Honda CRF300 Rally (2021) User guide

INSTRUCTIEBOEKJE
CRF300 Rally
Deze handleiding dient als een permanent onderdeel van het voertuig te worden beschouwd en moet bij doorverkoop van het voertuig aan de nieuwe eigenaar worden verstrekt.
Deze publicatie bevat de meest recente productinformatie die beschikbaar was voor het ter perse gaan. Honda Motor Co., Ltd. behoudt zich het recht voor om te allen tijde wijzigingen aan te brengen zonder voorafgaande kennisgeving en zonder het aangaan van enige verplichting.
Niets uit deze publicatie mag zonder schriftelijke toestemming worden gereproduceerd.
Het kan zijn dat het afgebeelde voertuig in dit instructieboekje verschilt van uw voertuig.
© 2020 Honda Motor Co., Ltd.
Welkom
Van harte gefeliciteerd met de aanschaf van uw nieuwe Honda-voertuig. Door te kiezen voor een Honda maakt u deel uit van een wereldwijde familie van tevreden klanten die Honda's reputatie voor het leveren van hoogwaardige producten waarderen.
Met het oog op uw veiligheid en rijplezier:
Lees dit instructieboekje aandachtig door.
Volg alle aanbevelingen op en voer alle
procedures uit die in deze handleiding zijn vermeld.
Besteed extra aandacht aan veiligheidsinformatie in deze handleiding en op het voertuig.
De volgende codes in deze handleiding
duiden de landen aan.
De afbeeldingen hierin zijn gebaseerd op
het type CRF300LRA ED.
Landcodes
Code Land CRF300LRA
ED
Directe verkoop Frankrijk, VK,
Turkije, Oekraïne, Zuid-Afrika FO Taiwan U Australië, Nieuw-Zeeland
*De specificaties kunnen van land tot land verschillen.
Enkele opmerkingen over veiligheid
Uw veiligheid en de veiligheid van anderen zijn zeer belangrijk. Het veilig rijden op dit voertuig is een belangrijke verantwoordelijkheid. Om u te helpen goed geïnformeerde veiligheidsbeslissingen te nemen, hebben wij bedieningsprocedures en andere informatie in deze handleiding en op veiligheidslabels verstrekt. Deze informatie maakt u attent op potentiële gevaren waardoor u of anderen letsel kunnen oplopen. Het is vanzelfsprekend niet praktisch of niet mogelijk om u te waarschuwen voor alle gevaren die kunnen optreden bij het rijden op en onderhouden van een voertuig. U moet dan ook uw eigen gezonde verstand gebruiken.
U zult belangrijke veiligheidsinformatie in verschillende vormen tegenkomen, waaronder:
Veiligheidslabels op het voertuig
Veiligheidsinformatie voorafgegaan door een waarschuwingssymbool en een van de drie waarschuwingswoorden: GEVAAR, WAARSCHUWING of LET OP. Deze signaalwoorden betekenen:
3GEVAAR
U ZULT DODELIJK of ERNSTIG LETSEL OPLOPEN als u de instructies niet opvolgt.
3WAARSCHUWING
U KUNT DODELIJK of ERNSTIG LETSEL OPLOPEN als u de instructies niet opvolgt.
3LET OP
U KUNT LETSEL OPLOPEN als u de instructies niet opvolgt.
Andere belangrijke informatie vindt u onder de volgende koppen:
LET OP
Informatie om beschadiging van uw voertuig, andere eigendommen of het milieu te voorkomen.
Inhoudsopgave
Veiligheid van het voertuig BLZ. 2
Bedieningshandleiding BLZ. 20
Onderhoud BLZ. 56
Verhelpen van storingen BLZ. 93
Informatie BLZ. 106
Specificaties BLZ. 119
Veiligheid van het voertuig
Dit gedeelte bevat belangrijke informatie voor het veilig rijden met uw voertuig. Lees dit gedeelte aandachtig door.
Veiligheidsrichtlijnen........................................... BLZ. 3
Labels....................................................................... BLZ. 7
Veiligheidsmaatregelen.................................... BLZ. 12
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden ........ BLZ. 13
Accessoires & aanpassingen............................ BLZ. 17
Veiligheid bij terreinrijden ............................... BLZ. 18
Beladen................................................................. BLZ. 19
Veiligheidsrichtlijnen
Veiligheidsrichtlijnen
Volg deze richtlijnen met het oog op uw veiligheid:
Voer alle routine- en periodieke inspecties uit
die in deze handleiding zijn beschreven.
Zet de motor uit en houd vonken en vuur uit
de buurt als u tankt.
Laat de motor niet draaien in afgesloten of
gedeeltelijk afgesloten ruimten. Koolmonoxide in uitlaatgassen is giftig en kan uw dood veroorzaken.
Draag altijd een helm
Het is bewezen dat helmen en beschermende kleding het aantal en de ernst van hoofdletsel en ander letsel aanzienlijk kunnen verminderen. Draag dus altijd een goedgekeurde helm en beschermende kleding. 2 BLZ. 12
Voordat u gaat rijden
Zorg ervoor dat u in goede lichamelijke conditie bent, geconcentreerd bent en niet onder de invloed van alcohol of drugs verkeert. Zorg ervoor dat u en uw duopassagier allebei een goedgekeurde helm en beschermende kleding dragen. Draag duopassagiers op om zich aan de zadelriem of aan uw middel vast te houden, met u mee te leunen tijdens het schuinleggen van de motorfiets in bochten en hun voeten altijd op de voetsteunen te houden, zelfs wanneer het voertuig stilstaat.
Veiligheid van het voertuig
Neem de tijd om te leren en te oefenen
Zelfs als u al op andere voertuigen hebt gereden, kunt u het beste in een veilige omgeving oefenen om vertrouwd te raken met de werking en het stuurgedrag van dit voertuig en om gewend te raken aan de afmetingen en het gewicht van het voertuig.
Rijd defensief
Besteed altijd aandacht aan ander verkeer om u heen en veronderstel niet dat andere bestuurders u zien. Zorg dat u snel kunt stoppen of een uitwijkmanoeuvre kunt maken.
Vervolg
3
Veiligheidsrichtlijnen
Zorg dat u goed zichtbaar bent
Veiligheid van het voertuig
Zorg ervoor dat u beter zichtbaar bent, vooral 's avonds, door heldere reflecterende kleding te dragen, te rijden op plaatsen waar andere bestuurders u kunnen zien, uw richting aan te geven voordat u afslaat of van rijstrook verandert en uw claxon te gebruiken indien nodig.
Wees op uw hoede voor gevaar bij terreinrijden
Bij het terreinrijden kan de bodemgesteldheid e.d. u voor allerlei uitdagingen stellen. Wees steeds verdacht op onverwachte kuilen, bochten, obstakels, modderpoelen en andere risico's. Houd een veilige snelheid aan, opdat u voldoende tijd hebt om te reageren in gevaarlijke situaties.
Rijd binnen uw grenzen
Rijd nooit harder dan u aankunt of sneller dan de situatie toestaat. Vermoeidheid en onoplettendheid kunnen afbreuk doen aan uw beoordelingsvermogen en het veilig rijden.
4
Rijd niet onder de invloed van alcohol of drugs
Alcohol of drugs en motorrijden gaan niet samen. Zelfs één alcoholisch drankje kan uw vermogen om op wisselende omstandigheden te reageren verminderen en uw reactiesnelheid wordt minder na elk aanvullend drankje. Hetzelfde geldt voor het gebruik van drugs. Rijd niet onder de invloed van alcohol of drugs en laat uw vrienden dit ook niet doen.
Houd uw Honda in veilige staat
Het is belangrijk voor uw veiligheid en uw rijplezier dat u het voertuig goed onderhoudt. Als er onderweg iets misgaat, kan dat niet alleen gevaarlijk maar ook erg lastig zijn, vooral wanneer u ver van huis bent. Inspecteer uw voertuig voor elke rit en voer al het aanbevolen onderhoud uit. Houd u aan de beladingslimieten (2 BLZ. 19), bouw uw voertuig niet om en installeer geen accessoires die uw voertuig onveilig maken (2 BLZ. 17).
Veiligheidsrichtlijnen
Betrokken zijn bij ongevallen
Persoonlijke veiligheid is uw eerste prioriteit. Als u of iemand anders letsel heeft opgelopen, neem dan de tijd om de ernst van het letsel te beoordelen en te bepalen of het veilig is om door te rijden. Schakel indien nodig de hulpdiensten in. Volg tevens de geldende wet- en regelgeving indien een andere persoon of een ander voertuig bij het ongeval is betrokken.
Als u besluit verder te rijden, zet dan eerst de contactschakelaar in de stand (Off) en controleer de staat van uw voertuig. Inspecteer op vloeistoflekkage, controleer of cruciale moeren en bouten goed vastzitten en controleer het stuur, de bedieningshendels, remmen en wielen. Rijd langzaam en voorzichtig. Het kan zijn dat uw voertuig schade heeft opgelopen die niet onmiddellijk zichtbaar is. Laat uw voertuig zo snel mogelijk grondig inspecteren door een erkend reparatiebedrijf.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
5
Veiligheidsrichtlijnen
Gevaar voor koolmonoxide
Veiligheid van het voertuig
Uitlaatgassen bevatten giftig koolmonoxide, een kleurloos, reukloos gas. Het inademen van koolmonoxide kan bewusteloosheid veroorzaken en tot uw dood leiden.
Als u de motor in een besloten of zelfs gedeeltelijk afgesloten ruimte laat draaien, kan de lucht die u inademt een gevaarlijke hoeveelheid koolmonoxi­de bevatten. Laat uw voertuig nooit in een garage of andere besloten ruimte draaien.
6
3WAARSCHUWING
Het laten draaien van de motor van uw voertuig in een afgesloten of zelfs in een gedeeltelijk afgesloten ruimte, kan leiden tot een snelle opbouw van het giftige gas koolmonoxide.
Het inademen van dit kleur- en geurloze gas kan leiden tot bewusteloosheid en zelfs tot de dood.
Laat de motor van uw voertuig alleen draaien in een goed geventileerde ruimte buiten.
Labels
Labels
Op de volgende pagina's wordt de betekenis van de labels beschreven. Sommige labels waarschuwen u voor potentiële gevaren die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Andere bieden belangrijke veiligheidsinformatie. Lees deze informatie aandachtig en verwijder de labels niet.
Als een label eraf valt of moeilijk te lezen is, neem dan contact op met uw dealer voor een vervangingslabel.
Elk label is voorzien van een specifiek symbool. De betekenis van elk symbool en label is als volgt.
Lees de instructies in het instructieboekje aandachtig door.
Lees de instructies in de werkplaatshandleiding aandachtig door. Laat om veiligheidsredenen het onderhoud aan uw voertuig alleen uitvoeren door uw dealer.
GEVAAR (met RODE achtergrond)
U ZULT ERNSTIG of zelfs DODELIJK LETSEL oplopen als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
WAARSCHUWING (met ORANJE achtergrond)
U KUNT ERNSTIG of zelfs DODELIJK LETSEL oplopen als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
LET OP (met GELE achtergrond)
U KUNT GEWOND RAKEN als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
7
Labels
Veiligheid van het voertuig
8
ACCULABEL GEVAAR
Houd vonken en vlammen uit de buurt van de accu. Accu's produce-
ren explosief gas dat een explosie kan veroorzaken.
Draag een beschermbril en rubberen handschoenen bij het hanteren
van de accu, anders kunt u brandwonden oplopen of uw gezichtsver­mogen verliezen door het elektrolyt van de accu.
Laat kinderen en andere personen geen accu aanraken tenzij ze op
de hoogte zijn van de voorschriften voor het hanteren van accu's en de hieraan verbonden gevaren.
Wees buitengewoon voorzichtig bij het hanteren van de accuvloeistof
aangezien deze verdund zwavelzuur bevat. Contact met uw huid of ogen kan brandwonden veroorzaken of leiden tot verlies van uw gezichtsvermogen.
