijl0,68162432
OnderhoudsniveauOnderhoudslegenda
:
Tussenniveau. Wij raden u aan het onderhoud uit te laten voeren
door uw dealer, tenzij u over het benodigde gereedschap en de
mechanische vakkundigheid beschikt.
De procedures zijn vermeld in een officiële werkplaatshandleiding
van Honda.
:
Technisch. Met het oog op uw veiligheid raden wij aan om het
voertuig voor een servicebeurt naar uw dealer te brengen.
Frequentie
:
Inspecteren (reinigen, afstellen, smeren, of vervangen, indien nodig)
:
Smeren
:
Vervangen
:
Reinigen
Jaarlijkse con-
trole
Perio-
diek
vervan-
gen
3 jaar
pagina
Zie
Onderhoud
–
–
80
–
–
Vervolg
59
Onderhoudsschema
*1
Frequentie
Elke 1000 km:
Jaarlijkse con-
trole
Aandrijfketting
Glijblok aandrijfketting
Onderhoud
Remvloeistof
*5
Items
*4
Inspectie
voor het
2 BLZ. 61
*4
× 1000 km112243648
rijden
× 1000 mijl0,68162432
Remblokslijtage83
Remsysteem61
Remlichtschakelaar84
Koplamphoogte–
Lichten/Claxon–
Motorstopschakelaar–
Koppelingssysteem89
Zijstandaard85
Vering–
Moeren, bouten,
bevestigingsmiddelen
Wielen/banden
*4
*4
Elke 6000 km:
Balhoofdlagers–
Opmerkingen:
*
1 : Herhaal volgens het hier vermelde frequentie-
interval bij hogere kilometerstanden.
*
2 : Voer vaker servicebeurten uit wanneer u in
buitengewoon natte of stoffige omgevingen rijdt.
*
3 : Voer vaker servicebeurten uit wanneer u in de regen
rijdt of met vol gas.
*
4 : Bij OFF-ROAD RIJDEN is vaker onderhoud nodig.
*
5 :
Voor het vervangen is technische vaardigheid vereist.
60
Perio-
diek
vervan-
gen
2 jaar
Zie
pagina
86
–
82
–
69, 88
Standaardonderhoud
Inspectie voor het rijden
Met het oog op de veiligheid bent u verantwoordelijk
om een controle voor het rijden uit te voeren en alle
vastgestelde problemen te corrigeren. Een controle
voor het rijden is een must, niet alleen met het oog
op de veiligheid, maar omdat pech, of zelfs een lekke
band, een aanzienlijk ongemak kan betekenen.
Controleer het volgende voordat u op uw voertuig
stapt:
● Brandstofniveau - Vul de brandstoftank
wanneer dit nodig is. 2 BLZ. 53
●
Gashendel - Controleer of de gashendel in alle
stuurstanden goed opent en sluit. 2 BLZ. 92
Koelvloeistofpeil - Vul indien nodig
koelvloeistof bij. Inspecteer op lekken.
2 BLZ. 80
●
Aandrijfketting - Staat en speling controleren,
indien nodig afstellen en smeren. 2 BLZ. 86
●
Remmen − Werkingscontrole;
Voor en achter: controleer het remvloeistofpeil en
de remblokken op slijtage. 2 BLZ. 82, 2 BLZ. 83
● Lichten en claxon - Controleer de lichten,
controlelampjes en claxon op juiste werking.
● Motorstopschakelaar - Controleer op juiste
werking. 2 BLZ. 45
● Koppeling − Werkingscontrole;
Stel indien nodig de speling af. 2 BLZ. 89
● Ontstekingsblokkeringssysteem zijstandaard -
Controleer op juiste werking. 2 BLZ. 85
Wielen en banden - Controleer de staat, de
●
bandenspanning en pas indien nodig aan.
2 BLZ. 69
Controleer alvorens te rijden op ruig terrein alle
voorgaande punten alsmede het volgende:
●
Controleer of de spaken stevig zijn vastgezet.
Controleer de velgen op schade. 2 BLZ. 88
● Controleer of de brandstofdop stevig vast zit.
2 BLZ. 53
●
Controleer op losse kabels en andere
onderdelen, en alles wat er abnormaal uitziet.
●
Controleer met een sleutel of alle bereikbare moeren,
bouten en bevestigingen stevig zijn vastgezet.
Onderhoud
61
Standaardonderhoud
Onderdelen vervangen
Gebruik altijd originele Honda-onderdelen of
gelijkwaardige onderdelen om betrouwbaarheid
en veiligheid te waarborgen.