Lees deze handleiding aandachtig door en zorg ervoor dat u de
inhoud begrijpt voordat u de accu hanteert. Het niet opvolgen van de instructies kan lichamelijk letsel en beschadiging van het voertuig veroorzaken.
Gebruik geen accu met het elektrolyt op of onder het onderste merkstreepje. De accu kan exploderen en ernstig lichamelijk letsel ver­oorzaken.
STICKER RADIATEURDOP GEVAAR
NOOIT OPENEN BIJ WARME MOTOR. Hete koelvloeistof veroorzaakt brandwonden. De overdrukklep opent bij 1,1 kgf/cm2.
Labels
Veiligheid van het voertuig
Vervolg
9
Labels
Veiligheid van het voertuig
10
WAARSCHUWINGSLABEL ACCESSOIRES EN BELADING WAARSCHUWING
Type ED
ACCESSOIRES EN BELADING
De veiligheid, stabiliteit en het weggedrag van dit voertuig kunnen
nadelig worden beïnvloed door de toevoeging van accessoires en bagage. Lees de instructies in de gebruikers- en montagehandleiding
aandachtig door voordat u een accessoire monteert.
Het totale gewicht van accessoires en bagage en het gewicht van de
bestuurder en de passagier mag niet meer zijn dan 162 kg, ofwel de maximale gewichtscapaciteit.
Het gewicht van de bagage mag niet meer zijn dan 4,5 kg onder alle
omstandigheden.
Het monteren van grote kuipdelen op de voorvork of het stuur wordt
niet aanbevolen.
STICKER ACHTERSCHOKDEMPER
GEVULD MET GAS Niet openen. Niet verwarmen.
Labels
LABEL BANDENINFORMATIE & AANDRIJFKETTING
Bandenspanning in koude toestand:
[Alleen bestuurder]
Voor 150 kPa (1,50 kgf/cm2)
Achter 150 kPa (1,50 kgf/cm2)
[Bestuurder en passagier]
Voor 150 kPa (1,50 kgf/cm2)
Achter 175 kPa (1,75 kgf/cm2)
Zorg ervoor dat de aandrijfketting juist is afgesteld en gesmeerd. Speling 50 - 55 mm
VEILIGHEIDSLABEL
Draag altijd een helm en beschermende kleding met het oog op uw veiligheid.
BRANDSTOFLABEL
Uitsluitend loodvrije benzine ETHANOL tot 10 volumeprocent
Veiligheid van het voertuig
11
Veiligheidsmaatregelen
Veiligheidsmaatregelen
Veiligheid van het voertuig
Rijd voorzichtig met uw beide handen aan het
stuur en uw voeten op de voetsteunen.
Passagiers moeten zich aan de zadelriem of
aan uw middel vasthouden, en hun voeten moeten zich tijdens het rijden op de voetsteunen bevinden.
Denk altijd aan de veiligheid van uw passagier
en andere bestuurders en rijders.
Beschermende uitrusting
Zorg ervoor dat u en uw duopassagier een goedgekeurde motorfietshelm, beschermbril en duidelijk zichtbare beschermende kleding dragen. Draag geen loshangende kleding om het gevaar dat er iets tussen de bewegende delen van het voertuig komt, te voorkomen. Rijd defensief en houd altijd rekening met de weers- en wegomstandigheden.
Helm
#
Moet voldoen aan de veiligheidsnorm, duidelijk zichtbaar zijn en de juiste afmetingen voor uw hoofd hebben
12
De motorhelm moet comfortabel passen en
veilig met de kinriem zijn vastgemaakt.
Vizier met een onbelemmerd gezichtsveld of
andere goedgekeurde oogbescherming
3WAARSCHUWING
Het niet dragen van een helm verhoogt het risico op ernstig of dodelijk letsel in geval van een botsing.
Zorg ervoor dat u en uw duopassagier altijd een goedgekeurde helm en beschermende kleding dragen.
Handschoenen
#
Leren handschoenen met volledige vingers en een hoge slijtweerstand
Motorlaarzen of -schoenen
#
Stevige motorlaarzen met antislipzolen en enkelbeschermers
Motorjas en -broek
#
Beschermende, duidelijk zichtbare motorjas met lange mouwen en duurzame broek voor het rijden (of een beschermend motorpak)
Speciale uitrusting voor terreinrijden
#
Uitrusting voor rijden op de weg is mogelijk ook geschikt voor terreinrijden. Als u van plan bent uit­dagende terreinritten te maken, hebt u hiervoor speciale uitrusting nodig. Naast uw helm en oog­bescherming, raden wij u aan motorlaarzen en ­handschoenen voor terreinrijden te dragen, alsme­de een motorbroek met kniebeschermers en heupvlakken, een motorjack met elleboogbescher­mers en een borst-/schouderversteviging.
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Inrijperiode
Volg deze richtlijnen tijdens de eerste 500 km om de toekomstige betrouwbaarheid en prestaties van uw voertuig te waarborgen.
Vermijd het vol gas starten en snel accelereren.
Vermijd sterk afremmen en snel
terugschakelen.
Rijd behoedzaam.
Veiligheid van het voertuig
Vervolg
13
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Remmen
Veiligheid van het voertuig
Neem de volgende richtlijnen in acht:
Vermijd bijzonder sterk afremmen en
terugschakelen.
u Door plotseling remmen kan de stabiliteit
van het voertuig verminderen.
u Ga waar mogelijk langzamer rijden voor
een bocht; anders bestaat het gevaar dat u uit de bocht vliegt.
Wees voorzichtig op oppervlakken met een
lage tractie.
u De banden slippen sneller op dit soort
oppervlakken en de remweg is langer.
Vermijd continu remmen.
u Door herhaaldelijk te remmen, zoals bij
heuvelafwaarts rijden, kunnen de remmen ernstig oververhit raken waardoor de rem­werking vermindert. Verminder snelheid door afwisselend te remmen op de motor en de remmen te gebruiken.
Bedien de voor- en achterrem tegelijkertijd voor de meest efficiënte remwerking.
14
Antiblokkeersysteem (ABS)
#
Dit model is uitgerust met een antiblokkeersysteem (ABS) dat is ontwikkeld om te voorkomen dat de remmen blokkeren tijdens abrupt remmen.
De remweg is niet korter met het ABS. In
bepaalde gevallen kan het gebruik van het ABS een langere remweg tot gevolg hebben.
ABS werkt niet bij snelheden lager dan 10 km/h.
Het kan zijn dat de remhendel en het
rempedaal lichtjes terugspringen wanneer u de rem bedient. Dit is normaal.
Gebruik altijd de aanbevolen voor-/
achterbanden en tandwielen om de werking van ABS te waarborgen.
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Remmen op de motor
#
Remmen op de motor helpt om de snelheid van uw voertuig te verminderen wanneer u gas mindert. Schakel terug naar een lagere versnelling om meer snelheid te verminderen. Rem op de motor en gebruik met tussenpozen de rem om snelheid te minderen wanneer u lange, steile hellingen afrijdt.
Natte of regenachtige condities
#
Wegoppervlakken zijn glad wanneer ze nat zijn, en natte remmen zorgen voor een verminderde remwerking. Wees bijzonder voorzichtig bij het remmen in natte omstandigheden. Als de remmen nat worden, rem dan tijdens het rijden op lage snelheid om ze te laten drogen.
Parkeren
Parkeer op een stevige, horizontale ondergrond.
Als u op een helling of onverhard terrein moet
parkeren, parkeer het voertuig dan zodanig dat dit niet kan wegrollen of omvallen.
Zorg ervoor dat hete onderdelen niet in
contact kunnen komen met ontvlambare materialen.
Raak de motor, geluiddemper, remmen en
andere hete onderdelen niet aan voordat ze zijn afgekoeld.
Zet het stuur altijd op slot en verwijder de sleutel als u het voertuig onbewaakt achterlaat om de kans op diefstal te verminderen. Het gebruik van een antidiefstalvoorziening wordt ook aanbevolen.
Parkeren op de zijstandaard
#
1.
Zet de motor uit.
2.
Klap de zijstandaard omlaag.
3.
Laat het voertuig langzaam naar links leunen totdat het volle gewicht op de zijstandaard steunt.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
15
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
4.
Veiligheid van het voertuig
Draai het stuur volledig naar links.
u Het draaien van het stuur naar rechts
reduceert de stabiliteit en kan tot gevolg hebben dat het voertuig omvalt.
5.
Zet de contactschakelaar in de stand (Lock) en verwijder de sleutel. 2 BLZ. 46
16
Richtlijnen voor tanken en brandstof
Volg deze richtlijnen om de motor, het brandstofsysteem en de katalysator te beschermen:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Gebruik benzine met het aanbevolen
octaangetal. Het gebruik van benzine met een lager octaangetal heeft een verminderde motorprestatie tot gevolg.
Gebruik geen brandstof met een hoog
alcoholgehalte. 2 BLZ. 117
Gebruik geen oude of verontreinigde benzine
of een olie-benzinemengsel.
Laat geen vuil of water in de brandstoftank binnendringen.
Accessoires & aanpassingen
Accessoires & aanpassingen
Wij raden u ten sterkste aan om geen accessoires te installeren die niet specifiek door Honda voor uw voertuig zijn ontworpen en geen modificaties aan het oorspronkelijke ontwerp van uw voertuig aan te brengen. Hierdoor kan uw voertuig onveilig worden. Het ombouwen van uw voertuig kan tevens uw garantie doen vervallen en het gebruik van uw voertuig op de openbare weg illegaal maken. Voordat u besluit om accessoires op uw voertuig te installeren, moet u nagaan of dit veilig en legaal is.
3WAARSCHUWING
Ondeugdelijke accessoires of aanpassingen kunnen leiden tot een ongeval waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg alle aanwijzingen in dit instructieboekje betreffende accessoires en aanpassingen.
Trek geen aanhangwagen met uw voertuig en koppel geen zijspan aan uw voertuig. Uw voertuig is niet ontworpen voor dit toebehoren en het gebruik hiervan kan het stuurgedrag van uw voertuig nadelig beïnvloeden.
Veiligheid van het voertuig
17
Veiligheid bij terreinrijden
Veiligheid bij terreinrijden
Veiligheid van het voertuig
Leer te rijden op een rustige weg zonder obstakels alvorens u op onbekend terrein te begeven.
Houd u altijd aan de lokale wet- en regelge-
ving met betrekking tot terreinrijden.
Vraag eerst toestemming alvorens u op
privéterrein te begeven. Neem borden met de tekst "Eigen terrein" in acht.
Rijd samen met een vriend elk op een eigen
voertuig zodat u elkaar in geval van problemen kunt bijstaan.
Het is van cruciaal belang dat u goed bekend bent met uw voertuig voor het geval u in moeilijkheden komt en er geen hulp in de buurt is.
Rijd nooit harder dan u aankunt of wilt of sneller dan de verkeersomstandigheden toestaan.
Rijd voorzichtig als u niet bekend bent met het terrein. Stenen, gaten of ravijnen die niet goed zichtbaar zijn, kunnen gevaar opleveren.
18
Een uitlaatdemper is vereist voor de meeste
off-road-terreinen. Pas uw uitlaatsysteem niet aan. Vergeet niet dat overmatig veel geluid overlast veroorzaakt en motorrijden een slecht imago bezorgt.
Beladen
Beladen
Het vervoeren van extra gewicht heeft invloed
op het rijgedrag, het remgedrag en de stabiliteit van uw voertuig. Rijd altijd met een veilige snelheid met een beladen motorfiets.
Vermijd overbeladen en houd u aan de
voorgeschreven beladingslimieten.
Maximale gewichtscapaciteit/maximaal bagagegewicht 2 BLZ. 119
Maak alle bagage stevig vast, verdeel het
gewicht van de bagage gelijkmatig en plaats de bagage dicht bij het midden van het voertuig.
Plaats geen bagage dicht bij de lampen of de geluiddemper.
Volg deze richtlijnen wanneer u op ruig terrein rijdt:
Neem geen passagier achterop.
Houd uw bagage zo klein en licht mogelijk.
Zorg dat er niets uitsteekt dat aan takken e.d. kan blijven haken en dat er niets uw bewe­gingsvrijheid zodanig belemmert dat u uw ge­wicht niet voldoende kunt verplaatsen in boch­ten en op hellingen.
3WAARSCHUWING
Overbelasting of verkeerd beladen kan een ongeval veroorzaken waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg alle limieten en richtlijnen voor belading in deze handleiding.
Veiligheid van het voertuig
19
Locatie van onderdelen
Remvloeistofreservoir van achterrem (BLZ.82
Bedieningshandleiding
20
)
Gasgreep (BLZ.92
Remvloeistofreservoir van voorrem
(BLZ.82)
Motorolievuldop (BLZ.78
Motoroliekijkglas (BLZ.78
)
)
)
Koppelingshendel (BLZ.89
Windgeleider links (BLZ.76)
)
Koelvloeistofexpansiereservoir (BLZ.80
Brandstofvuldop (BLZ.53
)
)
Zadel (BLZ.75
)
Zekeringkast A (BLZ.102
Helmhouder (BLZ.54
)
Zekeringkast B (BLZ.104
Accu (BLZ.73
)
Hoofdzekering (BLZ.103)
Bedieningshandleiding
)
)
Schakelpedaal (BLZ.50
Datalinkstekker
Documentzakje (BLZ.55
)
Gereedschapsbox/ gereedschapsset
Linker afdekkap (BLZ.77
Aandrijfketting (BLZ.86
Zijstandaard (BLZ.85
)
(BLZ.55)
)
)
)
21
Instrumenten
Toerenteller
Bedieningshandleiding
SEL
-toets
SET
-toets
Displaycontrole
Wanneer de contactschakelaar in de stand (On) wordt gezet, worden alle modus- en digitale segmenten weergegeven. Als een deel van deze displays niet wordt weergegeven zoals het hoort, laat dan uw dealer controleren op problemen.
22
LET OP
Laat de motor niet draaien met de toerenteller in de rode zone. Een te hoog motortoerental kan de levensduur van de motor nadelig beïnvloeden.
Rode zone toerenteller
(te hoog motortoerentalbereik)
Klok (12-uursweergave) Klok instellen: (BLZ.33
)
Kilometerteller [TOTAL] en ritteller [TRIP A/B] en stopwatch
Versnellingsstandindicator
De schakelstand wordt weergegeven door de versnellingsstandindicator.
u "-" verschijnt wanneer niet goed in een
Snelheidsmeter
versnelling is geschakeld.
Gemiddeld brandstofverbruik [AVG], brandstofverbruik
Brandstofniveaumeter
en gemiddelde snelheid [AVG]
(BLZ.28)
Resterende brandstof wanneer alleen het 1e (E) segment gaat knipperen: ongeveer 2,2 L
Als het controlelampje van de brandstofniveaumeter knippert of uitgaat:
(BLZ.98)
LET OP
U moet tanken wanneer de waarde segment E (1e) nadert. Als de brandstof opraakt, kan de motor overslaan en de katalysator beschadigd raken.
(BLZ.24)
Bedieningshandleiding
Vervolg
23
Instrumenten (Vervolg)
Kilometerteller [TOTAL] en ritteller [TRIP A/B] en stopwatch
SEL
De
-toets wisselt tussen de kilometerteller, ritteller A, ritteller B en stopwatch.
Bedieningshandleiding
24
Kilometerteller Ritteller A Ritteller B
Stopwatch
Kilometerteller [TOTAL]
#
Totale afgelegde afstand. Als "------" wordt weergegeven, ga dan naar uw dealer voor onderhoud.
Ritteller [TRIP A/B]
#
Afstand gereden na het resetten van de ritteller. Als "----.-" wordt weergegeven, ga dan naar uw dealer voor onderhoud.
De ritteller terugstellen: (BLZ.26)
Stopwatch
#
Toont de verstreken tijd sinds de werd ingedrukt om de meting te starten. Weergavebereik: 0H00M00.0S - 9H59M59.9S
Meer dan 9H59M59.9S terug naar
0H00M00.0S
Gebruik van de stopwatch: (BLZ.27
SET
-toets
Bedieningshandleiding
)
Vervolg
25
Instrumenten (Vervolg)
De ritteller [TRIP A/B], het gemiddelde
#
brandstofverbruik [AVG], het brandstofverbruik en de gemiddelde
Bedieningshandleiding
snelheid [AVG] terugstellen
Om de ritteller A, het gemiddelde brandstofverbruik A, het brandstofverbruik A en de gemiddelde snelheid A (die zijn gebaseerd op ritteller A) tegelijk terug te stellen, houdt u
SEL
de
-toets ingedrukt terwijl de ritteller A
wordt weergegeven.
Gemiddeld brandstofverbruik A
Gemiddeld brandstofverbruik A
Gemiddelde snelheid A
Om de ritteller B, het gemiddelde brandstofverbruik B, het brandstofverbruik B en de gemiddelde snelheid B (die zijn gebaseerd op ritteller B) tegelijk terug te stellen, houdt u
SEL
de
-toets ingedrukt terwijl ritteller B wordt
weergegeven.
Gemiddeld brandstofverbruik B
Ritteller B
Gemiddeld brandstofverbruik B
of of
Gemiddelde snelheid B
26
Ritteller A
of of
ofof
ofof
Stopwatch
De tijd meten
#
1.
Selecteer de stopwatch. (BLZ.24)
2.
Druk op de starten.
De meting blijft doorgaan, als u tijdens het
u
meten een item verandert.
3.
Druk op de beëindigen.
u De meting kan ook worden beëindigd door
de contactschakelaar in de stand (Off) te zetten.
SEL
-toets
SET
-toets om de meting te
SET
-toets om de meting te
De meting opnieuw starten
#
Druk nogmaals op de begint opnieuw te meten.
De gemeten waarde terugstellen
#
Houd de wordt weergegeven en de meting voltooid is.
SEL
-toets ingedrukt als de stopwatch
SET
-toets. De stopwatch
Bedieningshandleiding
SET
-toets
Stopwatch
Vervolg
27
Instrumenten (Vervolg)
SET
De
-toets wisselt tussen het gemiddelde brandstofverbruik, het brandstofverbruik en de
gemiddelde snelheid.
Bedieningshandleiding
28
Gemiddeld brandstofverbruik
Brandstofverbruik
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik [AVG]
#
Toont het gemiddelde brandstofverbruik sinds het terugstellen van de geselecteerde ritteller. Het gemiddelde brandstofverbruik wordt berekend op basis van de waarde die wordt weergegeven op de geselecteerde ritteller (A of B). Het gemiddelde brandstofverbruik voor ritteller A wordt ook weergegeven wanneer de kilometerteller, ritteller A en stopwatch zijn geselecteerd. Weergavebereik:
Type ED
0.0 tot 299.9 km/L (L/100km, mile/gal
of mile/L)
Behalve type ED
Type ED
0.0 tot 299.9 km/L (L/100km)
Meer dan 299,9 km/L (L/100km, mile/gal of mile/L): "299.9" wordt weergegeven.
Behalve type ED
Meer dan 299,9 km/L (L/
100km): "299.9" wordt weergegeven.
Wanneer ritteller A of B wordt teruggesteld:
"---.-" wordt weergegeven.
Als "---.-" wordt weergegeven in andere dan de bovenvermelde gevallen, ga dan naar uw dealer voor onderhoud.
Het gemiddelde brandstofverbruik terugstellen: (BLZ.26)
Bedieningshandleiding
Vervolg
29
Instrumenten (Vervolg)
Brandstofverbruik
#
Toont het brandstofverbruik sinds het terugstellen van de geselecteerde ritteller.
Bedieningshandleiding
Het brandstofverbruik wordt berekend op basis van de waarde die wordt weergegeven op de geselecteerde ritteller (A of B). Het brandstofverbruik voor ritteller A wordt ook weergegeven wanneer de kilometerteller, ritteller A en de stopwatch zijn geselecteerd. Weergavebereik:
Type ED
0.0 tot 299.9 L (liter) of 0.0 tot 299.9
gal (gallon)
Behalve type ED
Type ED
(gallon): "299.9" wordt weergegeven.
Behalve type ED
"299.9" wordt weergegeven.
30
0.0 tot 299.9 L (liter)
Meer dan 299,9 L (liter) of 299,9 gal
Meer dan 299,9 L (liter):
Als "---.-" wordt weergegeven, ga dan naar uw dealer voor onderhoud.
Het brandstofverbruik terugstellen:
(BLZ.26)
Gemiddelde snelheid
#
Toont de gemiddelde snelheid sinds het terugstellen van de geselecteerde ritteller. De gemiddelde snelheid wordt berekend op basis van de waarde die wordt weergegeven op de geselecteerde ritteller (A of B). De gemiddelde snelheid voor ritteller A wordt ook weergegeven wanneer de kilometerteller, ritteller A en stopwatch zijn geselecteerd. Weergavebereik:
Type ED
0 tot 199 km/h (0 tot 124 mile/h)
Behalve type ED
0 tot 199 km/h
Beginweergave: "---" wordt weergegeven.
Als u minder dan 0,2 km met uw voertuig
hebt gereden sinds het starten van de motor, wordt "---" weergegeven.
Als de bedrijfstijd van uw voertuig minder
dan 30 seconden is sinds het starten van de motor, wordt "---" weergegeven.
Als "---" wordt weergegeven in andere dan de bovenvermelde gevallen, ga dan naar uw dealer voor onderhoud.
De gemiddelde snelheid terugstellen:
(BLZ.26)
Bedieningshandleiding
Vervolg
31
Instrumenten (Vervolg)
Display instellen Modus A instellen
De volgende items kunnen sequentieel worden gewijzigd. (BLZ.33)
Bedieningshandleiding
Klok instellen
Helderheid achtergrondverlichting instellen
Uitsluitend type ED
Eenheid van de brandstofverbruikmeter wijzigen
Modus B instellen
De volgende items kunnen sequentieel worden gewijzigd. (BLZ.36)
Toerenindicator instellen
(instelling verlicht toerental, interval verlicht toerental en helderheid) Displaymodus van toerenteller instellen
32
Eenheid van snelheid en afgelegde afstand wijzigen
Modus A instellen
Als er ongeveer 30 seconden niet op de
SET
toets wordt gedrukt, wordt de bediening automatisch omgeschakeld van de instelmodus naar de normale weergave.
1 Klok instellen:
-
a b
Zet de contactschakelaar in de stand (On). Houd de
SEL
- en
SET
-toetsen ingedrukt
totdat het uur begint te knipperen.
Bedieningshandleiding
Als er ongeveer 30 seconden niet op de
SET
­toets wordt gedrukt, worden items waarvoor de instelling aan de gang is genegeerd en worden alleen items met voltooide instellingen toegepast. Pas als de contactschakelaar in de stand
(Off) wordt gezet, worden items waarvoor de instelling aan de gang is en items met voltooide instellingen toegepast.
c
Druk op de
SEL
-toets totdat het gewenste uur
wordt weergegeven.
u Houd de
SEL
-toets ingedrukt om de uren
versneld vooruit te laten gaan.
d
Druk op de
SET
-toets. De minuten beginnen
te knipperen.
Vervolg
33
Instrumenten (Vervolg)
e
Druk op de minuten worden weergegeven.
Bedieningshandleiding
u Houd de
SEL
SEL
minuten versneld vooruit te laten gaan.
-toets totdat de gewenste
-toets ingedrukt om de
2 Helderheid achtergrondverlichting instellen:
U kunt een van de vijf helderheidsniveaus instellen.
a
Druk op de
SEL
-toets. De helderheid wordt
omgeschakeld.
f
Druk op de
SET
-toets. De klok is ingesteld en het display schakelt over naar helderheid achtergrondverlichting instellen.