Onderhoud
Behalve type FO
Vermeld de modelnaam, kleur en code vermeld op
het kleurenlabel bij het bestellen van gekleurde
onderdelen.
Het kleurenlabel is bevestigd aan de rechterkant
van het frame.
Kleurenlabel
62
3WAARSCHUWING
Het monteren van andere onderdelen
dan Honda-onderdelen kan uw
voertuig onveilig maken en een botsing
veroorzaken waarbij u ernstig of
dodelijk letsel kunt oplopen.
Gebruik altijd originele Hondaonderdelen of gelijkwaardige
onderdelen die voor uw voertuig
werden ontworpen en goedgekeurd.
Standaardonderhoud
Accu
Uw voertuig is uitgerust met een onderhoudsvrije
accu. U hoeft het elektrolytniveau van de accu niet
te controleren en geen gedistilleerd water toe te
voegen. Reinig de accupolen als ze vuil zijn
geworden of verroest zijn.
Verwijder de afdichtingen van de accudoppen niet. De
dop hoeft tijdens het laden niet te worden verwijderd.
LET OP
De accu is van het onderhoudsvrije type en kan
permanent worden beschadigd als de doppenstrip
wordt verwijderd.
Dit symbool op de accu duidt aan dat
het product niet met het huishoudelijk
afval mag worden afgevoerd.
Wat te doen in geval van nood
#
Als een van de volgende situaties zich voordoet,
dient u onmiddellijk naar uw arts te gaan.
● Elektrolyt spat in de ogen:
u Spoel uw ogen herhaaldelijk met koud
water gedurende minimaal 15 minuten. Het
gebruik van water onder druk kan schade
toebrengen aan uw ogen.
● Elektrolyt spat op de huid:
u Trek de betreffende kleding uit en was de
huid grondig met water.
● Elektrolyt spat in de mond:
u Spoel uw mond grondig met water en slik
niet door.
LET OP
Een verkeerd afgevoerde accu kan schadelijk zijn
voor het milieu en de menselijke gezondheid.
Leef altijd de lokale regels voor het correct afvoeren
van accu's na.
3WAARSCHUWING
Uit de accu komt tijdens normaal gebruik
explosief waterstofgas vrij.
Een vonk of vlam kan het exploderen van
de accu veroorzaken, waardoor u ernstig
of dodelijk letsel kunt oplopen.
Draag beschermende kleding en een
gelaatscherm of laat de accu onderhouden
door een bevoegde monteur.
Vervolg
Onderhoud
63
Standaardonderhoud
Reinigen van accupolen
#
1.
Verwijder de accu. 2 BLZ. 73
2.
Als de polen door corrosie zijn aangetast en
met een witte aanslag zijn bedekt, moeten ze
Onderhoud
met warm water worden gewassen en
afgeveegd.
3.
Als de polen sterk zijn gecorrodeerd, moeten
ze met een staalborstel of schuurpapier
worden gereinigd en gepolijst. Draag een
veiligheidsbril.
4.
Plaats de accu terug na het reinigen.
De accu heeft een beperkte levensduur. Raadpleeg
uw dealer met betrekking tot de vervanging van de
accu. Vervang de accu altijd door een andere
onderhoudsvrije accu van hetzelfde type.
64
LET OP
Het monteren van elektrische accessoires van
andere fabrikanten dan Honda kan het elektrische
systeem overbelasten, de accu doen ontladen en
mogelijk het systeem beschadigen.
Zekeringen
De zekeringen beschermen de elektrische circuits
van uw voertuig. Als een elektrisch systeem op uw
voertuig uitvalt, controleer dan op doorgebrande
zekeringen en vervang deze door nieuwe.
2 BLZ. 102
Inspecteren en vervangen van zekeringen
#
Zet de contactschakelaar in de stand (Off) als u
zekeringen gaat verwijderen of inspecteren.
Vervang een doorgebrande zekering door een
zekering met dezelfde stroomsterkte. Zie
"Specificaties" voor de stroomsterkte van
zekeringen. 2 BLZ. 121
Standaardonderhoud
Doorgebrande
zekering
LET OP
Als u de zekering vervangt door een met hoger
ampèrage, loopt u meer risico op beschadiging van
het elektrisch systeem.
Als een zekering herhaaldelijk doorbrandt, is dit
wellicht te wijten aan een elektrische fout. Laat uw
voertuig door uw dealer inspecteren.
Motorolie
Het motorolieverbruik varieert en de oliekwaliteit
verslechtert afhankelijk van de rijomstandigheden
en de verstreken tijd.