34
Type ED
b
Druk op de
SET
-toets. De achtergrondverlichting is ingesteld en de weergave schakelt over naar het wijzigen van de eenheid van snelheid en afgelegde afstand.
Behalve type ED
Druk op de
SET
-toets. De achtergrondverlichting is ingesteld en het display schakelt over naar het wijzigen van de eenheid van de brandstofverbruikmeter.
3 Eenheid van snelheid en afgelegde afstand wijzigen:
Type ED
a
Druk op de
SEL
-toets om "km/h" en "km" of
"mph" en "mile" te selecteren.
b
Druk op de
SET
-toets. De eenheid van snelheid en afgelegde afstand is ingesteld en het display schakelt over naar het wijzigen van de eenheid van de brandstofverbruikmeter.
4 Eenheid van brandstofverbruikmeter wijzigen:
Wanneer de eenheden "km/h" voor snelheid en
a
"km" voor afstand zijn geselecteerd
Druk op de
SEL
-toets om "L/100km" of
"km/L" te selecteren.
Uitsluitend type ED
Wanneer de eenheden "mph" voor snelheid en "mile" voor afstand zijn geselecteerd
Druk op de
SEL
-toets om "mile/L" of "mile/
gal" te selecteren.
u Wanneer "mile/gal" wordt geselecteerd,
wordt de eenheid van het brandstofverbruik gewijzigd in "gal".
b
Druk op de
SET
-toets. De brandstofverbruiksmeter is ingesteld en het display keert terug naar de normale weergave.
Bedieningshandleiding
Vervolg
35
Instrumenten (Vervolg)
Modus B instellen
Als er ongeveer 30 seconden niet op de toets wordt gedrukt, wordt de bediening
Bedieningshandleiding
automatisch omgeschakeld van de instelmodus naar de normale weergave.
Als er ongeveer 30 seconden niet op de toets wordt gedrukt, worden items waarvoor de instelling aan de gang is genegeerd en worden alleen items met voltooide instellingen toegepast. Pas als de contactschakelaar in de stand waarvoor de instelling aan de gang is en items met voltooide instellingen toegepast.
36
(Off) wordt gezet, worden items
SET
SET
1 Toerentalindicator instellen:
-
U kunt de instelling van de toerenindicator wijzigen. De toerentalindicator knippert tijdens het instellen.
SEL
-
-toets
SET
-toets
Toerenteller
Numerieke toerenteller
Toerentalindicator
a
Als u wilt overschakelen naar modus B, draait u de contactschakelaar in de stand (On) en drukt u tegelijkertijd op de
SEL
-toets tot de weergavecontrole voltooid is. Het knipperende staafsegment in de toerenteller toont het momenteel ingestelde toerental voor het oplichten van de toerentalindicator en de numerieke toerentellerweergave toont deze.
u Het staafsegment van de toerenteller wordt
weergegeven als conventionele weergave, ongeacht welke weergavemethode is ingesteld.
b
Telkens wanneer u op de
SEL
-toets drukt, neemt de instelwaarde voor het oplichten van het toerental met 250 r/min (omw/min) (één segment) toe. Wanneer de instelwaarde buiten het toegestane bereik komt, keert de instelwaarde voor het toerental automatisch terug naar 4.000 r/min (omw/min).
u Houd de
SEL
-toets ingedrukt om de instelwaarde voor het oplichten van de toerentalindicator versneld vooruit te laten gaan.
Beschikbaar instellingsbereik
4.000 r/min (omw/min) -tot-
10.500 r/min (omw/min)
Bedieningshandleiding
Vervolg
37
Instrumenten (Vervolg)
c
Druk op de oplichten van de toerentalindicator is ingesteld
Bedieningshandleiding
en de weergave schakelt over naar de instelling van het interval voor het oplichten van de toerentalindicator.
Het knipperende staafsegment toont tegelijkertijd de momenteel toegepaste instelling voor het toerental voor het oplichten van de toerentalindicator en de numerieke toerenteller toont het interval voor het oplichten van de toerentalindicator.
d
Telkens wanneer de ingedrukt, verandert de waarde van het interval voor het oplichten van de toerentalindicator tussen 0 r/min (omw/min), 250 r/min (omw/min) en 500 r/min (omw/min) in deze volgorde.
38
SET
-toets. Het toerental voor het
SEL
-toets wordt
Toerenteller
Numerieke toerenteller
Voor-
Het toerental voor het oplichten van de
beeld
toerentalindicator is ingesteld op
8.000 r/min (omw/min) en het interval voor oplichten van de toerentalindicator op 250 r/min (omw/min).
Toerenintaldicator omw/min (rpm)
Knippert (2 keer per seconde)
Knippert (5 keer per seconde)
Knippert (10 keer per seconde)
7.250 r/min (omw/min)
7.500 r/min (omw/min)
7.750 r/min (omw/min)
Brandt 8.000 r/min (omw/min)
Indien het interval voor het oplichten van de toerentalindicator 0 is, gaat de toerentalindicator branden zodra het toerental voor oplichten van de toerentalindicator bereikt is.
e
Druk op de oplichten van de toerentalindicator is ingesteld en de weergave schakelt over naar het aanpassen van helderheid van toerentalindicator.
SET
-toets. Het interval voor het
De toerenindicator schakelt over van knipperen naar permanent branden.
f
Druk op de omgeschakeld.
u
g
Druk op de toerentalindicator is ingesteld en het display schakelt over naar het instellen van de weergave van de toerenteller.
SEL
-toets. De helderheid wordt
U kunt een van de vijf helderheidsniveaus instellen.
SET
-toets. De helderheid van de
Bedieningshandleiding
Vervolg
39
Instrumenten (Vervolg)
2 Weergavemodus van toerenteller wijzigen:
U kunt de weergavemodus van de toerenteller
Bedieningshandleiding
wijzigen.
a
Druk op de van de toerenteller te wijzigen.
b
Druk op de geselecteerde weergavemodus is ingesteld en de bediening keert terug naar de normale weergave.
Standaardweergave Geeft het motortoerental op het staafsegment van de toerenteller weer.
SEL
-toets om de weergavemodus
SET
-toets. De momenteel
Voor-
Motortoerental 10.500 r/min (omw/min)
beeld
Standaardweergave
Staafsegment van de toerenteller
Weergave piekwaarde
Weergave piekwaarde
Geeft het motortoerental op het staafsegment van de toerenteller en de piekwaarde weer. Het segment voor de piekwaarde toont tijdelijk het maximale motortoerental.
40
Staafsegment van de toerenteller
Segment voor piekwaarde
Controlelampjes
Als één van deze controlelampjes niet gaat branden terwijl dat zou moeten, laat dan uw dealer controleren op problemen.
Controlelampje ABS (antiblokkeersysteem) achter UIT
Gaat kort branden als de contactschakelaar in de stand (On) wordt gezet. Gaat branden als ABS op het achterwiel is uitgeschakeld.
Controlelampje
neutraalstand
Gaat branden als de transmissie in de neutraalstand staat.
PGM-FI-storingslampje (elektronisch geregelde brandstofinspuiting) (MIL)
Gaat kort branden als de contactschakelaar in de stand (On) wordt gezet met de motorstopschakelaar in de stand
Type FO, U
Type ED
Als het controlelampje gaat branden terwijl de motor draait: (BLZ.96
Als het gaat branden of knippert terwijl de motor draait: (BLZ.96
(Run).
Bedieningshandleiding
)
)
Vervolg
41
Controlelampjes (Vervolg)
Toerentalindicator (BLZ.43
Bedieningshandleiding
Controlelampje grootlicht
Richtingaanwijzer links
42
)
Controlelampje hoge koelvloeistoftemperatuur
Gaat kort branden als de contactschakelaar in de stand
(On) wordt gezet.
Als het gaat branden terwijl de motor draait: (BLZ.95
Richtingaanwijzer rechts
Controlelampje ABS (antiblokkeersysteem)
Gaat branden als de contactschakelaar in de stand (On) wordt gezet. Gaat uit bij een snelheid van ongeveer 10 km/h.
Als het gaat branden tijdens het rijden: (BLZ.97
)
)
Toerentalindicator
Gaat kort branden als de contactschakelaar
in de stand
(On) wordt gezet.
Oorspronkelijke instelling
knipperen toerental: 8.000 r/min (omw/min) interval toerental: 250 r/min (omw/min)
Toerenintaldicator omw/min (rpm)
Knippert (2 keer per seconde)
Knippert (5 keer per seconde)
Knippert (10 keer per seconde)
7.250 r/min (omw/min)
7.500 r/min (omw/min)
7.750 r/min (omw/min)
Brandt 8.000 r/min (omw/min)
Toerentalindicator instellen: (BLZ.36
u
)
Bedieningshandleiding
43
Schakelaars
Bedieningshandleiding
Dimlichtschakelaar
: Grootlicht
: Dimlicht
Claxonknop
Richtingaanwijzerschakelaar
u Door op de schakelaar te drukken, wordt
de richtingaanwijzer uitgeschakeld.
Schakelaar ABS achter
Schakelt de ABS-functie op het achterwiel in/uit. (BLZ.47
44
)
Contactschakelaar
Schakelt het elektrische systeem in/uit, vergrendelt het stuur.
u De sleutel kan in de stand (Off)
of (Lock) worden verwijderd.
Stuurslot: (BLZ.46
)
(On)
Schakelt het elektrische systeem in voor het starten/rijden.
(Off)
Schakelt de motor uit.
(Lock)
Vergrendelt het stuur.
Motorstopschakelaar
Moet normaal in de stand (Run) blijven staan.
u Schakel in geval van nood over naar de stand (Stop) (de
startmotor werkt niet) om de motor te stoppen.
Startknop
Alarmknipperlichtschakelaar
Kan op uit of aan worden gezet wanneer de contactschakelaar in de stand (On) staat.
Bedieningshandleiding
Vervolg
45
Schakelaars (Vervolg)
Stuurslot
Vergrendel het stuur wanneer u parkeert om
Bedieningshandleiding
diefstal te voorkomen. Een U-vormig wielslot of iets vergelijkbaars wordt ook aanbevolen.
Draaien
Contactsleutel
46
Duwen
Vergrendelen
#
a
Draai het stuur volledig naar links.
b
Duw de sleutel naar beneden en zet de contactschakelaar in de stand (Lock).
u Draai het stuur als het stuur moeilijk
vergrendeld kan worden.
c
Verwijder de sleutel.
Ontgrendelen
#
Steek de sleutel in het slot, duw de sleutel erin en zet de contactschakelaar in de stand (Off).
ABS-functie op het achterwiel
De ABS-functie op het achterwiel kan als optie worden uitgeschakeld voor off-road rijden.
u Telkens wanneer de contactschakelaar in de
stand (On) wordt gezet, wordt de ABS-functie op beide wielen automatisch ingeschakeld.
De ABS-functie op het achterwiel uitschakelen
a
Breng het voertuig tot stilstand.
b
Houd de schakelaar voor ABS achter ingedrukt totdat het controlelampje ABS achter UIT gaat knipperen. Laat de schakelaar vervolgens los als het lampje knippert.
u Het controlelampje ABS achter UIT gaat
branden wanneer de ABS-functie op het achterwiel is uitgeschakeld.
u De ABS-functie op het achterwiel blijft
geactiveerd als de schakelaar wordt losgelaten nadat het controlelampje is gestopt met knipperen.
De ABS-functie op beide wielen inschakelen
a
Breng het voertuig tot stilstand.
b
Houd de schakelaar voor ABS achter ingedrukt totdat het controlelampje ABS achter UIT is uitgegaan, of zet de contactschakelaar in de
(Off) en weer in de stand (On).
stand
ABS-functie op beide wielen is ingeschakeld.
Schakelaar ABS achter
Bedieningshandleiding
ABS-functie op achterwiel is uitgeschakeld.
47
Motor starten
Start de motor volgens de volgende procedure, ongeacht of de motor koud of warm is.
Bedieningshandleiding
LET OP
Als de motor niet binnen 5 seconden start, moet u de contactschakelaar in de stand (Off) zetten en 10 seconden wachten voordat u de motor opnieuw probeert te starten om de accuspanning te verhogen.
Het langdurig versneld stationair draaien en het verhogen van het toerental kunnen de motor en het uitlaatsysteem beschadigen.
De motor start niet als de gashendel volledig is geopend.
48
a
Zorg ervoor dat de motorstopschakelaar in de stand (Run) staat.
b
Zet de contactschakelaar in de stand (On).
c
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand (N­controlelampje gaat branden). U kunt ook de koppelingshendel intrekken om uw voertuig te starten met de transmissie in de versnelling wanneer de zijstandaard omhoog is geklapt.
d
Druk op de startknop met een volledig gesloten gashendel.
u
Als u de motor niet kunt starten, draai dan de gashendel iets open (circa 3 mm, zonder speling) en druk op de startknop.
Circa 3 mm, zonder speling
Als de motor niet start:
a
Open de gashendel volledig en druk gedurende 5 seconden op de startknop.
b
Herhaal de normale startprocedure.
c
Als de motor start en het stationair toerental instabiel is, moet u de gashendel een klein beetje openen.
d
Als de motor niet start, wacht dan 10 seconden voordat u stappen a en b opnieuw probeert.
Als de motor niet start (BLZ.94)
#
Bedieningshandleiding
49
Schakelen
De transmissie van uw voertuig is uitgerust met 6 vooruitversnellingen in een schakelpatroon van één omlaag, vijf omhoog.
Bedieningshandleiding
6
5
4
3
2
N
1
Als u het voertuig in de versnelling zet met een omlaag geklapte zijstandaard, wordt de motor uitgeschakeld.
50
Noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt ingeschakeld wanneer het systeem detecteert dat u hard remt bij een snelheid van ongeveer 50 km/h of hoger om achteropkomende bestuurders via snel knipperende richtingaanwijzers te waarschuwen dat plots geremd wordt. Hiermee kunnen achteropkomende bestuurders gewaarschuwd worden en de juiste
Inschakeling van het systeem:
Hard remmen
Beide indicators van de richtingaanwijzers knipperen
maatregelen treffen om een mogelijke botsing met uw voertuig te voorkomen. Het noodstopsignaal stopt met werken als:
U de remmen loslaat.
Het ABS wordt uitgeschakeld.
Het afremmen van uw voertuig wordt
gematigd.
U op de schakelaar voor de
alarmknipperlichten drukt.
Remlicht gaat branden
Beide richtingaanwijzers knipperen
Bedieningshandleiding
Vervolg
51
Noodstopsignaal (Vervolg)
u Het noodstopsignaal is geen systeem dat een
mogelijke botsing van achteren door te hard
Bedieningshandleiding
remmen voorkomt. Het is altijd raadzaam om hard remmen te voorkomen, tenzij dit absoluut noodzakelijk is.
u Het noodstopsignaal werkt niet wanneer de
schakelaar voor de alarmknipperlichten is ingedrukt.
u Als het ABS een tijdje niet meer werkt tijdens
het remmen, wordt het noodstopsignaal mogelijk helemaal niet geactiveerd.
52
Tanken
Contactsleutel
Brandstofvuldop
Geen brandstof bijvullen boven het niveauplaatje.
Brandstoftype: uitsluitend loodvrije benzine Brandstof-octaangetal: uw voertuig is
ontworpen voor het gebruik van een research­octaangetal (RON) van 91 of hoger.
Tankinhoud: 12,8 L
Richtlijnen voor tanken en brandstof
#
(BLZ.16
)
Afdekkap van slot
Niveauplaatje
Brandstofvuldop openen
Open de afdekkap van het slot, steek de contactsleutel in het slot en draai deze naar rechts om de brandstofvuldop te openen.
Brandstofvuldop sluiten
a
Sluit de brandstofvuldop na het tanken en draai deze totdat de dop vastklikt.
b
Verwijder de sleutel en sluit de afdekkap van het slot.
u De sleutel kan niet worden verwijderd als
de brandstofvuldop niet is vergrendeld.
3WAARSCHUWING
Benzine is een uiterst licht ontvlambare en explosieve stof. U kunt brandwonden of ernstig letsel oplopen in de omgang met brandstof.
Zet de motor uit en houd warmte,
vonken en vlammen uit de buurt van de motorfiets.
Vul de tank uitsluitend buiten.
Verwijder gemorste brandstof onmiddellijk.
Bedieningshandleiding
53
Opberguitrusting
Helmhouder
De helmhouder zit aan de linkerkant van het voertuig.
Bedieningshandleiding
Pen
Helm­houder
Afdekkap van slot
54
Contact­sleutel
Ontgrendelen
#
Open de afdekkap van het slot, steek de sleutel in het slot en draai deze naar links.
Vergrendelen
#
a
Hang uw helm op de houderpen en druk deze in om te vergrendelen.
b
Verwijder de sleutel en sluit de afdekkap van het slot.
u
Gebruik de helmhouder uitsluitend bij het parkeren.
3WAARSCHUWING
Een helm die aan de houder is bevestigd, kan tijdens het rijden tegen het achterwiel of de vering komen en tot een ongeval leiden.
Gebruik de helmhouder uitsluitend bij het parkeren. Rijd niet met een helm die aan de helmhouder hangt.
Documentzakje en gereedschapsset
Het documentzakje en de gereedschapsset bevinden zich in de gereedschapsbox aan de linkerzijde van het voertuig.
Openen
#
Steek de sleutel in het contact en draai deze naar rechts om de gereedschapsbox te openen.
Sluiten
#
Sluit de gereedschapsbox en druk op de vergrendelpunten tot deze stevig gesloten is. Verwijder de contactsleutel.
u Zorg dat de gereedschapsbox stevig dichtzit
voordat u gaat rijden.
u Omwikkel de gereedschapsset met een spons
en berg deze op in de gereedschapsbox, zoals weergegeven in de afbeelding.
Gereed­schapsbox
Vergren­delpunt
Contact­sleutel
Gereedschapsbox
Vergren­delpunt
Contact­sleutel
Documentzakje
Vergrendelpunt
Vergrendelpunt
Spons
Gereedschapsset
Bedieningshandleiding
55
Onderhoud
Lees "Het belang van onderhoud" en "Standaardonderhoud" aandachtig door voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert. Raadpleeg “Specificaties” voor servicegegevens.
Het belang van onderhoud .............................BLZ. 57
Onderhoudsschema ..........................................BLZ. 58
Standaardonderhoud........................................ BLZ. 61
Gereedschap........................................................ BLZ. 72
Demontage en montage van onderdelen.... BLZ. 73
Accu ........................................................................ BLZ. 73
Clip ..........................................................................BLZ. 74
Zadel....................................................................... BLZ. 75
Windgeleider links ............................................... BLZ. 76
Linker afdekkap .................................................... BLZ. 77
Motorolie .............................................................BLZ. 78
Koelvloeistof........................................................ BLZ. 80
Remmen ...............................................................BLZ. 82
Zijstandaard......................................................... BLZ. 85
Aandrijfketting.................................................... BLZ. 86
Wielen ................................................................... BLZ. 88
Koppeling............................................................. BLZ. 89
Gashendel ............................................................BLZ. 92
Het belang van onderhoud
Het belang van onderhoud
Het goed onderhouden van uw voertuig is absoluut essentieel voor uw veiligheid en het beschermen van uw investering, optimale prestaties, het voorkomen van pech en het reduceren van luchtverontreiniging. De eigenaar is verantwoordelijk voor het onderhoud. Inspecteer uw voertuig voor elke rit, en voer de periodieke controles uit die in het onderhoudsschema zijn vermeld. 2 BLZ. 58
3WAARSCHUWING
Het niet goed onderhouden van uw voertuig of het niet repareren van een defect voordat u gaat rijden kan een botsing veroorzaken waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg altijd de aanwijzingen voor inspectie en onderhoud volgens de schema's die in dit instructieboekje staan vermeld.
Onderhoudsveiligheid
Lees altijd de onderhoudsvoorschriften voordat u onderhoud uitvoert en zorg ervoor dat u over de benodigde gereedschappen, onderdelen en vakkundigheid beschikt. Wij kunnen u niet waarschuwen voor alle denkbare risico's die zich kunnen voordoen tijdens het uitvoeren van onderhoud. Alleen u kunt beslissen of u een bepaalde taak wel of niet zou moeten uitvoeren.
Volg deze richtlijnen tijdens het uitvoeren van onderhoud.
Zet de motor uit en verwijder de sleutel.
Plaats uw voertuig op een stevige, vlakke ondergrond met behulp van de zijstandaard of een onderhoudsbok voor steun.
Laat de motor, geluiddemper, remmen en andere hete onderdelen afkoelen voor het uitvoeren van een servicebeurt, anders kunt u brandwonden oplopen.
Laat de motor uitsluitend draaien wanneer dit wordt aangegeven en alleen in een goed geventileerde ruimte.
Onderhoud
57
Onderhoudsschema
Het onderhoudsschema vermeldt de onderhoudsprocedures die vereist zijn voor veilige, betrouwbare prestaties en een goed werkende emissieregeling.
Onderhoud
De onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de normen en specificaties van Honda door geschoolde en bevoegde monteurs. Uw dealer voldoet aan deze vereisten. Het bijhouden van een nauwkeurig onderhoudsrapport zorgt ervoor dat uw voertuig goed wordt onderhouden. Zorg ervoor dat de monteur die het onderhoud uitvoert dit onderhoudsrapport invult.
58
Het periodieke onderhoud wordt beschouwd als normale onderhoudskosten voor de eigenaar die door uw dealer in rekening zullen worden gebracht. Bewaar alle facturen. Deze facturen moeten aan de nieuwe eigenaar worden verstrekt wanneer u het voertuig verkoopt.
Honda raadt aan om uw dealer een proefrit met uw voertuig te laten maken na het uitvoeren van het periodieke onderhoud.
Onderhoudsschema
*1
Inspectie
Items
Brandstofleiding
Brandstofniveau 53
Werking van gashendel 92
*2
Luchtfilter
Carterontluchting
Bougie
Klepspeling
Motorolie
Motoroliefilter
Stationair motortoerental
Radiateurkoelvloeistof
Koelsysteem
Secundair luchttoevoersysteem
Emissieregelsysteem
uitsluitend type ED, FO
*3
*5
voor het
rijden
2 BLZ. 61
× 1000 km 1 12 24 36 48
× 1000 mijl 0,6 8 16 24 32
Onderhoudsniveau Onderhoudslegenda
:
Tussenniveau. Wij raden u aan het onderhoud uit te laten voeren door uw dealer, tenzij u over het benodigde gereedschap en de mechanische vakkundigheid beschikt. De procedures zijn vermeld in een officiële werkplaatshandleiding van Honda.
:
Technisch. Met het oog op uw veiligheid raden wij aan om het voertuig voor een servicebeurt naar uw dealer te brengen.
Frequentie
:
Inspecteren (reinigen, afstellen, smeren, of vervangen, indien nodig)
:
Smeren
:
Vervangen
:
Reinigen
Jaarlijk­se con-
trole
Perio-
diek
vervan-
gen
3 jaar
pagina
Zie
Onderhoud
80
Vervolg
59
Onderhoudsschema
*1
Frequentie
Elke 1000 km:
Jaarlijk­se con-
trole
Aandrijfketting
Glijblok aandrijfketting
Onderhoud
Remvloeistof
*5
Items
*4
Inspectie voor het
2 BLZ. 61
*4
× 1000 km 1 12 24 36 48
rijden
× 1000 mijl 0,6 8 16 24 32
Remblokslijtage 83
Remsysteem 61
Remlichtschakelaar 84
Koplamphoogte
Lichten/Claxon
Motorstopschakelaar
Koppelingssysteem 89
Zijstandaard 85
Vering
Moeren, bouten, bevestigingsmiddelen
Wielen/banden
*4
*4
Elke 6000 km:
Balhoofdlagers
Opmerkingen:
*
1 : Herhaal volgens het hier vermelde frequentie-
interval bij hogere kilometerstanden.