Controleer het motoroliepeil regelmatig en vul bij met
aanbevolen motorolie indien nodig. Vuile olie of oude
olie moet zo snel mogelijk worden ververst.
Motorolie kiezen
#
Zie "Specificaties" voor de aanbevolen motorolie.
2 BLZ. 120
Als u motorolie van andere fabrikanten dan Honda
gebruikt, controleer dan op het label of de olie aan
de volgende normen voldoet:
● JASO T 903-norm
● SAE-norm
● API-classificatie
*1.
De JASO T 903-norm is een index voor motorolie
voor 4-taktmotoren van motorfietsen. Er bestaan
twee klassen: MA en MB. Het volgende label toont
bijvoorbeeld de MA-classificatie.
*2
: 10W-30
*1
: MA
*3
: SG of hoger
Oliecode
Olieclassificatie
*2.
De SAE-norm stelt de kwaliteit van olie vast aan
de hand van de viscositeit.
Vervolg
Onderhoud
65
Standaardonderhoud
*3.
De API-classificatie vermeldt de kwaliteit en
prestatiegraad van motorolie. Gebruik SG of
hogere olie, met uitzondering van olie aangeduid
als "Energiebesparend" of "Hulpbronbesparend"
Onderhoud
op het ronde API-servicesymbool.
Niet aanbevolenAanbevolen
Remvloeistof
Geen remvloeistof bijvullen of verversen, behalve
in een noodgeval. Gebruik uitsluitend verse
remvloeistof uit een afgesloten houder. Als u
remvloeistof bijvult, moet het remsysteem zo snel
mogelijk door uw dealer worden nagekeken.
66
LET OP
Remvloeistof kan kunststof- en gelakte oppervlakken
beschadigen.
Verwijder gemorste remvloeistof onmiddellijk
en reinig het oppervlak grondig.
Aanbevolen remvloeistof:
Honda DOT 3- of DOT 4-remvloeistof of
gelijkwaardig
Aandrijfketting
De aandrijfketting moet regelmatig worden
gecontroleerd en gesmeerd. Controleer de
aandrijfketting vaker als u vaak op slechte
wegdekken rijdt, of met een hoge snelheid rijdt, of
herhaaldelijk snel accelereert. 2 BLZ. 86
Als de ketting niet soepel beweegt, vreemde geluiden voortbrengt, beschadigde spanrollen heeft of
losse pennen of ontbrekende O-ringen of knikken,
laat de ketting dan door uw dealer inspecteren.
Standaardonderhoud
Inspecteer ook het aandrijfkettingwiel en het
aangedreven tandwiel. Laat de tandwielen door uw
dealer vervangen als de tanden hiervan versleten
of beschadigd zijn.
voor O-ringkettingen of een neutraal reinigingsmiddel.
Gebruik een zachte borstel als de ketting vuil is.
Veeg droog na het reinigen en smeer met het
aanbevolen smeermiddel.
Aanbevolen smeermiddel:
Normaal
(GOED)
LET OP
Het gebruik van een nieuwe ketting met versleten
kettingwielen veroorzaakt snelle slijtage van de
ketting.
Reiniging en smering
#
Reinig de ketting en kettingwielen na het inspecteren van de
speling terwijl u het achterwiel draait. Gebruik een droog
doekje met een kettingreiniger die speciaal is ontworpen
Versleten
(VERVANGEN)
Beschadigd
(VERVANGEN)
Gebruik geen stoomreiniger, hogedrukreiniger, staalborstel,
vluchtig oplosmiddel zoals benzine en wasbenzine,
schurend reinigingsmiddel, kettingreiniger of smeermiddel
dat NIET speciaal ontworpen is voor O-ringkettingen
aangezien deze de rubberen O-ringafdichtingen kunnen
beschadigen.
Smeermiddel voor aandrijfketting speciaal
ontworpen voor O-ringkettingen.
Indien niet beschikbaar, gebruik dan SAE
80 of 90 tandwielolie.
Vervolg
Onderhoud
67
Standaardonderhoud
Vermijd het morsen van smeermiddel op de
remmen of banden. Vermijd het aanbrengen van
overtollig smeermiddel op de ketting om het
spatten van smeermiddel op uw kleding en het
voertuig te voorkomen.
Onderhoud
Aanbevolen koelvloeistof
Pro Honda HP-koelvloeistof is een voorgemengde
oplossing van antivriesmiddel en gedistilleerd
water.