*
2 : Voer vaker servicebeurten uit wanneer u in
buitengewoon natte of stoffige omgevingen rijdt.
*
3 : Voer vaker servicebeurten uit wanneer u in de regen
rijdt of met vol gas.
*
4 : Bij OFF-ROAD RIJDEN is vaker onderhoud nodig.
*
5 :
Voor het vervangen is technische vaardigheid vereist.
60
Perio-
diek
vervan-
gen
2 jaar
Zie
pagina
86
82
69, 88
Standaardonderhoud
Inspectie voor het rijden
Met het oog op de veiligheid bent u verantwoordelijk om een controle voor het rijden uit te voeren en alle vastgestelde problemen te corrigeren. Een controle voor het rijden is een must, niet alleen met het oog op de veiligheid, maar omdat pech, of zelfs een lekke band, een aanzienlijk ongemak kan betekenen.
Controleer het volgende voordat u op uw voertuig stapt:
Brandstofniveau - Vul de brandstoftank
wanneer dit nodig is. 2 BLZ. 53
Gashendel - Controleer of de gashendel in alle stuurstanden goed opent en sluit. 2 BLZ. 92
Motoroliepeil - Vul indien nodig motorolie bij. Inspecteer op lekken. 2 BLZ. 78
Koelvloeistofpeil - Vul indien nodig koelvloeistof bij. Inspecteer op lekken.
2 BLZ. 80
Aandrijfketting - Staat en speling controleren, indien nodig afstellen en smeren. 2 BLZ. 86
Remmen − Werkingscontrole;
Voor en achter: controleer het remvloeistofpeil en de remblokken op slijtage. 2 BLZ. 82, 2 BLZ. 83
Lichten en claxon - Controleer de lichten,
controlelampjes en claxon op juiste werking.
Motorstopschakelaar - Controleer op juiste
werking. 2 BLZ. 45
Koppeling − Werkingscontrole;
Stel indien nodig de speling af. 2 BLZ. 89
Ontstekingsblokkeringssysteem zijstandaard -
Controleer op juiste werking. 2 BLZ. 85 Wielen en banden - Controleer de staat, de
bandenspanning en pas indien nodig aan.
2 BLZ. 69
Controleer alvorens te rijden op ruig terrein alle voorgaande punten alsmede het volgende:
Controleer of de spaken stevig zijn vastgezet. Controleer de velgen op schade. 2 BLZ. 88
Controleer of de brandstofdop stevig vast zit.
2 BLZ. 53
Controleer op losse kabels en andere onderdelen, en alles wat er abnormaal uitziet.
Controleer met een sleutel of alle bereikbare moeren, bouten en bevestigingen stevig zijn vastgezet.
Onderhoud
61
Standaardonderhoud
Onderdelen vervangen
Gebruik altijd originele Honda-onderdelen of gelijkwaardige onderdelen om betrouwbaarheid en veiligheid te waarborgen.
Onderhoud
Behalve type FO
Vermeld de modelnaam, kleur en code vermeld op het kleurenlabel bij het bestellen van gekleurde onderdelen. Het kleurenlabel is bevestigd aan de rechterkant van het frame.
Kleurenlabel
62
3WAARSCHUWING
Het monteren van andere onderdelen dan Honda-onderdelen kan uw voertuig onveilig maken en een botsing veroorzaken waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Gebruik altijd originele Honda­onderdelen of gelijkwaardige onderdelen die voor uw voertuig werden ontworpen en goedgekeurd.
Standaardonderhoud
Accu
Uw voertuig is uitgerust met een onderhoudsvrije accu. U hoeft het elektrolytniveau van de accu niet te controleren en geen gedistilleerd water toe te voegen. Reinig de accupolen als ze vuil zijn geworden of verroest zijn. Verwijder de afdichtingen van de accudoppen niet. De dop hoeft tijdens het laden niet te worden verwijderd.
LET OP
De accu is van het onderhoudsvrije type en kan permanent worden beschadigd als de doppenstrip wordt verwijderd.
Dit symbool op de accu duidt aan dat het product niet met het huishoudelijk afval mag worden afgevoerd.
Wat te doen in geval van nood
#
Als een van de volgende situaties zich voordoet, dient u onmiddellijk naar uw arts te gaan.
Elektrolyt spat in de ogen:
u Spoel uw ogen herhaaldelijk met koud
water gedurende minimaal 15 minuten. Het gebruik van water onder druk kan schade toebrengen aan uw ogen.
Elektrolyt spat op de huid:
u Trek de betreffende kleding uit en was de
huid grondig met water.
Elektrolyt spat in de mond:
u Spoel uw mond grondig met water en slik
niet door.
LET OP
Een verkeerd afgevoerde accu kan schadelijk zijn voor het milieu en de menselijke gezondheid. Leef altijd de lokale regels voor het correct afvoeren van accu's na.
3WAARSCHUWING
Uit de accu komt tijdens normaal gebruik explosief waterstofgas vrij.
Een vonk of vlam kan het exploderen van de accu veroorzaken, waardoor u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Draag beschermende kleding en een gelaatscherm of laat de accu onderhouden door een bevoegde monteur.
Vervolg
Onderhoud
63
Standaardonderhoud
Reinigen van accupolen
#
1.
Verwijder de accu. 2 BLZ. 73
2.
Als de polen door corrosie zijn aangetast en met een witte aanslag zijn bedekt, moeten ze
Onderhoud
met warm water worden gewassen en afgeveegd.
3.
Als de polen sterk zijn gecorrodeerd, moeten ze met een staalborstel of schuurpapier worden gereinigd en gepolijst. Draag een veiligheidsbril.
4.
Plaats de accu terug na het reinigen.
De accu heeft een beperkte levensduur. Raadpleeg uw dealer met betrekking tot de vervanging van de accu. Vervang de accu altijd door een andere onderhoudsvrije accu van hetzelfde type.
64
LET OP
Het monteren van elektrische accessoires van andere fabrikanten dan Honda kan het elektrische systeem overbelasten, de accu doen ontladen en mogelijk het systeem beschadigen.
Zekeringen
De zekeringen beschermen de elektrische circuits van uw voertuig. Als een elektrisch systeem op uw voertuig uitvalt, controleer dan op doorgebrande zekeringen en vervang deze door nieuwe.
2 BLZ. 102
Inspecteren en vervangen van zekeringen
#
Zet de contactschakelaar in de stand (Off) als u zekeringen gaat verwijderen of inspecteren. Vervang een doorgebrande zekering door een zekering met dezelfde stroomsterkte. Zie "Specificaties" voor de stroomsterkte van zekeringen. 2 BLZ. 121
Standaardonderhoud
Doorgebrande zekering
LET OP
Als u de zekering vervangt door een met hoger ampèrage, loopt u meer risico op beschadiging van het elektrisch systeem.
Als een zekering herhaaldelijk doorbrandt, is dit wellicht te wijten aan een elektrische fout. Laat uw voertuig door uw dealer inspecteren.
Motorolie
Het motorolieverbruik varieert en de oliekwaliteit verslechtert afhankelijk van de rijomstandigheden en de verstreken tijd. Controleer het motoroliepeil regelmatig en vul bij met aanbevolen motorolie indien nodig. Vuile olie of oude olie moet zo snel mogelijk worden ververst.
Motorolie kiezen
#
Zie "Specificaties" voor de aanbevolen motorolie.
2 BLZ. 120
Als u motorolie van andere fabrikanten dan Honda gebruikt, controleer dan op het label of de olie aan de volgende normen voldoet:
JASO T 903-norm
SAE-norm
API-classificatie
*1.
De JASO T 903-norm is een index voor motorolie voor 4-taktmotoren van motorfietsen. Er bestaan twee klassen: MA en MB. Het volgende label toont bijvoorbeeld de MA-classificatie.
*2
: 10W-30
*1
: MA
*3
: SG of hoger
Oliecode
Olieclassificatie
*2.
De SAE-norm stelt de kwaliteit van olie vast aan de hand van de viscositeit.
Vervolg
Onderhoud
65
Standaardonderhoud
*3.
De API-classificatie vermeldt de kwaliteit en prestatiegraad van motorolie. Gebruik SG of hogere olie, met uitzondering van olie aangeduid als "Energiebesparend" of "Hulpbronbesparend"
Onderhoud
op het ronde API-servicesymbool.
Niet aanbevolen Aanbevolen
Remvloeistof
Geen remvloeistof bijvullen of verversen, behalve in een noodgeval. Gebruik uitsluitend verse remvloeistof uit een afgesloten houder. Als u remvloeistof bijvult, moet het remsysteem zo snel mogelijk door uw dealer worden nagekeken.
66
LET OP
Remvloeistof kan kunststof- en gelakte oppervlakken beschadigen.
Verwijder gemorste remvloeistof onmiddellijk en reinig het oppervlak grondig.
Aanbevolen remvloeistof:
Honda DOT 3- of DOT 4-remvloeistof of gelijkwaardig
Aandrijfketting
De aandrijfketting moet regelmatig worden gecontroleerd en gesmeerd. Controleer de aandrijfketting vaker als u vaak op slechte wegdekken rijdt, of met een hoge snelheid rijdt, of herhaaldelijk snel accelereert. 2 BLZ. 86 Als de ketting niet soepel beweegt, vreemde gelui­den voortbrengt, beschadigde spanrollen heeft of losse pennen of ontbrekende O-ringen of knikken, laat de ketting dan door uw dealer inspecteren.
Standaardonderhoud
Inspecteer ook het aandrijfkettingwiel en het aangedreven tandwiel. Laat de tandwielen door uw dealer vervangen als de tanden hiervan versleten of beschadigd zijn.
voor O-ringkettingen of een neutraal reinigingsmiddel. Gebruik een zachte borstel als de ketting vuil is. Veeg droog na het reinigen en smeer met het aanbevolen smeermiddel.
Aanbevolen smeermiddel:
Normaal
(GOED)
LET OP
Het gebruik van een nieuwe ketting met versleten kettingwielen veroorzaakt snelle slijtage van de ketting.
Reiniging en smering
#
Reinig de ketting en kettingwielen na het inspecteren van de speling terwijl u het achterwiel draait. Gebruik een droog doekje met een kettingreiniger die speciaal is ontworpen
Versleten
(VERVANGEN)
Beschadigd
(VERVANGEN)
Gebruik geen stoomreiniger, hogedrukreiniger, staalborstel, vluchtig oplosmiddel zoals benzine en wasbenzine, schurend reinigingsmiddel, kettingreiniger of smeermiddel dat NIET speciaal ontworpen is voor O-ringkettingen aangezien deze de rubberen O-ringafdichtingen kunnen beschadigen.
Smeermiddel voor aandrijfketting speciaal ontworpen voor O-ringkettingen. Indien niet beschikbaar, gebruik dan SAE 80 of 90 tandwielolie.
Vervolg
Onderhoud
67
Standaardonderhoud
Vermijd het morsen van smeermiddel op de remmen of banden. Vermijd het aanbrengen van overtollig smeermiddel op de ketting om het spatten van smeermiddel op uw kleding en het voertuig te voorkomen.
Onderhoud
Aanbevolen koelvloeistof
Pro Honda HP-koelvloeistof is een voorgemengde oplossing van antivriesmiddel en gedistilleerd water.
Concentratie:
50% antivriesmiddel en 50% gedistilleerd water
Een concentratie van antivriesmiddel van minder dan 40% biedt onvoldoende bescherming tegen roestvorming en koude temperaturen. Een concentratie tot max. 60% biedt een betere bescherming in koudere klimaten.