Concentratie:
50% antivriesmiddel en 50%
gedistilleerd water
Een concentratie van antivriesmiddel van minder
dan 40% biedt onvoldoende bescherming tegen
roestvorming en koude temperaturen.
Een concentratie tot max. 60% biedt een betere
bescherming in koudere klimaten.
Type FO
Gebruik uitsluitend originele HONDA
VOORGEMENGDE KOELVLOEISTOF zonder te
68
verdunnen met water. Originele HONDA
VOORGEMENGDE KOELVLOEISTOF werkt
uitstekend voor het voorkomen van corrosie en
oververhitting.
De koelvloeistof moet correct worden
gecontroleerd en vervangen in overeenstemming
met het onderhoudsschema. 2 BLZ. 58
LET OP
Het gebruik van koelvloeistof die niet bestemd is
voor aluminium motoren, of leiding-/mineraalwater
kan roestvorming veroorzaken.
Carterontluchting
U zult het voertuig vaker moeten onderhouden als
u in de regen of met vol gas rijdt of nadat het
voertuig is gewassen of is gevallen. Voer een
servicebeurt uit als het aanslagniveau in het
transparante gedeelte van de aftapslang te zien is.
Als de aftapslang overloopt, kan het luchtfilter
verontreinigd worden door motorolie met slechte
motorprestaties tot gevolg.
Standaardonderhoud
Banden (inspecteren/vervangen)
Bandenspanning controleren
#
Inspecteer uw banden met het blote oog en gebruik een bandenspanningsmeter om de luchtdruk
te meten alvorens op ruig terrein te rijden en wanneer u terugkeert naar de weg na het rijden op
ruig terrein. Controleer de bandenspanning eenmaal per maand of wanneer u denkt dat de spanning te laag is. Controleer de bandenspanning altijd wanneer uw banden koud zijn.
Als u de bandenspanning wilt aanpassen voor
bepaald ruig terrein, doe dit dan in kleine stappen.
Controleren op beschadiging
#
Controleer de banden
op sneden, scheuren of
barsten die de
koordlaag van de band
zichtbaar maken of
spijkers of andere
vreemde voorwerpen
die in de zijkant van de
band of het bandloopvlak zijn ingebed. Controleer
ook op bobbels of uitstulpingen in de flanken van
de banden.
Controleren op abnormale slijtage
#
Controleer de banden
op tekenen van
abnormale slijtage op
het draagvlak.
Vervolg
Onderhoud
69
Standaardonderhoud
Profieldiepte controleren
#
Controleer de bandslijtage-indicatoren. Vervang
de banden onmiddellijk zodra deze zichtbaar
worden.
Om veilig te kunnen rijden moet u de banden
Onderhoud
vervangen wanneer de minimale profieldiepte is
bereikt.
of TWI
Locatiemarkering
slijtage-indicator
70
Velgen en ventielen controleren
#
Controleer de velgen op schade en losse spaken.
Controleer ook de positie van de ventielen.
Een scheef ventiel wijst erop dat de binnenband in
de buitenband glijdt of dat de band over de velg
glijdt.
Neem contact op met uw dealer.
3WAARSCHUWING
Het rijden op banden die overmatig zijn
versleten of verkeerd zijn opgepompt,
kan een botsing veroorzaken waarbij u
ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg alle aanwijzingen in dit
instructieboekje betreffende de juiste
bandenspanning en onderhoud.
Standaardonderhoud
Laat uw banden door uw dealer vervangen.
Zie "Specificaties" voor aanbevolen banden,
bandenspanning en minimale profieldiepte.
2 BLZ. 120
Volg deze richtlijnen voor het vervangen van
banden.
Gebruik de aanbevolen banden of
●
gelijkwaardige banden waarvan de
bandenmaat, constructie, snelheidswaarde en
het belastingsbereik identiek zijn.
Zorg bij het vervangen van een buitenband al-
●
tijd voor een nieuwe binnenband. De oude
binnenband zal waarschijnlijk zodanig uitgerekt
zijn, dat hij bij gebruik in een nieuwe buitenband al gauw lek kan raken.
3WAARSCHUWING
Het monteren van ongeschikte banden
op uw voertuig kan het stuurgedrag en
de stabiliteit nadelig beïnvloeden en
leiden tot een ongeval waarbij u ernstig
of dodelijk letsel kunt oplopen.
Gebruik altijd banden van het juiste
type en formaat, zoals aanbevolen in dit
instructieboekje.
Onderhoud
71
Gereedschap
De gereedschapsset is opgeborgen in de
gereedschapsbox. 2 BLZ. 55
U kunt enkele reparaties onderweg uitvoeren,
kleine afstellingen maken en onderdelen
Onderhoud
vervangen met het meegeleverde gereedschap.
Standaard-/kruiskopschroevendraaier
●
Handgreep voor schroevendraaier
●
12 × 14 mm steeksleutel
●
5 mm inbussleutel
●
6 mm inbussleutel
●
● Zekeringtrekker
72
Demontage en montage van onderdelen
2.
Accu
Minpool
Pluspool
Accuhouder
Bout
Demontage
#
Zorg ervoor dat de contactschakelaar in de
stand (Off) staat.
1.
Verwijder de windgeleider links. 2 BLZ. 76
Accu
Verwijder de bout en de accuhouder.
3.
Koppel de minpool - los van de accu.
4.
Koppel de pluspool + los van de accu.
Verwijder de accu en pas op dat u de
5.
moeren van de accupolen niet laat vallen.
Montage
#
Monteer de onderdelen in de omgekeerde
volgorde van de demontage. Maak altijd
eerst de pluspool + vast. Controleer of de
bouten en moeren goed vastzitten.
Zorg ervoor dat de klok correct is ingesteld
nadat de accu weer is aangesloten. 2 BLZ. 33
Voor het naar behoren hanteren van de
accu, zie "Standaardonderhoud". 2 BLZ. 63
"De accu loopt leeg". 2 BLZ. 100
Onderhoud
73
Demontage en montage van onderdelen uClip
Clip
Demontage
#
1.
Onderhoud
Druk op de centreerstift om de
vergrendeling los te maken.
2.
Trek de clip uit de uitsparing.
Centreerstift
Aanbrengen
#
1.
Duw tegen de onderkant van de
centreerstift.
2.
Plaats de clip in de uitsparing.
3.
Druk op de centreerstift om de clip te
vergrendelen.
74
Zadel
Bus
Haakbout
Uitsparing
Borgclip
Achterste bevestigingspennen
Voorsteunen
Zadel
Bus
Demontage en montage van onderdelen uZadel
Demontage
#
1.
Verwijder de bussen en haakbouten.
2.
Trek het zadel naar achteren en omhoog.
Montage
#
1.
Lijn de uitsparing uit met de lip, plaats de
bevestigingspennen in de steunen en
bevestig het zadel zoals afgebeeld.
2.
Monteer de bussen op de haakbouten.
Draai de haakbouten vast.
Aanhaalmoment: 21 N·m (2,1 kgf·m)
Onderhoud
Voorste bevestigingspennen
Achtersteunen
Haakbout
75
Demontage en montage van onderdelen uWindgeleider links
Windgeleider links
Demontage
#
1.
Onderhoud
Verwijder de linker afdekkap. 2 BLZ. 77
2.
Maak de kabelboom los van de
kabelboomband.
3.
Verwijder de clips. 2 BLZ. 74
4.
Verwijder de bouten en onderlegringen.
5.
Verwijder de lipjes uit de sleuven.
6.
Verwijder de linker windgeleider.
BoutenKabelboom
Montage
#
1.
Lijn de sleuven uit met de lipjes en breng
de linker windgeleider aan.
2.
Breng de bouten en onderlegringen aan.
Draai de bouten vast.
3.
Monteer de clips.
4.
Bevestig de kabelboom aan de
kabelboomband.
5.
Breng de linker afdekkap aan. 2 BLZ. 77
Windgeleider
links
76
Bouten
Onderlegringen
Sleuven
Kabelboomband
Clips
Bouten
Lipjes
Linker afdekkap
Linker afdekkap
BevestigingspennenBevestigingsrubbers
Clip
Demontage en montage van onderdelen uLinker afdekkap
Demontage
#
1.
Verwijder het zadel. 2 BLZ. 75
2.
Verwijder de clip. 2 BLZ. 74
3.
Verwijder de bout.
4.
Verwijder de bevestigingspennen uit de
bevestigingsrubbers.
5.
Verwijder de linker afdekkap.
Montage
#
Monteer de onderdelen in de omgekeerde
volgorde van de demontage.
Bout
Onderhoud
77
Motorolie
Motorolie controleren
1.
Laat de motor 3 tot 5 minuten stationair
Onderhoud
draaien als de motor koud is.
2.
Zet de contactschakelaar in de stand
(Off) en wacht 2 tot 3 minuten.
3.
Plaats uw voertuig rechtop op een stevige
en horizontale ondergrond.
4.
Controleer of het oliepeil zich tussen de
bovenste en onderste merkstreepjes op
het oliekijkglas bevindt.