Type FO
Gebruik uitsluitend originele HONDA VOORGEMENGDE KOELVLOEISTOF zonder te
68
verdunnen met water. Originele HONDA VOORGEMENGDE KOELVLOEISTOF werkt uitstekend voor het voorkomen van corrosie en oververhitting. De koelvloeistof moet correct worden gecontroleerd en vervangen in overeenstemming met het onderhoudsschema. 2 BLZ. 58
LET OP
Het gebruik van koelvloeistof die niet bestemd is voor aluminium motoren, of leiding-/mineraalwater kan roestvorming veroorzaken.
Carterontluchting
U zult het voertuig vaker moeten onderhouden als u in de regen of met vol gas rijdt of nadat het voertuig is gewassen of is gevallen. Voer een servicebeurt uit als het aanslagniveau in het transparante gedeelte van de aftapslang te zien is. Als de aftapslang overloopt, kan het luchtfilter verontreinigd worden door motorolie met slechte motorprestaties tot gevolg.
Standaardonderhoud
Banden (inspecteren/vervangen)
Bandenspanning controleren
#
Inspecteer uw banden met het blote oog en ge­bruik een bandenspanningsmeter om de luchtdruk te meten alvorens op ruig terrein te rijden en wan­neer u terugkeert naar de weg na het rijden op ruig terrein. Controleer de bandenspanning een­maal per maand of wanneer u denkt dat de span­ning te laag is. Controleer de bandenspanning al­tijd wanneer uw banden koud zijn. Als u de bandenspanning wilt aanpassen voor bepaald ruig terrein, doe dit dan in kleine stappen.
Controleren op beschadiging
#
Controleer de banden op sneden, scheuren of barsten die de koordlaag van de band zichtbaar maken of spijkers of andere vreemde voorwerpen
die in de zijkant van de band of het bandloopvlak zijn ingebed. Controleer ook op bobbels of uitstulpingen in de flanken van de banden.
Controleren op abnormale slijtage
#
Controleer de banden
op tekenen van
abnormale slijtage op
het draagvlak.
Vervolg
Onderhoud
69
Standaardonderhoud
Profieldiepte controleren
#
Controleer de bandslijtage-indicatoren. Vervang de banden onmiddellijk zodra deze zichtbaar worden. Om veilig te kunnen rijden moet u de banden
Onderhoud
vervangen wanneer de minimale profieldiepte is bereikt.
of TWI
Locatiemarkering slijtage-indicator
70
Velgen en ventielen controleren
#
Controleer de velgen op schade en losse spaken. Controleer ook de positie van de ventielen. Een scheef ventiel wijst erop dat de binnenband in de buitenband glijdt of dat de band over de velg glijdt. Neem contact op met uw dealer.
3WAARSCHUWING
Het rijden op banden die overmatig zijn versleten of verkeerd zijn opgepompt, kan een botsing veroorzaken waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg alle aanwijzingen in dit instructieboekje betreffende de juiste bandenspanning en onderhoud.
Standaardonderhoud
Laat uw banden door uw dealer vervangen. Zie "Specificaties" voor aanbevolen banden, bandenspanning en minimale profieldiepte.
2 BLZ. 120
Volg deze richtlijnen voor het vervangen van banden.
Gebruik de aanbevolen banden of
gelijkwaardige banden waarvan de bandenmaat, constructie, snelheidswaarde en het belastingsbereik identiek zijn. Zorg bij het vervangen van een buitenband al-
tijd voor een nieuwe binnenband. De oude binnenband zal waarschijnlijk zodanig uitgerekt zijn, dat hij bij gebruik in een nieuwe buiten­band al gauw lek kan raken.
3WAARSCHUWING
Het monteren van ongeschikte banden op uw voertuig kan het stuurgedrag en de stabiliteit nadelig beïnvloeden en leiden tot een ongeval waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Gebruik altijd banden van het juiste type en formaat, zoals aanbevolen in dit instructieboekje.
Onderhoud
71
Gereedschap
De gereedschapsset is opgeborgen in de gereedschapsbox. 2 BLZ. 55
U kunt enkele reparaties onderweg uitvoeren, kleine afstellingen maken en onderdelen
Onderhoud
vervangen met het meegeleverde gereedschap.
Standaard-/kruiskopschroevendraaier
Handgreep voor schroevendraaier
12 × 14 mm steeksleutel
5 mm inbussleutel
6 mm inbussleutel
Zekeringtrekker
72
Demontage en montage van onderdelen
2.
Accu
Minpool
Pluspool
Accu­houder
Bout
Demontage
#
Zorg ervoor dat de contactschakelaar in de stand (Off) staat.
1.
Verwijder de windgeleider links. 2 BLZ. 76
Accu
Verwijder de bout en de accuhouder.
3.
Koppel de minpool - los van de accu.
4.
Koppel de pluspool + los van de accu. Verwijder de accu en pas op dat u de
5.
moeren van de accupolen niet laat vallen.
Montage
#
Monteer de onderdelen in de omgekeerde volgorde van de demontage. Maak altijd
eerst de pluspool + vast. Controleer of de bouten en moeren goed vastzitten. Zorg ervoor dat de klok correct is ingesteld nadat de accu weer is aangesloten. 2 BLZ. 33 Voor het naar behoren hanteren van de accu, zie "Standaardonderhoud". 2 BLZ. 63 "De accu loopt leeg". 2 BLZ. 100
Onderhoud
73
Demontage en montage van onderdelen u Clip
Clip
Demontage
#
1.
Onderhoud
Druk op de centreerstift om de vergrendeling los te maken.
2.
Trek de clip uit de uitsparing.
Centreerstift
Aanbrengen
#
1.
Duw tegen de onderkant van de centreerstift.
2.
Plaats de clip in de uitsparing.
3.
Druk op de centreerstift om de clip te vergrendelen.
74
Zadel
Bus
Haakbout
Uitsparing
Borg­clip
Achterste bevestigingspennen
Voor­steunen
Zadel
Bus
Demontage en montage van onderdelen u Zadel
Demontage
#
1.
Verwijder de bussen en haakbouten.
2.
Trek het zadel naar achteren en omhoog.
Montage
#
1.
Lijn de uitsparing uit met de lip, plaats de bevestigingspennen in de steunen en bevestig het zadel zoals afgebeeld.
2.
Monteer de bussen op de haakbouten. Draai de haakbouten vast.
Aanhaalmoment: 21 N·m (2,1 kgf·m)
Onderhoud
Voorste bevestigingspennen
Achtersteunen
Haakbout
75
Demontage en montage van onderdelen u Windgeleider links
Windgeleider links
Demontage
#
1.
Onderhoud
Verwijder de linker afdekkap. 2 BLZ. 77
2.
Maak de kabelboom los van de kabelboomband.
3.
Verwijder de clips. 2 BLZ. 74
4.
Verwijder de bouten en onderlegringen.
5.
Verwijder de lipjes uit de sleuven.
6.
Verwijder de linker windgeleider.
Bouten Kabelboom
Montage
#
1.
Lijn de sleuven uit met de lipjes en breng de linker windgeleider aan.
2.
Breng de bouten en onderlegringen aan. Draai de bouten vast.
3.
Monteer de clips.
4.
Bevestig de kabelboom aan de kabelboomband.
5.
Breng de linker afdekkap aan. 2 BLZ. 77
Windgeleider links
76
Bouten
Onderlegringen
Sleuven
Kabelboomband
Clips
Bouten
Lipjes
Linker afdekkap
Linker afdekkap
BevestigingspennenBevestigingsrubbers
Clip
Demontage en montage van onderdelen u Linker afdekkap
Demontage
#
1.
Verwijder het zadel. 2 BLZ. 75
2.
Verwijder de clip. 2 BLZ. 74
3.
Verwijder de bout.
4.
Verwijder de bevestigingspennen uit de bevestigingsrubbers.
5.
Verwijder de linker afdekkap.
Montage
#
Monteer de onderdelen in de omgekeerde volgorde van de demontage.
Bout
Onderhoud
77
Motorolie
Motorolie controleren
1.
Laat de motor 3 tot 5 minuten stationair
Onderhoud
draaien als de motor koud is.
2.
Zet de contactschakelaar in de stand (Off) en wacht 2 tot 3 minuten.
3.
Plaats uw voertuig rechtop op een stevige en horizontale ondergrond.
4.
Controleer of het oliepeil zich tussen de bovenste en onderste merkstreepjes op het oliekijkglas bevindt.
78
Olievuldop
Oliekijkglas
Bovenste niveau­markering
Onderste niveaumarkering
Motorolie u Motorolie bijvullen
Motorolie bijvullen
Als het motoroliepeil zich onder of dicht bij het onderste merkstreepje bevindt, moet u de aanbevolen motorolie bijvullen. 2 BLZ. 65,
2 BLZ. 120
1.
Verwijder de olievuldop. Voeg de aanbevolen olie toe totdat deze het bovenste merkstreepje bereikt.
u Plaats uw voertuig rechtop op stevig,
vlak terrein terwijl u het oliepeil controleert. Vul niet hoger dan het bovenste
u
merkstreepje. Zorg ervoor dat er geen vreemde
u
voorwerpen in de olievulopening terechtkomen. Verwijder gemorste olie onmiddellijk.
u
2.
Plaats de olievuldop terug en controleer of deze goed vastzit.
LET OP
Het te vol vullen met olie of het rijden met onvoldoende olie kan de motor beschadigen. Meng geen olie van verschillende merken en verschillende kwaliteit. Dit kan de werking van het smeersysteem en de koppeling nadelig beïnvloeden.
Zie "Standaardonderhoud" voor de aanbevolen olie en de oliekeuzerichtlijnen.
2 BLZ. 65
Onderhoud
79
Koelvloeistof
Koelvloeistof controleren
Controleer het koelvloeistofpeil in het expansiereservoir terwijl de motor koud is.
Onderhoud
1.
Plaats uw voertuig op een stevige en horizontale ondergrond.
2.
Houd uw voertuig rechtop.
3.
Controleer door het kijkglas of het koelvloeistofniveau zich tussen de UPPER­en LOWER-merkstreepjes in het expansiereservoir bevindt.
Als het koelvloeistofpeil zichtbaar daalt of het expansiereservoir leeg is, is er waarschijnlijk sprake van een ernstige lekkage. Laat uw voertuig door uw dealer inspecteren.
80
Dop van expansiereservoir
UPPER-merkstreepje
LOWER-merkstreepjeExpansiereservoir
Koelvloeistof u Koelvloeistof toevoegen
Koelvloeistof toevoegen
Als het koelvloeistofpeil onder het LOWER­merkstreepje staat, vul dan bij met de aanbevolen koelvloeistof (2 BLZ. 68) tot het UPPER-merkstreepje. Vul uitsluitend vloeistof bij via de vuldop van het expansiereservoir en verwijder de radiateurdop niet.
1.
Verwijder de dop van het expansiereservoir en voeg vloeistof toe terwijl u het koelvloeistofniveau controleert.
Vul niet hoger dan het UPPER-
u
merkstreepje. Zorg ervoor dat er geen vreemde
u
voorwerpen in de opening van het expansiereservoir terechtkomen.
2.
Breng de dop weer aan op het expansiereservoir.
3WAARSCHUWING
Als de radiateurdop wordt verwijderd terwijl de motor heet is, kan er koelvloeistof uit spuiten waardoor mogelijk brandwonden worden veroorzaakt.
Laat de motor en de radiateur altijd afkoelen voordat u de radiateurdop verwijdert.
Onderhoud
81
Remmen
Remvloeistof controleren
1.
Plaats uw voertuig rechtop op een stevige
Onderhoud
en horizontale ondergrond.
Voor
2.
Controleer of het remvloeistofreser­voir horizontaal staat en het vloeistofni­veau zich boven het LOWER-merkstreep­je bevindt.
Achter
Controleer of het
remvloeistofreservoir horizontaal staat en
Voor Achter
Remvloeistofreservoir van voorrem
LOWER-merkstreepje
82
het vloeistofniveau zich boven het LWR-
merkstreepje bevindt. Inspecteer de remblokken op slijtage als het remvloeistofniveau in een reservoir zich onder het LOWER-merkstreepje/LWR­merkstreepje bevindt of de speling van de remhendel en het rempedaal buitensporig is. Als de remblokken niet zijn versleten, is er wellicht sprake van lekkage. Laat uw voertuig door uw dealer inspecteren.