78
Olievuldop
Oliekijkglas
Bovenste
niveaumarkering
Onderste
niveaumarkering
Motorolie uMotorolie bijvullen
Motorolie bijvullen
Als het motoroliepeil zich onder of dicht bij
het onderste merkstreepje bevindt, moet u
de aanbevolen motorolie bijvullen. 2 BLZ. 65,
2 BLZ. 120
1.
Verwijder de olievuldop. Voeg de
aanbevolen olie toe totdat deze het
bovenste merkstreepje bereikt.
u Plaats uw voertuig rechtop op stevig,
vlak terrein terwijl u het oliepeil
controleert.
Vul niet hoger dan het bovenste
u
merkstreepje.
Zorg ervoor dat er geen vreemde
u
voorwerpen in de olievulopening
terechtkomen.
Verwijder gemorste olie onmiddellijk.
u
2.
Plaats de olievuldop terug en controleer
of deze goed vastzit.
LET OP
Het te vol vullen met olie of het rijden met
onvoldoende olie kan de motor beschadigen. Meng
geen olie van verschillende merken en verschillende
kwaliteit. Dit kan de werking van het smeersysteem
en de koppeling nadelig beïnvloeden.
Zie "Standaardonderhoud" voor de
aanbevolen olie en de oliekeuzerichtlijnen.
2 BLZ. 65
Onderhoud
79
Koelvloeistof
Koelvloeistof controleren
Controleer het koelvloeistofpeil in het
expansiereservoir terwijl de motor koud is.
Onderhoud
1.
Plaats uw voertuig op een stevige en
horizontale ondergrond.
2.
Houd uw voertuig rechtop.
3.
Controleer door het kijkglas of het
koelvloeistofniveau zich tussen de UPPERen LOWER-merkstreepjes in het
expansiereservoir bevindt.
Als het koelvloeistofpeil zichtbaar daalt of het
expansiereservoir leeg is, is er waarschijnlijk
sprake van een ernstige lekkage. Laat uw
voertuig door uw dealer inspecteren.
80
Dop van expansiereservoir
UPPER-merkstreepje
LOWER-merkstreepjeExpansiereservoir
Koelvloeistof uKoelvloeistof toevoegen
Koelvloeistof toevoegen
Als het koelvloeistofpeil onder het LOWERmerkstreepje staat, vul dan bij met de
aanbevolen koelvloeistof (2 BLZ. 68) tot het
UPPER-merkstreepje.
Vul uitsluitend vloeistof bij via de vuldop van
het expansiereservoir en verwijder de
radiateurdop niet.
1.
Verwijder de dop van het
expansiereservoir en voeg vloeistof toe
terwijl u het koelvloeistofniveau
controleert.
Vul niet hoger dan het UPPER-
u
merkstreepje.
Zorg ervoor dat er geen vreemde
u
voorwerpen in de opening van het
expansiereservoir terechtkomen.
2.
Breng de dop weer aan op het
expansiereservoir.
3WAARSCHUWING
Als de radiateurdop wordt verwijderd
terwijl de motor heet is, kan er
koelvloeistof uit spuiten waardoor
mogelijk brandwonden worden
veroorzaakt.
Laat de motor en de radiateur altijd
afkoelen voordat u de radiateurdop
verwijdert.
Onderhoud
81
Remmen
Remvloeistof controleren
1.
Plaats uw voertuig rechtop op een stevige
Onderhoud
en horizontale ondergrond.
Voor
2.
Controleer of het remvloeistofreservoir horizontaal staat en het vloeistofniveau zich boven het LOWER-merkstreepje bevindt.
Achter
Controleer of het
remvloeistofreservoir horizontaal staat en
VoorAchter
Remvloeistofreservoir van voorrem
LOWER-merkstreepje
82
het vloeistofniveau zich boven het LWR-
merkstreepje bevindt.
Inspecteer de remblokken op slijtage als het
remvloeistofniveau in een reservoir zich
onder het LOWER-merkstreepje/LWRmerkstreepje bevindt of de speling van de
remhendel en het rempedaal buitensporig is.
Als de remblokken niet zijn versleten, is er
wellicht sprake van lekkage. Laat uw voertuig
door uw dealer inspecteren.
Remvloeistofreservoir van achterrem
LWR-merkstreepje
Remblokken inspecteren
Controleer de staat van de remblokslijtageindicatoren.
De remblokken moeten worden vervangen
als een remblok tot aan de indicator versleten is.
Remmen uRemblokken inspecteren
Voor
1.
Inspecteer de remblokken vanaf de
onderkant van de remklauw.