Remvloeistofreservoir van achterrem
LWR-merkstreepje
Remblokken inspecteren
Controleer de staat van de remblokslijtage­indicatoren. De remblokken moeten worden vervangen als een remblok tot aan de indicator versle­ten is.
Remmen u Remblokken inspecteren
Voor
1.
Inspecteer de remblokken vanaf de
onderkant van de remklauw.
Achter
2.
Inspecteer de remblokken vanaf
de rechter achterzijde van het voertuig. Laat de remblokken indien nodig door uw dealer vervangen. Vervang de remblokken links en rechts altijd tegelijkertijd.
Onderhoud
Voor Achter
Slijtage­indicator
Remblokken
Remschijf
Slijtage­indicator
Slijtage­indicator
Remblokken
Slijtage­indicator
Remschijf
83
Remmen u Remlichtschakelaar afstellen
Remlichtschakelaar afstellen
Controleer de werking van de remlichtschakelaar.
Onderhoud
Houd de remlichtschakelaar vast en draai de stelmoer in richting A als de schakelaar te laat in werking treedt of in richting B als de schakelaar te vroeg in werking treedt.
Remlichtschakelaar
A
B
Stelmoer
84
Zijstandaard
Zijstandaard controleren
Veer zijstandaard
Controleer of de zijstandaard soepel
1.
werkt. Als de zijstandaard stijf is of piept, reinig dan de scharnierzone en smeer de scharnierbout met schoon vet. Controleer de veer op beschadiging of
2.
uitrekking. Ga op het voertuig zitten, zet de
3.
transmissie in neutraal en klap de zijstandaard omhoog.
Start de motor, trek de koppelingshendel in
4.
en zet de versnellingsbak in de versnelling.
5.
Klap de zijstandaard volledig omlaag. De
motor moet afslaan wanneer u de
zijstandaard omlaag klapt. Laat uw
voertuig inspecteren door uw dealer als
de motor niet afslaat.
Onderhoud
85
Aandrijfketting
Speling van aandrijfketting inspecteren
Controleer de speling van de aandrijfketting
Onderhoud
op verschillende punten langs de ketting. Als de speling niet gelijk is op alle punten, kunnen sommige schakels vervormd zijn en vastlopen. Laat de ketting door uw dealer inspecteren.
1.
Zet de transmissie in de neutraalstand. Zet de motor uit.
2.
Zet uw voertuig op de zijstandaard op een stevige, vlakke ondergrond.
86
3.
Steek een liniaal door de sleuf in de kettingkast.
Sleuf
Liniaal
Kettingkast
4.
Trek de aandrijfketting omhoog en controleer de speling tussen de bovenkant van de swingarm en de aandrijfketting aan de hand van de liniaal.
Aandrijfketting
Bovenkant van swingarm
Speling van aandrijfketting:
50 - 55 mm
Rijd niet met uw voertuig als de
u
speling groter is dan 57 mm.
Aandrijfketting u Speling van aandrijfketting inspecteren
Rol het voertuig naar voren en controleer
5.
of de ketting soepel beweegt.
6.
Inspecteer de kettingwielen. 2 BLZ. 66
7.
Reinig en smeer de aandrijfketting.
2 BLZ. 67
Onderhoud
87
Wielen
Wielvelgen en spaken
Voor een veilig gebruik van het voertuig is het van cruciaal belang om de wielen rond te
Onderhoud
houden en een goede spaakspanning te behouden. Te losse spaken kunnen leiden tot instabiliteit bij hoge snelheden en verlies van controle over het stuur. De wielen hoeven niet te worden verwijderd om het onderhoud dat staat vermeld in het onderhoudsschema uit te voeren. Informatie over het verwijderen van de wielen wordt echter vermeld voor noodsituaties. 2 BLZ. 99
1.
Controleer de velgen en de spaken op schade.
2.
Draai alle losse spaken vast.
88
3.
Draai het wiel langzaam om te zien of er een slingering in zit. Als dit het geval is, is de velg niet rond. Als er een duidelijke slingering in de velg zit, vraag dan uw dealer om nadere controle.
Velg
Spaak
Koppeling
Koppeling controleren
Speling van koppelingshendel
#
controleren
Controleer de speling van de koppelingshendel.
Speling bij de koppelingshendel:
10 - 20 mm
KoppelingshendelSpeling
Controleer de koppelingskabel op knikken of tekenen van slijtage. Laat de kabel indien nodig door uw dealer vervangen. Smeer de koppelingskabel met een in de handel verkrijgbaar kabelsmeermiddel om voortijdige slijtage en corrosie te voorkomen.
LET OP
Een onjuiste afstelling van de speling kan leiden tot voortijdige slijtage van de koppeling.
Onderhoud
89
Koppeling u Speling van koppelingshendel afstellen
Speling van koppelingshendel afstellen
Kleine aanpassing
#
Onderhoud
Probeer de koppelingskabel eerst af te stellen met de kleine stelbout.
Trek de rubberen stofkap naar achteren.
1.
Draai de kleine borgmoer los.
2.
Draai aan de kleine stelbout van de
3.
koppelingskabel totdat de speling is afgesteld op 10 - 20 mm.
4.
Draai de kleine borgmoer vast en controleer de speling opnieuw.
5.
Monteer de rubberen stofkap.
90
Kleine stelbout van koppe­lingskabel
Kleine borgmoer
+
Rubberen stofkap
Koppeling u Speling van koppelingshendel afstellen
Grote aanpassing
#
Als de kleine stelbout tot de limiet is gedraaid of de juiste speling kan niet worden afgesteld, probeer dan om de koppelingskabel te verstellen met de grotestelbout.
1.
Trek de rubberen stofkap naar achteren. Draai de kleine borgmoer los en draai de kleine stelbout van de koppelingskabel volledig in (voor een maximale speling). Draai de kleine borgmoer vast. Monteer de rubberen stofkap. Draai de grote borgmoer los.
2.
Draai aan de grote stelbout van de koppe-
3.
lingskabel totdat de speling van de koppe­lingshendel is afgesteld op 10 - 20 mm.
4.
Draai de grote borgmoer vast en contro­leer de speling van de koppelingshendel.
5.
Start de motor, trek de koppelingshendel in en zet de versnellingsbak in de versnelling. De motor mag niet afslaan en het voertuig mag niet kruipen. Laat de
koppelingshendel geleidelijk los en geef
gas. Uw voertuig moet soepel bewegen
en geleidelijk aan accelereren.
Grote stelbout van koppelingskabel
+
Grote borgmoer
Neem contact op met uw dealer als de speling niet naar behoren kan worden afgesteld of als de koppeling niet goed werkt.
Onderhoud
91
Gashendel
Gashendel controleren
Zet de motor uit en controleer of de gashendel soepel draait van de volledig
Onderhoud
gesloten tot de volledig geopende stand in alle stuurstanden en of de speling van de gashendel juist is. Laat het voertuig door uw dealer inspecteren als de gashendel niet soepel beweegt of automatisch dicht gaat of als de kabel is beschadigd.
Speling bij de flens van de gashendel:
2 - 6 mm
Speling
Flens
92
Verhelpen van storingen
Motor start niet ..................................................BLZ. 94
Oververhitting (controlelampje hoge
koelvloeistoftemperatuur brandt) ............... BLZ. 95
Waarschuwingslampjes aan ............................BLZ. 96
PGM-FI-storingslampje (elektronisch geregelde
brandstofinspuiting) (MIL)................................ BLZ. 96
ABS-controlelampje (antiblokkeersysteem)... BLZ. 97
Andere waarschuwingsaanduidingen........... BLZ. 98
Storingsaanduiding brandstofniveaumeter... BLZ. 98
Lekke band........................................................... BLZ. 99
Elektrische problemen.................................... BLZ. 100
De accu loopt leeg............................................BLZ. 100
Doorgebrande lamp......................................... BLZ. 100
Doorgebrande zekering ..................................BLZ. 102
Motor draait sporadisch instabiel................ BLZ. 105
Motor start niet
De startmotor werkt maar de motor start niet
Controleer het volgende:
Controleer de juiste startvolgorde van de
Verhelpen van storingen
motor. 2 BLZ. 48
Controleer of er benzine in de
brandstoftank zit.
Controleer of het PGM-FI-storingslampje
(MIL) brandt.
u Neem zo snel mogelijk contact op met
uw dealer als de indicator brandt.
94
De startmotor werkt niet
Controleer het volgende:
Controleer de juiste startvolgorde van de
motor. 2 BLZ. 48
Zorg ervoor dat de motorstopschakelaar in de stand (Run) staat. 2 BLZ. 45
Controleer op een doorgebrande
zekering. 2 BLZ. 102
Controleer op een losse accu-aansluiting
(2 BLZ. 73) of corrosie van de accupolen (2 BLZ. 63).
Controleer de staat van de accu.
2 BLZ. 100
Laat uw voertuig inspecteren door uw dealer als het probleem aanhoudt.
Oververhitting (controlelampje hoge koelvloeistoftemperatuur brandt)
De motor is oververhit wanneer zich het volgende voordoet:
Controlelampje hoge
koelvloeistoftemperatuur gaat branden.
De acceleratie wordt traag.
Als dit gebeurt, moet u veilig aan de kant van de weg parkeren en de volgende procedure uitvoeren. Langdurig versneld stationair draaien kan ertoe leiden dat het controlelampje hoge koelvloeistoftemperatuur gaat branden.
LET OP
Doorrijden met een oververhitte motor kan ernstige beschadiging van de motor veroorzaken.
1.
Zet de motor uit met de contactschakelaar en zet de contactschakelaar hierna in de stand (On).
2.
Controleer of de koelluchtventilator werkt en zet de contactschakelaar hierna in de stand (Off).
Als de ventilator niet werkt:
Ga uit van een defect. Start de motor niet.
Breng uw voertuig naar uw dealer.
Als de ventilator werkt:
Laat de motor afkoelen met de
startschakelaar in de stand (Off).
Inspecteer de radiateurslang op lekkage
3.
na het afkoelen van de motor. 2 BLZ. 80
In geval van lekkage:
Start de motor niet. Breng uw voertuig
naar uw dealer.
4.
Controleer het koelvloeistofpeil in het
expansiereservoir. 2 BLZ. 80
u
Vul indien nodig koelvloeistof bij.
5.
Als de controle bij stap 1-4 normaal is,
kunt u doorrijden maar moet u het
controlelampje hoge
koelvloeistoftemperatuur nauwlettend in
de gaten houden.
Verhelpen van storingen
95
Waarschuwingslampjes aan
PGM-FI-storingslampje (elektronisch geregelde brandstofinspuiting) (MIL)
Type FO, U
Verhelpen van storingen
Als de indicator tijdens het rijden gaat branden, kan het PGM-FI-systeem een ernstig defect vertonen. Verminder snelheid en laat uw voertuig zo snel mogelijk door uw dealer inspecteren.
Type ED
Redenen voor het gaan branden/ knipperen van het controlelampje
Gaat branden wanneer er een probleem is met het emissieregelsysteem.
Knippert wanneer de motor onregelmatig loopt.
Wat te doen als het controlelampje gaat branden
Vermijd hoge snelheden en laat uw voertuig onmiddellijk door een dealer controleren.
96
Wat te doen als het controlelampje knippert
Parkeer het voertuig op een veilige plaats en uit de buurt van brandbare voorwerpen en wacht ten minste 10 minuten met stilstaande motor tot deze is afgekoeld.
LET OP
Wanneer u rijdt terwijl het storingslampje brandt, kunnen het emissieregelsysteem en de motor beschadigd raken.
LET OP
Wanneer het storingslampje opnieuw knippert wanneer de motor opnieuw wordt gestart, rijdt u met een snelheid van 50 km/h of minder naar de dichtstbijzijnde dealer. Laat uw voertuig inspecteren.
Loading...