Achter
2.
Inspecteer de remblokken vanaf
de rechter achterzijde van het voertuig.
Laat de remblokken indien nodig door uw
dealer vervangen.
Vervang de remblokken links en rechts altijd
tegelijkertijd.
Onderhoud
VoorAchter
Slijtageindicator
Remblokken
Remschijf
Slijtageindicator
Slijtageindicator
Remblokken
Slijtageindicator
Remschijf
83
Remmen uRemlichtschakelaar afstellen
Remlichtschakelaar afstellen
Controleer de werking van de
remlichtschakelaar.
Onderhoud
Houd de remlichtschakelaar vast en draai de
stelmoer in richting A als de schakelaar te
laat in werking treedt of in richting B als de
schakelaar te vroeg in werking treedt.
Remlichtschakelaar
A
B
Stelmoer
84
Zijstandaard
Zijstandaard controleren
Veer
zijstandaard
Controleer of de zijstandaard soepel
1.
werkt. Als de zijstandaard stijf is of piept,
reinig dan de scharnierzone en smeer de
scharnierbout met schoon vet.
Controleer de veer op beschadiging of
2.
uitrekking.
Ga op het voertuig zitten, zet de
3.
transmissie in neutraal en klap de
zijstandaard omhoog.
Start de motor, trek de koppelingshendel in
4.
en zet de versnellingsbak in de versnelling.
5.
Klap de zijstandaard volledig omlaag. De
motor moet afslaan wanneer u de
zijstandaard omlaag klapt. Laat uw
voertuig inspecteren door uw dealer als
de motor niet afslaat.
Onderhoud
85
Aandrijfketting
Speling van aandrijfketting
inspecteren
Controleer de speling van de aandrijfketting
Onderhoud
op verschillende punten langs de ketting. Als
de speling niet gelijk is op alle punten,
kunnen sommige schakels vervormd zijn en
vastlopen.
Laat de ketting door uw dealer inspecteren.
1.
Zet de transmissie in de neutraalstand.
Zet de motor uit.
2.
Zet uw voertuig op de zijstandaard op
een stevige, vlakke ondergrond.
86
3.
Steek een liniaal door de sleuf in de
kettingkast.
Sleuf
Liniaal
Kettingkast
4.
Trek de aandrijfketting omhoog en
controleer de speling tussen de
bovenkant van de swingarm en de
aandrijfketting aan de hand van de liniaal.
Aandrijfketting
Bovenkant van
swingarm
Speling van aandrijfketting:
50 - 55 mm
Rijd niet met uw voertuig als de
u
speling groter is dan 57 mm.
Aandrijfketting uSpeling van aandrijfketting inspecteren
Rol het voertuig naar voren en controleer
5.
of de ketting soepel beweegt.
6.
Inspecteer de kettingwielen. 2 BLZ. 66
7.
Reinig en smeer de aandrijfketting.
2 BLZ. 67
Onderhoud
87
Wielen
Wielvelgen en spaken
Voor een veilig gebruik van het voertuig is
het van cruciaal belang om de wielen rond te
Onderhoud
houden en een goede spaakspanning te
behouden.
Te losse spaken kunnen leiden tot instabiliteit
bij hoge snelheden en verlies van controle
over het stuur.
De wielen hoeven niet te worden verwijderd
om het onderhoud dat staat vermeld in het
onderhoudsschema uit te voeren. Informatie
over het verwijderen van de wielen wordt
echter vermeld voor noodsituaties. 2 BLZ. 99
1.
Controleer de velgen en de spaken op
schade.
2.
Draai alle losse spaken vast.
88
3.
Draai het wiel langzaam om te zien of er
een slingering in zit. Als dit het geval is, is
de velg niet rond. Als er een duidelijke
slingering in de velg zit, vraag dan uw
dealer om nadere controle.
Velg
Spaak
Koppeling
Koppeling controleren
Speling van koppelingshendel
#
controleren
Controleer de speling van de
koppelingshendel.
Speling bij de koppelingshendel:
10 - 20 mm
KoppelingshendelSpeling
Controleer de koppelingskabel op knikken of
tekenen van slijtage. Laat de kabel indien
nodig door uw dealer vervangen.
Smeer de koppelingskabel met een in de
handel verkrijgbaar kabelsmeermiddel om
voortijdige slijtage en corrosie te voorkomen.
LET OP
Een onjuiste afstelling van de speling kan leiden tot
voortijdige slijtage van de koppeling.
Onderhoud
89
Koppeling uSpeling van koppelingshendel afstellen
Speling van koppelingshendel
afstellen
Kleine aanpassing
#
Onderhoud
Probeer de koppelingskabel eerst af te stellen
met de kleine stelbout.
Trek de rubberen stofkap naar achteren.
1.
Draai de kleine borgmoer los.
2.
Draai aan de kleine stelbout van de
3.
koppelingskabel totdat de speling is
afgesteld op 10 - 20 mm.
4.
Draai de kleine borgmoer vast en
controleer de speling opnieuw.
5.
Monteer de rubberen stofkap.
90
Kleine stelbout
van koppelingskabel
Kleine
borgmoer
+
–
Rubberen
stofkap
Koppeling uSpeling van koppelingshendel afstellen
Grote aanpassing
#
Als de kleine stelbout tot de limiet is gedraaid
of de juiste speling kan niet worden
afgesteld, probeer dan om de
koppelingskabel te verstellen met de
grotestelbout.
1.
Trek de rubberen stofkap naar achteren.
Draai de kleine borgmoer los en draai de
kleine stelbout van de koppelingskabel
volledig in (voor een maximale speling).
Draai de kleine borgmoer vast. Monteer
de rubberen stofkap.
Draai de grote borgmoer los.
2.
Draai aan de grote stelbout van de koppe-
3.
lingskabel totdat de speling van de koppelingshendel is afgesteld op 10 - 20 mm.
4.
Draai de grote borgmoer vast en controleer de speling van de koppelingshendel.
5.
Start de motor, trek de koppelingshendel
in en zet de versnellingsbak in de
versnelling. De motor mag niet afslaan en
het voertuig mag niet kruipen. Laat de
koppelingshendel geleidelijk los en geef
gas. Uw voertuig moet soepel bewegen
en geleidelijk aan accelereren.
Grote stelbout van koppelingskabel
–
+
Grote borgmoer
Neem contact op met uw dealer als de
speling niet naar behoren kan worden
afgesteld of als de koppeling niet goed
werkt.
Onderhoud
91
Gashendel
Gashendel controleren
Zet de motor uit en controleer of de
gashendel soepel draait van de volledig
Onderhoud
gesloten tot de volledig geopende stand in
alle stuurstanden en of de speling van de
gashendel juist is. Laat het voertuig door uw
dealer inspecteren als de gashendel niet
soepel beweegt of automatisch dicht gaat of
als de kabel is beschadigd.
Speling bij de flens van de gashendel:
2 - 6 mm
Speling
Flens
92
Verhelpen van storingen
Motor start niet ..................................................BLZ. 94
De motor is oververhit wanneer zich het
volgende voordoet:
● Controlelampje hoge
koelvloeistoftemperatuur gaat branden.
● De acceleratie wordt traag.
Als dit gebeurt, moet u veilig aan de kant van
de weg parkeren en de volgende procedure
uitvoeren.
Langdurig versneld stationair draaien kan
ertoe leiden dat het controlelampje hoge
koelvloeistoftemperatuur gaat branden.
LET OP
Doorrijden met een oververhitte motor kan ernstige
beschadiging van de motor veroorzaken.
1.
Zet de motor uit met de
contactschakelaar en zet de
contactschakelaar hierna in de stand
(On).
2.
Controleer of de koelluchtventilator werkt
en zet de contactschakelaar hierna in de
stand (Off).
Als de indicator tijdens het rijden gaat branden,
kan het PGM-FI-systeem een ernstig defect
vertonen. Verminder snelheid en laat uw voertuig
zo snel mogelijk door uw dealer inspecteren.
Type ED
Redenen voor het gaan branden/
knipperen van het controlelampje
●
Gaat branden wanneer er een probleem
is met het emissieregelsysteem.
●
Knippert wanneer de motor onregelmatig loopt.
Wat te doen als het controlelampje gaat
branden
Vermijd hoge snelheden en laat uw voertuig
onmiddellijk door een dealer controleren.
96
Wat te doen als het controlelampje
knippert
Parkeer het voertuig op een veilige plaats en
uit de buurt van brandbare voorwerpen en
wacht ten minste 10 minuten met stilstaande
motor tot deze is afgekoeld.
LET OP
Wanneer u rijdt terwijl het storingslampje brandt,
kunnen het emissieregelsysteem en de motor
beschadigd raken.
LET OP
Wanneer het storingslampje opnieuw knippert
wanneer de motor opnieuw wordt gestart, rijdt u
met een snelheid van 50 km/h of minder naar de
dichtstbijzijnde dealer. Laat uw voertuig inspecteren.
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.